Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
StraterlantBij de heruitgave in 1964 wordt het oudste goederenregister van de Gentse Sint-Baafsabdij (bekend als codex R 30 van het fonds Sint-Baafs en Bisdom bewaard op het Rijksarchief te Gent) door Verhulst omschreven als ‘het werk van enkele energieke persoonlijkheden, w.o. vooral abt Boudewijn (1223-1251), die ernaar gestreefd hebben uit de gunstige landbouweconomische conjunctuur van het ogenblik, door aangepaste maatregelen, voor de abdij alle mogelijke voordeel te halen’ (Gysseling-Verhulst 1964, 50). Het derde deel van deze codex werd geschreven door één hand (wellicht die van abt Boudewijn zelf), en bestaat uit een opeenvolging van optekeningen van de prestaties (cijnzen en diensten) verschuldigd door de tenurehouders van de respektieve abdijdomeinen. Het begint op fo 22 ro met een rubriek Redditus curie Sancti Bavonis que dicitur Sualma (ao 1227). De post uit de rubriek Munkzwalm die onze aandacht bezighoudt, komt voor op fo 24 ro: Item Arnout et coheredes eius servitium de IX b. straterlants. Zoals de titel van onderhavige bijdrage aangeeft, zullen wij met name de betekenis van het woord dat deze post afsluit, trachten na te gaan. De uitgevers van codex R 30 plaatsen straterlant naast strate ‘land, meestal graasland, door een grondgebruiker afgenomen van de gemene straat en, mits betaling van cijns, bij zijn tenure gevoegd’ (Gysseling-Verhulst 1964, 179-180). Deze verklaring gaat gewis op voor strate te Papegem. Aldaar wordt inderdaad een cijnssom betaald: Item Henricus solus I d. de straten (codex R 30, fo 31 ro). In onze post gaat het evenwel om de schuld van een servitium, het geheel van prestaties door een grondgebruiker te leveren uit hoofde van zijn tenure zelf (zie Gysseling-Verhulst 1964, 179). De opgegeven oppervlakte vormt nog het grootste bezwaar: 9 bunders of 11 ha 6 a 84 ca. Een perceel van ca. 1 km bij 110 m is bezwaarlijk als strate of utvang op te vatten. Tavernier-Vereecken op haar beurt verklaart straterlant door metatese: < tsaerterlant ‘land waarvan de rechterlijke toestand in een | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
charter is vastgelegd’ (Tavernier-Vereecken 1968, 303). De fonetische afwijking is op zichzelf al een noodoplossing. Bovendien lijkt het bepalend element tsaerter semantisch erg vaag: tijdens de Middeleeuwen woekert de diversiteit van rurale ‘rechterlijke toestanden’ als onkruid. Een aantal latere dokumenten, meer bepaald een renteboek uit het Sint-Baafsarchief en een landboek van Munkzwalm, laten ons zonder twijfel toe straterlant in een ander licht te plaatsen. Uit het renteboek: E XIV jte(m) Gheraerd Scuerman ouer Arnoude Vander Muelen in(den) Strater uelt l. r(oeden) (RAG, Bisdom K 1483, fo 2 vo). Uit het landboek: 1649 de partijen opt Straten velt ende ander huyssteden (RAR, OGA Munkzwalm, 1, fo 69 ro). De identiteit straterlant = Strater uelt moge nu blijken uit het volgende:
1. Uit het landboek valt op te maken dat de oude wijk Ter Straten te situeren is rond het kad. perceel Munkzwalm sektie B nr. 82. Het Stratenveld komt overeen met het complex begrensd door de Ommegangstraat, de Zwalmmeers en de gemeente Paulatem. Het sluit aan bij de oude kern van Munkzwalm. Welnu, in codex R 30 worden de IX b. straterlants op dezelfde plaats gesitueerd. De topografische domeinbeschrijving van codex R 30 beginnend met Coekelberga en eindigend met Sualma komt in renteboek K 1483 wel in omgekeerde orde: aldaar eerst de dorpskern, Koekelberge het laatst. Bovendien komt het geslacht de Straten (Vander Straten) uit codex R 30 in renteboek K 1483 op dezelfde plaatsen voor met grondbezit: in de dorpskern en op de plaats Weda (Ter Weeden).
2. De tenurehouders Arnout et coheredes (= Arnoud de Hintbeca et coheredes [codex R 30, fo 24 ro]) woonden op een steenworp van hun tenure. Himbeke Hintbeca is een gehucht van Paulatem, waaraan het Stratenveld grenst.
3. De oppervlakte van het Stratenveld volgens het landboek van Munkzwalm: 10 percelen op het Groot Straten velt + 9 percelen op het Cleyn Stratenvelt (in het landboek resp. op fos 69 ro - 70 ro en 70 vo - 71 vo), samen 3733,5 roeden of 9 bunders 133,5 roeden. Vgl. de 9 bunders in codex R 30!
