Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Bijnamen van Tiense oproerlingen tijdens de Brabantse omwentelingVeertig jaar geleden schreef Prof. Dr. Willem Pée een uitgebreide bijdrage over ‘Familienamen en Bijnamen te Staakte’Ga naar eind1, die terecht een ‘model’ werd genoemdGa naar eind2. Nu mijn geliefde leermeester, die aan de Universiteit te Luik op mij een onuitwisbare stempel heeft gedrukt, 80 wordt, bied ik hem enkele Tiense bijnamen uit de woelige patriottentijd en tevens heel veel hartelijke gelukwensen.
* * *
Over het verloop van de Brabantse Omwenteling te Tienen en het toenmalig straatgeweld aldaar is uitvoerig geschreven door P.V. BetsGa naar eind3 en A. WautersGa naar eind4 en voor een ruimer publiek door J.B. NysGa naar eind5, en aan ‘Volksgeneraal Jan Windelinckx’, de leider van de Tiense opstandelingen, heeft mijn betreurde vriend J. Wauters een boeiend opstel gewijdGa naar eind6. Ook te Tienen werden de aanhangers van het Oostenrijks regime in 1789 de eerste slachtoffers van de onlusten, maar in 1790, nadat er tussen de twee revolutiepartijen onenigheid was gekomen, werden ook daar de liberale ‘Democraten’ op hun beurt door de conservatieve ‘Statisten’ bloedig vervolgd. Geterroriseerde Tienenaren, vermoedelijk ook de ouders van de latere liberale burgemeester L. GoossensGa naar eind7, vonden in het nabije Prinsbisdom Luik een veilig toevluchtsoord en lieten in 1791 te St.-Truiden een striemend pamflet met wrokkige titel drukken: liste ou tableau / des noms et actions / de tous les scélérats, coupe-jarrets, / assassins, chefs de pillards, etc. etc. / Qui sous la direction et aux ordres du magistrat / de Tirlemont, et de leurs dignes com-/plices, se sont souillés, dans ladite ville de Tir-/lemont, de toutes sortes de crimes et y ont / exercé une barbarie inconnue même aux sauvages. / à s. trond. / 1791. /Ga naar eind8.
De allereerst genoemde belhamel is vanzelfsprekend ‘Jean WindelincxGa naar eind9, brasseurGa naar eind10, surnommé le général’ (p. [3] en passim), die als ‘commandant en chef des brigands’ (p. 10) gebrandmerkt wordt. Volgens F. Di Martinelli was die volksleider ‘ook gekend onder den bijnaam van Harlekijn’Ga naar eind11, maar dat is wellicht een verwarring met Louis Hertogh | |
[pagina 148]
| |
(of Hertogs?) uit Melkwezer, die op 22 juli 1789, bij de bevrijding van J. Windelinckx uit de ‘Gevangenenpoort’Ga naar eind12, te paard en in harlekijnsklerenGa naar eind13 Tienen binnenreed ‘à la tête des pillards, disant je serai général aujourd'hui du pillageGa naar eind14’ (p. 6).
Verder worden nog 15 bijnamen van oproerlingen vermeld, die ik beknopt bespreek in de volgorde waarin ze in het vlugschrift voorkomen.
1. ‘[...] Henri Blyckaerts, surnommé Bulken/boucher, surnommé bulken’ (pp. 5 en 7) had hetzelfde lichaamsgebrek als ‘de knobbelvent’ - ‘de knotwilg met de gekke stam, waar bovenop een reuzenzwam genesteld is’ - in het cynisch-wrange gedicht van Willem Elsschot. Te Tienen was in mijn jeugd 't bulke de bijnaam van de in 1904 te Nieuwpoort geboren G. Goedefroot, die tot 1940 (of iets later) in haar vaders ‘Vlooiencinema’ (officieel ‘La Renommée’Ga naar eind15) piano speelde, maar werd bulke eertijds meestal als epitheton bij de familienaam gebruikt, zoals in ‘bulke Weckesser’, de bijnaam van een gebochelde vrouw die in 1918 in de Bostsestraat werd vermoord en die eigenlijk M.-Th. Vanweddingen heette, maar naar de familienaam van haar te Doornik geboren echtgenoot ‘Weckesser’ genoemd werdGa naar eind16. Volgens C. Haugen wordt te Kiezegem een man, wiens voornaam niet Cornelis is, ‘door schoolkinderen krumənɛ.il geheten omdat hij een bochel heeft’Ga naar eind17, maar die man staat vermoedelijk vooral als een drinkebroer bekend, waarop wellicht gezinspeeld wordt met (volksetymologisch) krommeneel < (gew. en Znl.) (hij is) crimineel ‘door en door dronken’.
