Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Van miegelrak tot miezerik
| |
[pagina 96]
| |
Miezerik ligt op 5 km van de Diepenbeekse dorpskom in de uiterste noordwesthoek van de gemeente tegen de gemeentegrens met Hasselt bij de Miezerikbeek. Deze beek, waaraan het gehucht zijn naam ontleend heeft loopt evenwijdig met en noordelijk van de Stiemer en zorgt zoals deze laatste voor de afwatering van de reeks vijvers uit het Genkse natuurreservaat ‘De Maten’. De Miezerik(beek) vloeit op korte afstand van en parallel met de noordwestelijke gemeentegrens met Genk en Hasselt langs de vijvers ‘Het Lang Water’ en mondt bij de Universiteitslaan in de Demer uit. Het landschap werd in deze omgeving in de laatste halve eeuw helemaal gewijzigd door het graven van het Albertkanaal en de aanleg van de Universiteitslaan en Boudewijnlaan, een verbindingsweg tussen de Hasseltse Gouverneur Verwilghensingel en de Diepenbeekse Nieuwstraat ter hoogte van de grens met Genk. Zowel het kanaal als de Boudewijnlaan doorkruisen de Miezerikbeek, waarvan de loop op enkele plaatsen is moeten verlegd of aangepast worden. In de noordoostelijke hoek der gemeente wordt de Miezerikbeek tussen het Lang Water en de grens met Genk nu door een weg doorkruist die Havenlaan heet. Ten o. van deze Havenlaan blijft er niet meer veel over dan een sloot die eens op Genker grondgebied door een weg geflankeerd wordt. Deze weg, de Mierlik, doorkruist meer oostelijk een andere weg, de Peerdsdiefwijer (oorspr. een waternaam), wat verder bereikt hij een straat die de Huiskenwijer heet naar de gelijknamige vijver die tot het natuurreservaat van De Maten behoort, dat zich op Genks gebied tussen de Mierlik en de Stiemer uitstrekt. Het is opvallend dat de Genker straatnaam de Mierlik een weg benoemt die in het verlengde ligt van de Diepenbeekse Miezerik. Hij dankt zijn ontstaan aan de vroegere bovenloop van de Miezerik(beek): op deze Genker benaming komen we verder terug. Te Diepenbeek komt de naam Miezerik voor als nederzettingsnaam voor het betrokken gehucht, verder als waternaam in Miezerikbeek en Miezerikbeekje; dit laatste is de naam voor een rechtgetrokken meander niet ver van de monding in de Demer bij de grens van Hasselt. Eindelijk zijn er nog het Miezerikbroek bij de Boudewijnlaan en het Albertkanaal en de Miezerikstraat tussen Miezerik en de StiemerGa naar eind1. De schrijfwijze van het toponiem in de bronnen van de 19de en 20ste eeuwen beantwoordt aan de orthografische verwachtingen: In het MizerikGa naar eind2, Miserickstraet en Mizerikstraat, Miserik Broek, Mizerikbeek n. Miserickbeek (één keer MeiserikbeekGa naar eind3: haast zeker een schrijffout!). Opvallend zijn volgende afwijkende vormen, waarbij eerder voor een verschrijving moet worden | |
[pagina 97]
| |
geopteerd dan voor beïnvloeding door de Genker vorm Mierlik: Het Misinck (Kad. Pl.Ga naar eind4), In het Merix (Atl. Buurtw.Ga naar eind5), Het Mirix n. In het Wirix en WiriksbroekGa naar eind6 en eindelijk Miriskbeek n. Miserikbeek (Kad., sectie A., z.g. Roye)Ga naar eind7. De jongste vorm met g stamt uit de periode 1815-1830, nl. Het Migerik, gelegen onder Hasselt aan de grens van Diepenbeek ‘op de weg van Godschey naar Genck’Ga naar eind8. Tegen het einde van de 18de eeuw, in 1783 treffen we tweemaal ‘het migerick’Ga naar eind9 aan en bijna een eeuw vroeger, in 1689 komt in een dokument betreffende een grensbeschrijving van de gemeente Diepenbeek, vertrekkende van een plaats niet ver van de sluis op de Demer bij Godscheide (Hasselt) de vorm migelrickGa naar eind10 een paar keer voor, waaruit blijkt dat de aangeduide plaats niet ver van ‘die maeten’ gelegen was. In 1661 lezen we in een kopie van een oudere grensbeschrijving: ende tuschen die Maete ende Mygelraeck...Ga naar eind11. Uit de 16de eeuw dateert een oorkonde der schepenbank met een beschrijving van de grenzen der vrije heerlijkheid Diepenbeek, waarin we lezen ‘... al denen gracht op buyten die steyncuyle, tot Myegelrake to. Ende van Myegelrake al denen gracht op totter maten to, ende tusschen die mate