Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Westvlaams kerpentenOnlangs vroeg een vriend me naar de herkomst van het Westvlaamse werkwoord kerpenten. Hij had het woord omstreeks 1940 gehoord van zijn moeder (o Koolskamp, 1892), die evenwel lang in Lichtervelde had gewoond. Het woord is nog bekend in Lichtervelde. Kerpenten betekent er: zeuren, zaniken, klagen, zagend kommentaar geven, eromheen draaien. Het wordt uitgesproken met de klemtoon op de tweede lettergreep. Mijn schoonmoeder (o Bulskamp, 1908) herinnert zich het ww. kerpenten uit het dialekt van Veurne-Ambacht, met de bet. ruzie zoeken. Blijkens DesnerckGa naar eind1 kent ook het Oostends het ww. kerpentn (kerpéntede, gekerpént): ‘ongedurig zitten, wemelen, wrikken; da kiend zit osan mor up je sjhoot te kerpéntn: dat kind zit voortdurend op je schoot te wrikken en te trappen om los te geraken’. In het Kortrijks dialekt is het me volslagen onbekend. De BoGa naar eind2 vermeldt het werkwoord onder het trefwoord krepenten, krepentte, heb gekrepent, met de variant kerpenten: ‘Gerucht maken. Het krepenten van eenen rijdenden wagen. Die hond is gewarig, hij moet maar eenen wagen hooren krepenten, hij bast al. Jongens, ge moet nu stil slapen in bed, en daar niet liggen roeren en krepenten. Schreeuwen en krepenten langs de straat’. De betekenissen zijn dus wel enigszins uiteenlopend. Toch staan de Lichterveldse en de Veurnse betekenissen dicht bij elkaar. Anderzijds herkennen we in De Bo zijn voorbeeld ‘roeren en krepenten’ al de Oostendse betekenis: wrikken, wroeten. De Bo heeft het woord ook proberen te verklaren: ‘Dit krepenten is gewis gevormd van krenten, met eenen lasch in den grondvorm (kr-epenten).... Doch wat is krenten? Het eng. to grind bet. Malen, breken, kraken’. Deze verklaring voldoet natuurlijk niet. Ik zie in Wvl. kerpenten een werkwoordsvorm op -en, afgeleid van Pikardisch carpenter, voor Frans charpenter. Carpenter betekent ‘tailler du bois de charpente, découper, hacher’, dus hout bewerken, snijdenGa naar voetnoot3. We herkennen het woord vanzelfsprekend in de Franse familienaam voor de timmerman, | |
[pagina 218]
| |
nl. Charpentier, Pik. Carpentier. Deze oorspronkelijke betekenis is wel niet goed dienstig om het Westvlaamse werkwoord te verklaren, maar de afgeleide betekenissen zijn dat wel. W. Von WartburgGa naar eind4 geeft als bet. ook ‘verwunden, ungeschickt oder grob schneiden’; Oudpikardisch carpenterie betekent ‘combat à grands coups d'épée’. Nog iets dichter bij de Wvl. bet. ‘ruzie zoeken’ staat Pik. carpenter ‘rosser quelqu'un’, d.w.z. afrossen, afkammen. In het departement van de Eure komt het werkwoord voor in de vorm querpenter ‘quereller quelqu'un sans raison’. De Lichterveldse betekenis ‘zeuren, eromheen draaien’ herkennen we een beetje in Ofr. carpenter ‘machiner, tramer’Ga naar eind5, d.w.z. beramen, op touw zetten, voorbereiden. Vbb. ‘li rois Charles de France avoit carpenté et... tous ces tretties trois ans en devant (Froissart); furent... plus de six jours, charpentans sur cel estat, et tous les jours en conseil’. Vooral het langdurige en herhaalde treft ons als gemeenschappelijk in de Wvl. en Ofr. betekenis. Alle twijfel omtrent de Pikardische herkomst van Wvl. kerpenten mogen we wel opzij schuiven, als Von Wartburg ons ook nog in Bonen (Boulogne) het werkwoord carpenter noemt ‘faire du bruit’, precies de betekenis die De Bo aan Wvl. kerpenten toekent. Il werd onlangs nog aan de Pikardische invloed op het Westvlaams herinnerd, toen ik bij de opening van een grote visdiscount in Brugge de vismoten geprijsd zag als ‘x fr. de tranke’. Toen ik de direkteur van het grote visbedrijf erop wees, dat hij toch het Nederlandse woord ‘moot’ diende te gebruiken, zei hij dat hij het woord tranke in het bedrijf altijd had weten gebruiken. Tranke is duidelijk Pik. tranque, Fr. tranche ‘snee, moot’. Desnerck 469 kent tranke ook in het Oostends: ‘deel, part, schijfje, reep (chocolade, in parten te delen fruit als appels en sinaasappels, vis, inz. droogvis)’.
F. Debrabandere |