2. ‘Le notaire Servaes [...] est surnommé procureur-faille, nom qu'il a reçu pour avoir été chercher toutes les mantes des femmes et demoiselles de Tirlemont, pour mettre l'EgliseGa naar eind18 en deuil lorsqu'on célebra le service pour les patriotes defunts, différentes de ces mantes qu'il avait emprunté ne sont pas encore rendues le jour d'aujourd'hui’ (pp. 5-6). In het Frans betekent faille ‘voile de femme’ (13de eeuw in het Noorden) (> taffetas à failles > faille ‘étoffe, tissu de soie à gros grain’ [1829]) vrijwel hetzelfde als mante (1404 < Oprov. manta) ‘(anc.) grand voile de crêpe noir traînant jusqu'à terre que portaient les dames aux deuils de la cour; vêtement de dessus, ample et sans manches, généralement porté par les femmes’Ga naar eind19. In verband met de etymologie van Nnl. falie ‘(gew. en veroud.) zwarte sluierdoek; mantel met kap en zonder mouwen (voor vrouwen)’Ga naar eind20 < Mnl. falie/faelge/faieGa naar eind21 < Ofra. faille bij J. Vercoullie en J. Franck-N. van WijkGa naar eind22, schrijft C.B. van HaeringenGa naar eind23 dat de [tot | |
[pagina 149]
| |
dan toeGa naar eind24] bij romanisten [, o.m. bij E. Gamillscheg en W. Meyer-LübkeGa naar eind25,] algemeen aanvaarde afleiding Ofra. faille < Mnl. falie stellig te verwerpen is, en daarbij verwijst hij naar M. ValkhoffGa naar eind26, die opmerkt dat ‘l'orthographe faelge du moyen-néerlandais montre nettement un essai de rendre le l mouillé français’ en die het door J.A.N. Knuttel gepostuleerde etymon Lat. velumGa naar eind27 onaannemelijk acht omdat ‘le f initial qui, en français, rendait cette étymologie peu plausible, est également étrange en moyen-néerlandais’Ga naar eind28, en die tot de conclusie komt dat zelfs indien ‘l'on considère la forme faelge comme due à une influence orthographique ultérieure, l'origine du mot reste obscure, aussi bien en germanique qu'en roman’.
3. ‘N. Janen surnommé Jean fait tout’ (p. 9) was vermoedelijk een manusje-van-alles die voor allerlei diensten werd gebruikt, want ‘le 27 novembre 1790, jour que tous les honnêtes citoyens nommés royalistes et vonckistes fallirent d'être massacrés, [...] Thérese Raeymaekers, fille du notaireGa naar eind29, [...] ayant entr'autres rencontrée N. Janen, surnommé Jean fait tout, a engagée celui-ci de se mettre à la tête des coupe jarrets avec une flute, qui s'y mit effectivement en siflant un fifre’ (p. 16).
4. Er zal wel een verband zijn tussen de bijnaam van ‘François Vandervoort surnommé Stroot’ (p. 9) en de door J.F. Tuerlinckx vermelde uitdrukking in' stroot opedoen/opezette ‘overluid schreeuwen’Ga naar eind30. Om dezelfde reden werd in een recent verleden een Tiense vrouw ‘Rosalie grootmuil’ genoemd en te Staakte dankt(e) e:ma mœ:lə haar bijnaam aan de radheid van haar tongGa naar eind31.
5. ‘Jacques Fero, surnommé Cobe Veerthien Vingers’ (p. 9) was vermoedelijk een diefachtige Kobe < JacobusGa naar eind32, die niet 14, maar wel ‘lange’ vingers had en dan ook in de naamlijst ‘des plus fameux pillards’ (pp. 8-10) voorkomt. J.F. Tuerlinckx vermeldt oer vinge(r)s thuis houve/rächt houve ‘niet stelen’Ga naar eind33 en A. Rutten kromme vingers hebben ‘lange vingers hebben’ en aan de vingers blijven hangen ‘onrechtmatig toegeëigend worden’Ga naar eind34.
6. ‘Le surnommé Bru Maes’ (pp. 9 en 12) werd vermoedelijk van jongs af in de huiskring ‘broer’ genoemd, of later door een boezemvriend, tenzij hij een buitenechtelijke zoon van zijn vader was, maar toch door diens wettige kinderen met ‘broer’ werd aangesproken, waarvan ik een vrij recent voorbeeld kiesheidshalve verzwijg. In de Leuvensestraat | |
[pagina 150]
| |
woonde vroeger ‘Bru uit de pijpkes’, die allerlei uit klei gevormd en gebakken vaatwerk en vermoedelijk ook aarden pijpjes verkocht, en in de Langestraat had ‘Bru Joppe’, die officieel A. Moreau heette, een confectiezaak. Thans nog wordt een Tiense schoenhandelaar (zoals wijlen zijn vader) ‘Bru van het scheefke’ genoemdGa naar eind35.