ende Myegelrake, ende al denen maetgracht op totten peerts eute, ende van denen perts eeute, op die Rosvoirt recht over...Ga naar eind12. In een grensbeschrijving met getuigen uit Genk en Diepenbeek uit 1599 staat dat men de grenzen begon te visiteren ‘aen die Miegelreyck eyck onder den ondersten weijer deyck ‘en verder: ‘dat die Meegelreyck eyck daer ter plaetsen heeft gestaen’. Het betwiste punt, schreef wijlen A. Remans, de Genker lokaalhistoricus in zijn bijdrage ‘Genk tegen Diepenbeek’, aan wie we deze uittreksels uit het Genker Gichtregister 1595-1698, fol. 100 vlg., overnemen, het betwiste punt is dus wel de Eik bij Miegelrak, gelegen tussen de Maten en de Teisserik, of nauwkeuriger... bij de Lang-Waters, die nu onder Diepenbeek, vroeger bij Genk behoordenGa naar eind13. Uit en door dezelfde auteur gepubliceerde tekst uit 1452, eveneens een grensbeschrijving, lichten we: ‘... voort op geenen rosvaert, voert op geenen mygeldyck (of eyck) van dan op geen beerenbroeck...Ga naar eind14. In verschillende 16de, 17de en 18de eeuwse kopieën van een grensbeschrijving, extract uit een leenregister van de Heer van Diepenbeek de anno 1427 komen de vormen mijgelraeck en mijgeraeck voorGa naar eind15. De oudste vermelding dateert uit 1268: in dit jaar verkoopt Jacobus, de heer van Diepenbeek een bos, geheten mighelrake aen de abdij van | |
[pagina 98]
| |
Villers (la Ville) (‘nemus meum Mighelrake communiter nominatum situm in parochia de DippebekeGa naar eind16). Uit deze oudste vermelding blijkt dat met Mighelrake een nemus, een (evt. door weideland onderbroken) bos werd aangeduid. De vorige bewijsplaatsen maken duidelijk dat de ligging gesitueerd moet worden tussen het gehucht Miezerik, het Lang Water en de grens met Genk tussen Berenbroek en de Maten in de uiterste noordelijke uithoek van Diepenbeek. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het toponiem oorspronkelijk een waterloop aanduidde. Deze zorgde zoals de iets zuidelijker vlietende Stiemer voor de waterafvoer uit de noordoostelijke gebieden tegen de Genker heuvelen. Langs en door vennen, vijvers en bossen bereikte hij de Demervallei. Later ontstond bij zijn oevers een kleine nederzetting die haar naam van de waterloop overnam: Miezerik. Voor de beek zelf werd dan achteraf Miezerikbeek gebruikt. Het feit dat de weg in het verlengde van de beek op Genker grondgebied de Mierlik heet is eveneens betekenisvol. Betreffende De Mierlik schreef A. RemansGa naar eind17: ‘De Mierlik tussen Berenbroek en de Maten nabij de grens van Diepenbeek: daar lag van ouds een plaats geschreven Migelrack, woord dat vervormd werd tot Mierlik. Betekenis ontsnapt’. En L. WisselsGa naar eind18 schrijft: ‘Een achttal vijvernamen werden als straatnamen opgenomen. De Mierlik of MatenGa naar eind19 zou volgens de kadasterplannen uit 1831 een moeras geweest zijn. VanmaeleGa naar eind20 vond in de gichtregisters o.a. de volgende schrijfwijzen: myeghelrack in 1502, Myegelrack in 1525. Wat verderGa naar eind21 lezen we betreffende de Huiskenswijer: ‘De Huiskenweier werd in 1481 ook aldus geschreven en in 1500 was dit ook ‘huyskenswijer bij dat Myeghebroeck’. Deze laatste vermelding is in zoverre interessant dat ze aangeeft hoever oostelijk het ‘Miegelrak’ zich uitstrekte. We besluiten dus dat Miezerik en Mierlik beide op een ouder Miegelrak moeten worden teruggevoerd en dat ze naar een waterloop verwijzen die zowel de tegenwoordige Mierlik (Genk) als Miezerik (Diepenbeek) aandeed. Miegelrak was de naam van die waterloop. Miezerik kan beschouwd worden als het Diepenbeekse resultaat van de klankontwikkeling, Mierlik als het Genkse. Hoe zijn beide vormen tot hun prototype Miegelrak terug te voeren en wat betekent Miegelrak? Het element rak vormt geen probleem: het betreft hier germ. raku n. ‘recht gedeelte van een vaarwater’Ga naar eind22, dat in vele plaatsnamen voorkomt als Damrak (Amsterdam) en Bokrijk (Genk; eig. een pseudo-geleerde interpretatie van Boekrak: Beukenrak). Rak komt trouwens in het | |
[pagina 99]
| |