De verklaring van straterlant als toponiem doet echter een probleem rijzen: uit deze verklaring vloeit nl. voort, dat het woord nooit een andere dan identificerende gebruikswijze heeft gehad. Hiermee is de attestatie van het woord op het eerste gezicht evenwel in tegenstrijd. | |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
De syntaktische omgeving van codex R 30 lijkt nl. het appellativischGa naar eind1 karakter ervan te bevestigen. Het is nu best mogelijk dat abt Boudewijn door de Zwalmse meier een kladlijst was ter hand gesteld met b.v. de eenvoudige vermeldingen servitium - straterlant -IX bonarios, doch van de schrandere abt mag daarom niet zomaar verondersteld worden dat hij niet over het nodige taalgevoel beschikte om een Dietse eigennaam van een soortnaam te onderscheiden! Wij menen abt Boudewijns ‘vergissing’ evenwel te kunnen verklaren vanuit de heel bijzondere valentie van het lexeem land. De oudste toponymische formaties met dit element op Dietse bodem dienen geput uit het TW. Er is ten eerste het compositum met land ‘gouw, streek’, bv.. Hameland B IX K ca. 1170 in pago Hamalando, Beveland 966 K XV Bieuelant en Maasland (2) 985 K (1206-26) K XIV-XV Masalant. Dit land, later ook analogisch toegevoegd aan oude simplicia als streeknamen, b.v. Friesland (755-68) K IX Fresia en Vlieland 1245 K XIII Fle beperkt zich aanvankelijk opvallend tot de brede maritieme gordel van Nederland. Ten tweede het type ‘PSN + land’, b.v. (met -inga) (821-23) K 941 Mantingalanda te Machelen-bij-Deinze en 1089 Hadiggaland te Meetkerke; (met sing. bepaling) 1162 K ca. 1225 Lambekineslant te Wulpen en 1216 de Oujardelande te Gits. Ten derde het type ‘omstandigheidsbepaling + land’, b.v. 828 K 961 K XVII Stenetland te of rond Saint-Omer en 1189 Hogeland te Grijpskerke. In een volgende periode ontstaat een totaal nieuwe soort van formatie met land: het type ‘plaatsnaam ontstaan uit een appellativisch compositum’ (t.o. boven, alwaar de plaatsnaam een primair toponymisch compositum was). Deze appellativische formatie bestaat grosso modo uit twee subformaties. De bepaling duidt aan: 1. specifiek kenmerk of een soort statuut, b.v. laatland, kouterland, evenland, pachtland, etc. 2. een patrimonium, b.v. kerkenland, armland, etc. (land = goed). Een eigenaardigheid die de plaatsnamen uit deze laatste formaties ontstaan kenmerkt, is de sterk gereduceerde uniqueness, een der substantiële eigenheden van het proprium (waartoe uiteraard ook het toponiem behoort). Zo kan Kerkenland elk perceel eigendom van een zekere kerkfabriek aanduiden. Te Velzeke b.v. komt het vijfmaal als plaatsnaam voor, | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
zodat de eenduidigheidsfaktor binnen het plaatselijke topolekt (vgl. dialekt, sociolekt) helemaal niet zo groot is als die van b.v. sHondsland. Land heeft, in tegenstelling met de meeste andere toponymische bestanddelen, ook tot op heden zijn uiterst brede appellativische of kategorizerende valentie bewaard. Plaatsen wij ter illustratie Zuidoostvlaams land naast kouter:
Keren wij terug naar straterlants. Abt Boudewijn heeft in dit woord ten onrechte een appellatief gezien. Op het eerste gezicht ziet het woord straterlant er inderdaad zo uit. Het doet zeker niet denken aan een der toponymische formaties van het oudste type zoals boven beschreven. Anderzijds was het (merkelijk jongere) toponymizeringsproces dat tot een tweede reeks landtoponiemen zou leiden, nauwelijks of zelfs niet ingezet te zijnen tijde. Daarentegen ontbrak het onze abt aan de analogie van landappellatieven, ook binnen het bestek van codex R 30, geenszins: ertland, hoflant, land/lant, mandages lant/mandaschs lant/madachlant, mersch lant en scoeflant/scoflant (Gysseling-Verhulst 1964, 175-179). Het s-morfeem in IX b. straterlants, als genetivus partitivus te plaatsen naast het in de rubriek Munkzwalm zo frekwente ‘oppervlakte + terre’, kan ten slotte ook uitgelegd worden als een geval van tekstuele analogie. Deze mogelijkheid veronderstelt dan dat abt Boudewijn in straterlant wel degelijk een plaatsnaam had gezien, doch er opzettelijk een appellativische franje aan gaf om zijn kwantificerende trant van opsomming niet in het gedrang te brengen.
Nog een tweetal aantekeningen in margine i.v.m. de substitutie Straterland > Straterveld.
1. Ter aanduiding van akkercomplexen van enige omvang was land t.o.v. kouter en veld (minder t.o.v. akker, dat zelf op de terugtocht was) een kleurloos woord geworden. Het ook in renteboek K 1483 voorkomende Gansbeecs landt (passim op fo 5 vo) verschijnt later als een veldnaam: 1445 tsGansbekers velt (SAG, Reg. Gedele, nr. 23, fo 267 vo), etc. Anderzijds blijkt uit het Velzeekse materiaal dat land naderhand | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
geenszins onproduktief was geworden. Het werd zelfs ongemeen produktief (semantische vervlakking en onomasiologische simplifikatie).
2. In Strater uelt (zoals Straterlant typologisch te plaatsen naast de formatie ‘nederzettingsnaam -er + kouter’: < Strate[ne]r uelt, < Strate[ne]r lant) betekent veld ‘akkercomplex zonder de specifieke kenmerken van een kouter’. In Zuid-Oost-Vlaanderen heeft veld vanaf de XIIIde eeuw inderdaad vaak geen enkel verband meer met zijn primaire betekenis ‘woeste vlakte’. Vgl. ook Gysseling 1981, 78. De tussenschakel wordt overvloedig aangetroffen te Velzeke: veld ‘één van de bouwlandblokken waarin de oude heide reeds E XIIde eeuw uiteengevallen was’.
Zottegem. L. Van Durme. | |||||||||||||||||
Bibliografie en sigels
|
|