7. ‘Jean Letist (,) surnommé Gestboer’ (pp. 9 en 17), was denkelijk een kleinhandelaar in gist of misschien een gestkreëmer ‘iemand die met gist leurt’Ga naar eind36, zoals te Staakte de vismarchand vroeger met vis ventte en de vader van də za.nkarə met zandGa naar eind37. Eertijds kon men in de Langestraat te Tienen gist kopen bij ‘die van de droge gest’, een winkelier die meestal gewoon gest genoemd werd.
8. ‘Les deux freres Lambers, charpentiers, rue d'Hougard, surnommés Steen et Keu, deux des plus fameux destructeurs; ils monterent même sur les maisons et arracherent les toits’ (p. 9) danken wellicht hun bijnaam aan hun vaktaal, waarin keu < Fra. queue (d'aronde)Ga naar eind38 vermoedelijk gebruikt werd voor zwaluwstaart (Hgd. Schwalbenschwanz, Eng. dovetail) ‘wijze van verbinding, waarbij het eene einde van een hout als de staart eener zwaluw is uitgesneden en in het einde van een ander gevoegd is’Ga naar eind39-Ga naar eind40, tenzij keu een zinspeling zou zijn op de biljartkeus die door oproerlingen in ‘De Tinnen Schotel’ werden gestolenGa naar eind41-Ga naar eind42. Misschien leken de twee broers erg op elkaar en/of waren ze vaak samen en heette men ze daarom in één adem steen en keu, zoals in een recent verleden de onafscheidbare Tiense tweelingbroers Dierickx algemeen joek en onderjoekGa naar eind43 werden genoemd.
9. ‘Nicolas Tricot, surnommé Comte d'Albon, hors la porte de MaestrichtGa naar eind44, un des premiers pillards, il assista aussi à la destruction du chateau de GossoncourtGa naar eind45’ (p. 10) vertoonde vermoedelijk (door zijn uiterlijkGa naar eind46, zijn karakter, zijn gedragingenGa naar eind47 of zijn bezittingen) enige gelijkenis met, of had misschien land in gebruik van, of sprak wellicht vaak overGa naar eind48 ‘Bruno-Joseph Comte d'Albon, Seigneur et Baron de la Terre Franche et Principauté de Zétrud-Lumay’, die in 1777 te Tienen overleed, waar zijn echtgenote in 1772 een huis had gekocht, gelegen op de hoek van de Grote Markt en de (verdwenen) Helstraat, en die in de St.-Germanuskerk werd begravenGa naar eind49.
10. ‘Van Audenaerden, surnommé het menneke’ (p. 11) was vermoedelijk klein en magerGa naar eind50 zoals de Antwerpse humorist en regisseur Jef | |
[pagina 151]
| |
Cassiers, wiens TV-reeks Het Manneke veel bijval hadGa naar eind51. Volgens C. Haugen werd te Kiezegem een lid van de duivensportvereniging het menneke genoemd omdat hij te pas en te onpas ‘niet waar, menneke’ zeiGa naar eind52, maar het lijkt mij waarschijnlijker die bijnaam in verband te brengen met de man/het menneke, waarmee de doffer wordt aangeduid in een de streek Landen-Zoutleeuw (-Halen?) omvattende wig tussen het gebied met Westgetelands davu.ər (en var.) en dat met Oostgetelands davʊ̄. (en var.)Ga naar eind53. Bij de Tiense politie droeg het klein en mager, doch ook ietwat verwaand zilvermenneke (ook wel de zilveren genoemd) een uniform met opvallend veel zilveren galonsGa naar eind54.