Nederlands nog als soortnaam voorGa naar eind23. De Limburgse vorm had, in de tijd voor de verdoffing tot rək vermoedelijk een gerekte a naar analogie van de verbogen vormen (*raak, wat nu in de dialekten van Diepenbeek en Genk als *raok rɔːk zou zijn gerealiseerd, vgl. dak > *daak > daok dɔːk). De betekenis van rak(e) in Miegelrak(e) zal dus vermoedelijk ‘recht vaarwater of, zoals in het Ags. racu f. ‘rivierbed, loop’ zijn geweestGa naar eind24. Het eerste element is niet zo eenvoudig te identificeren: mies(ch), geïnterpreteerd als verwant met mos, moos (modder, moeras) schijnt enkel in Opperduitse dialekten voor te komen en legt de g in Miegelrak niet uit; aanknopen bij Kiliaan mieghe, j. mijghe, Urina en Mnd. migen ‘urineren’ houdt geen rekening met de l.Ga naar eind25Ga naar eind26 We durven dan ook voor germ. mikil(az) ‘groot’ (ohd. mihhil, ags. micel, osaks. mikilGa naar eind27) opteren: normaal zou germ. mikil- zich in het Nederl. tot mekel en in het Limburgs van Diepenbeek en Genk tot miekel miːkəl hebben ontwikkeld, met een ie-klank die in het Westlimburgs en het zuidelijke Maaslands het gevolg is van het feit dat er na de oorspronkelijke i + Rekkingsfactor nog een i in de volgende syllabe voorkwam (vgl. analoge gevallen als hiemel = hemel, iegel = egel, kriekel = krekel). Dat we in Miegelrak een g hebben i.pl.v. de te verwachten k (miekel) moet het gevolg zijn van een k > g-lenisering die in het zuidelijk deel van het Nederlandse taalgebied vrij veel voorkomt voor de uitgang -el. Jan Goossens, die dit verschijnsel uitvoerig behandeltGa naar eind28, en als vb. van k > g en eventueel k > g > ch voor -el o.a. sikkel, heukel, *stekelen (twisten), sukkel(en), bikkel, rakelen en trikkel (verbinding zwengel met ploeg, afl. v. trekken) aanhaalt, besluit: ‘Es liegt hier eine autochtone Entwicklung vor, von der ein inlautendes k vor -el bald hier, bald dort in den südniederländischen Mundarten erfasst wurden’Ga naar eind29. De oudste vermelding van Miegelrak dateert uit de 13de eeuw (1268): de k > g-evolutie was toen reeds een feit. Rest ons de lokale ontwikkeling te Diepenbeek (Miezerik) en te Genk (Mierlik) van dichterbij te bekijken. De l vóór r komt te Diepenbeek sedert 1783 niet meer in geschreven teksten voor, opvallend is echter mygeraeck n. mygelraeck in 1427! De z als resultaat van g > z-evolutie duikt enkel in de 19de eeuw op, maar het is voorbarig te besluiten dat de ontwikkeling recent is, want lokale uitspraak en schriftelijke traditie kunnen lange tijd naast elkaar hebben bestaan. Voor Diepenbeek staan we dus voor een evolutie: miegelra(a)k > miegelrik > miegerik > miezerik. We kunnen ons de ontwikkeling van miegerik tot miezerik moeilijk | |
[pagina 100]
| |
voorstellen zonder sterk palatale of zelfs gemouilleerde uitspraak van de g; dat de volgende tongpunt -r een rol heeft gespeeld is niet onmogelijk. Een ontwikkeling miegerik > miegjerik > miezjerik > miezerik, geeft dus het best de klankontwikkeling van dit toponiem weer. In de Genkse realisatie Mierlik heeft er klaarblijkelijk een metathesis lr > rl plaats gehad. Te vergelijken is het in een deel van Haspengouw voorkomende ùlger uit ùrgel (orgel), waarbij door jongeren ùrgel wordt hersteld, omdat het zgz. ‘beschaafder’ klinkt. Het Genkse Mierlik vertoont klaarblijkelijk een dergelijke ‘hypercorrecte’ metathesis. Na reconstructie van het oudere Mielrik blijkt dat te Genk de g werd uitgestoten. Dit is een meer voorkomend verschijnsel, waarvoor we als best te vergelijken regionale parallel het woord piegel kunnen aanhalen, dat bv. te Tongeren tot piel piːl is geworden, terwijl een deel van de Oosthaspengouwse omgeving de g nog bewaartGa naar eind30. Besluiten we met de constataties dat 1o de dialektologie nuttig kan zijn bij de verklaring van toponiemen met duistere etymologie, 2o de evolutie Miegelrak > Miezerik een steuntje geeft aan de interpretatie van euzen uit eugen (ogen) ten gevolge van een g > z-evolutie, wat de waarschijnlijkheid van een s-suffigering (eug-sen > eusen > euzen) als verklaring van de z voor g behoorlijk reduceert.
A. Stevens. |
|