Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Nog sporen van ‘parasitaire k’ in Zuid-Oost-VlaanderenIn het album dat in 1973 aan Willem Pée ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag werd aangeboden heeft C. Tavernier-Vereecken zich gevoegd bij degenen die in het spoor van de jubilaris zich met het verschijnsel van de parasitaire k vóór dentaal, type [ukt] ‘hout’, met k uit stembandocclusief, hebben bezig gehouden en erover hebben gepubliceerd. Ze heeft de auteurs die nadat W. Pée in 1943 in het Album Verdeyen zijn opstel van AL, OL + D of T tot [ut] en [ukt] liet verschijnen over de kwestie hebben gehandeld, met de referenties naar de studies, netjes op een kronologisch rijtje gezet, zodat ik dat hier niet hoef over te doen. Ik kan dan ook volstaan met erop te wijzen, dat we sedert de opstellen van L. Grootaers (1952), O. Leys (1956) en F. de Tollenaere (1969) geleidelijk aan beter geïnformeerd werden over de ouderdom en de geografische verspreiding van het verschijnsel. Ook de fonetische omgeving waarin de parasitaire k kon optreden, nl. zowel na palatale als na velare lange vocaal, werd geleidelijk aan verduidelijkt. Het door C. Tavernier-Vereecken behandelde geval, nl. het reflexieve ww. hem mijken (van), dat in een aantal Oostvlaamse dialekten en in bepaalde betekenissen als variant van hem mijden d.i. zich mijden (van), voorkomt, voert ons ook naar Zuid-Oost-Vlaanderen, een gebied waarvoor (hem) mijken geattesteerd is door I. Teirlinck: 1. in zijn Idioticon, II, 270 en 2. in zijn Klank- en Vormleer, § 241, 6o. Het Idioticon noemt Zuidoostvlaams mijken een ‘bedr. wed. zw. ww.’, terwijl de Klank- en Vormleer, t.a.p., ons nader wil inlichten over de kronologische verhouding tussen mijken en mijen, d.i. mijden: het zwakke mijken zou nl. ouder zijn dan het sterke mijen. C. Tavernier-Vereecken heeft echter betoogd dat (hem) mijden en (hem) mijken ook in Zuid-Oost-Vlaanderen geen geheel omwisselbare varianten zijn, wat ik niet zonder meer kan beamen noch tegenspreken. Zoals het zo vaak het geval is, heeft Teirlinck's beschrijving van het Zuidoostvlaams betrekking op de taal van Zegelsem en aangrenzende gemeenten (of als men wil de taal van Brakel en omgeving) en minder op de taal van de ‘Scheldekant’ van Zuid-Oost-Vlaanderen en van de gebiedjes die in de invloedsfeer van Ronse en Oudenaarde liggen. Zo is mijken (en zijn imperatief mijkt u) voor mij, die door geboorte, woon- | |
[pagina 68]
| |
plaats, vroegste schooljaren en familierelaties thuis ben in de streek van Oudenaarde (O 98), Ronse (O 265) en Kwaremont (O 200), een totaal onbekend woord. Maar ik verneem dat het integendeel nog springlevend is o.a. te Parike (O 211) en te Munkzwalm (O 113). Toch ben ik geneigd C. Tavernier-Vereecken te volgen, en wel omdat de k-vorm in twee opzichten aan de imperatief gebonden blijkt te zijn: 1. naar de betekenis en 2. formeel. Zo kan wel de imperatief mijkt u (van) in plaats treden van mijdt u (van), maar de infinitief mijken niet in de plaats van mijden in de verbinding hem mijden + van-bepaling. Dus niet: ge moet u mijken van die vent, maar wel: ge met u mijden van die vent en is de k van mijkt u te verklaren uit secundaire k vóór de t van mijt u (< de imperatief enk. en mv. mijdt u). Bij omschrijving van de imperatief kon de k dan doordringen in de infinitief. Dat alles betekent echter dat het sterk te betwijfelen valt, dat het zwakke ww. mijken in Zuid-Oost-Vlaanderen ouder is dan het sterke mijden, zoals Teirlinck aannam. Speurend naar Zuidoostvlaamse woorden die Teirlinck in zijn Idioticon niet heeft opgenomen of die daar geen volledige behandeling hebben gekregen stootte ik onlangs op een tweetal gevallen waarvan de klankvorm best verklaard kan worden via een identieke secundaire of parasitaire k. Het betreft: 1. het ww. deureeken dø.rI˕.kŋ voltooid deelwoord deureekt dø.rI˕.kt en 2. het st. ww. vertijken. Deureeken is te beschouwen als een variant van zovl. deureeten, d.i. deur ‘door’ + heeten, afl. van het bijv. nw. heet (met verlies van de h!) en betekent ‘verzengen, verschroeien’, gezegd van linnen dat met een te heet strijkijzer wordt behandeld. In West-Vlaanderen kent men daarvoor o.m. verbloeien, een ww. dat men tussen Schelde en Leie aantreft, zelfs vrij dicht bij Oudenaarde, nl. te Anzegem (O 182). De Bo geeft naast verbloeien ook verbluien (= verbluën) en verbluisteren op. Voor dit laatste zie men ook het MW i.v. verbluysteren en het W.N.T. i.v. bluisteren. Te Gent schijnt volgens Lievevrouw-Coopman het woord verschoeperen de bedoelde betekenis weer te geven, hoewel het Gents Woordenboek ook verblaaisteren, met verwijzing naar verbluien en verzengen bij De Bo, opneemt. Voor Antwerpen en omgeving mag men aannemen dat het passende woord er verzengelen is, al geven Cornelissen en Vervliet i.v. verzengelen wel analoge voorbeelden, maar net niet de context van het verschroeiende strijkijzer. Het ww. deureeken wordt transitief en intransitief gebruikt. Naar de vorm komt het zo goed als uitsluitend in de infinitief en als voltooid deelwoord voor. Het is dan ook defectief. Voorbeelden van het gebruik | |