11. Bij de bijnaam van ‘Guillaume Vanherbergen, fils, surnommé l'Hirondelle/surnommé l'hirondelle, derriere les Carmes’ (pp. 11 en 18) kan weliswaar aan een huisnaamGa naar eind55 gedacht worden - zoals te Staakte misschien een verband is tussen fin zwɪ˔.əpə en een vroeger herberguithangbord ‘In de Zweep’Ga naar eind56 -, maar toch is het waarschijnlijker dat een of andere kenmerkende eigenschap van de drager - b.v. het veel en onrustig heen en weer lopenGa naar eind57 of het vaak van de ene drankgelegenheid (of vrouw) naar de andere fladderenGa naar eind58 - het beeld van een zwaluw heeft opgeroepen. Te Gent zegt men van ‘iemand die vlug is in het werken’ 't is ne zwaalmGa naar eind59, maar zwaalms (of zomervogels) is er tevens de bijnaam van de ‘steenbakkers, die hun werk beginnen met den aanvang van den zomer’Ga naar eind60, en te Hasselt wordt zwe.llever overdrachtelijk en schertsend gebruikt voor ‘(iemand met) een slipjas’Ga naar eind61. Thans heet te Drieslinter een man də zwæləvər, de tot vrij diep in het Westgetelands overgangsgebied voorkomende Limburgse benaming van de zwaluwGa naar eind62, en tot 1970 zetelde in de gemeenteraad te Bost ‘Mil van də zwæləm’Ga naar eind63, de Brabantse naam van die geluksvogel, die evenwel niet steeds de voorbode van de lente is, want ‘de swelmen hebben [te Hoegaarden] op den bogaerden vyver gevlogen met de kykels aen hunnen stert op 8 april 1837’Ga naar eind64.
12. ‘Le fils du nommé Ros-bolleken’ (p. 15) was vermoedelijk de zoon van een (kort, dik?) ventje met ros haar (en klein hoofd?), tenzij achter bolleken de familienaam BollenGa naar eind65 zou schuilen, zoals in ‘Bollekens wei’, tot ca. 1920 de benaming van het latere voetbalveld van Racing Club TienenGa naar eind66.
13. ‘BoesmansGa naar eind67, adjudant du serment de sainte Barbe, surnommé generael kop af. Il ne fit jamais patrouille sans dire à ses gens tête bas à tous les gueux ou hérétiques que nous trouverons’ (p. 18). | |
[pagina 152]
| |
14. ‘L'avocat persoens, surnommé Saccatair’ (p. 19) < Sac à terre! ‘commandement prescrivant aux soldats de poser à terre leur sac’Ga naar eind68.
15. ‘Vandenberge, nommé caek’, wiens ‘corps hideux annonce assez l'ame féroce qu'il renferme’ (p. 24), had wellicht bolle, ingevallen of hangende wangen, zoals die van een in 1960 overleden Tiense bankdirecteur, die derhalve algemeen ‘kaak Vandenbosch’ werd genoemd.
Ten slotte nog een toegift. ‘Le baron de Renesse’ (p. 5), aan wiens familie de in 1758 mooi gerestaureerde patriciërswoning naast het huidige PITO tot 1795 toebehoordeGa naar eind69, komt verder in het pamflet voor als ‘soi-disant baron de Renesse, sans l'être’ (p. 26). Wellicht was hij van lage (of van niet-getitelde) adel, maar werd hij door het volk ‘Baron’ geheten, zoals de ‘Baronnen’ Van Ranst, die van het einde van de 15de tot het begin van de 18de eeuw een veelzijdige rol te Tienen hebben gespeeld en naar wie de Wolmarkt, waar ze na de ‘furie’ van 1635 de statige ‘Van Ransthuizen’ met fraaie gevelarchitectuur hebben opgetrokkenGa naar eind70, thans nog door oudere Tienenaren BaronnekensbergGa naar eind71 wordt genoemdGa naar eind72.
* * *
Dat het Tiens pamflet ao 1791 in het Frans is gesteld en, naast 10 Vlaamse, niet minder dan 5 Franse bijnamen van Tienenaren vermeldtGa naar eind73, toont nogmaals de steeds groeiende verfransing aan van de hogere klassen in de Oostenrijkse Nederlanden. De Brusselse advocaat J.B.C. Verlooy, die tijdens de Brabantse Omwenteling bij de liberale ‘Democraten’ een leidende figuur is geweest en dan ook in 1790 voor de conservatieve ‘Statisten’ naar Rijsel is moeten vluchten, heeft als ‘eerste flamingant’ die fransdolheid aangeklaagd in zijn ‘Verhandeling op d'Onacht der Moederlyke Tael in de Nederlanden’Ga naar eind74, waarin hij o.m. een pleidooi heeft gehouden voor het slopen van de sociale taalbarrière, het gelijkmaken van de spelling en de culturele toenadering tussen Noord en ZuidGa naar eind75. Ook de Hooggeachte Jubilaris, die ik nogmaals zeer hartelijk feliciteer, heeft steeds op die drie gebieden geijverd en mede daarom is hem blijvende erkentelijkheid verschuldigd. G. Winnen |
|