[pagina 69]
| |
zijn: ‘Pas op, dat inde (= hemd) gaat deureeken; ge moet dat laken niet deureeken; die neusdoek (= zakdoek) is deureekt’. De vormen deureeken en deureekt heb ik in mijn jeugd thuis geregeld horen gebruiken; ze waren toen goed bekend te Leupegem (O 197), te Melden (O 198) en te Nukerke (O 202), maar in bepaalde gezinnen waren toch de vormen deureeten en deureet gewoon. Navraag bij mijn schoonzuster (78 jaar en afkomstig uit Leupegem) heeft mij dat onlangs nog bevestigd. Voorts moet men er ook rekening mee houden, dat in één en hetzelfde gezin twee vormen in gebruik konden zijn, met en zonder de parasitaire k. Zo zei mijn vader steeds (h)oekst (= hoest) en (h)oeksten, mijn moeder (h)oest en (h)oesten. Te Ename (O 101) en te Mater (O 123) treffen we niet deureeken en deureekt aan, maar vereeken, resp. ver(h)eekt. Oudere vrouwen die nog met de ouderwetse strijkijzers hebben gewerkt, kennen het ww. nog heel goed. Hierbij rijst nu echter de vraag of we moeten uitgaan van verheeten of van verhitten. Volgens Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 786, is verhitten het ww. dat in Vlaanderen - zonder nadere bepaling - de hier bedoelde betekenis uitdruktGa naar eind1. In het Zuidoostvlaams zijn de scherplange ê en de oude korte ĭ samenvallen in I˕., zodat het soms moeilijk is om uit te maken op welke vokaal de zovl. I˕. teruggaat. In zekere zin geldt de moeilijkheid ook voor deureeken, maar met Teirlinck wil ik aannemen, dat het Zuidoostvlaams geen woord deurhitten heeft gekend en kent. Teirlinck, die overigens niet nagelaten heeft, zodra daar enige aanleiding toe bestond op de moeilijkheden veroorzaakt door het samenvallen van ê en oude i te wijzenGa naar eind2 en wel verheeten en verhitten met elkaar gelijkstelde, heeft deurhitten trouwens niet opgenomen. Wat deureeken/deureeten betreft zullen we wel moeten aanleunen bij het door Teirlinck vermelde onscheidbare ww. deurhéeten, met de bet. ‘overal, door en door heeten’ (vb.: ‘de zonne deurheet de grond; de keuken es deurheet’)Ga naar eind3 en het ww. als een factitief bij het adj. heet beschouwen. In weerwil van Teirlinck (en vermoedelijk ook van Schuermans) zal men verheeten echter wel gescheiden moeten houden van verhitten (afl. van hitte), dat blijkens de voorbeelden van Teirlinck in Zuid-Oost-Vlaanderen betekent: door hitte ontsteken (van voeten gezegd) of (na liggen): door hitte bedorven worden (hooi b.v.). Deze zienswijze wordt trouwens ondersteund door een opmerking van Lievevrouw-Coopman, die in zijn Gents Woordenboek i.v. verhitten zegt, dat verheeten veroorzaakt wordt ‘door vuur’, verhitten ‘door warmte’. De k van deureeken, deureekt en van vereeken, vereekt kan gemakkelijk | |
[pagina 70]
| |
verklaard worden indien we de voltooide deelwoorden deureekt en vereekt primair stellen en de infinitieven met k als secundair beschouwen. De k is dan net als bij mijken in een buigingsvorm en vóór t ontstaan en later doorgedrongen naar de noemvorm. Het tweede geval dat ik hier ter sprake breng is het zovl. sterk ww. vertijken, dat bij Teirlinck (Idioticon III, 243) te vinden is onder vertijden (uitgesproken als vertijen), en de betekenis heeft van ‘niet volgen, in 't kaartspel, als men kan en naar de regels van het spel volgen moet’, d.i. Ndl. verzaken. Teirlinck zegt: ‘hier en daar vertijken’, maar neemt toch een afzonderlijk lemma vertijen, vertijken op, waarbij hij verwijst naar vertijden.
Elders in Vlaanderen luidt het woord ook vertijgen, of zijn andere werkwoorden in gebruik. Een klein overzicht:
- West-Vlaanderen: vertijden (wvl. vertien), vertijdde, vertijd (De Bo); Antwerpen: versaken (Cornelissen en Vervliet, 1949); Haspengouw: vertijgen (Rutten); Hageland: vertijgen (Tuerlinckx); Waasland: loochenen en vertijen (Joos); Gent: loochenen (Lievevrouw-Coopman). Voor Tielt kon ik zelf loochenen optekenen. Bij Kiliaen vinden we daarvoor - zoals De Bo al had opgemerkt - vertijden en vertijgen ‘abnegare, renuntiare iure & actioni. Vulgo resignare’. Vertijden en vertijgen gaan beide terug op mnl. vertiën: blijkens het M.W. IX, resp. kol. 138 en kol. 141-142 zijn het jongere vormen van vertiën-verteech-vertegen, mhd. verzîhen, verzîen, mnd. vortîen, hd. verzeihen en verwant met hd. verzichten (te vgl. met mnl. vertichten), terwijl de zovl. vorm vertijken zowel terug kan gaan op vertijgen als op vertijden. Leidt men vertijken af van vertijden, en wel uit een flexievorm ervan, b.v. 2de of 3de persoon enkelvoud, dan zal men steun vinden bij het vroeger vermelde mijken en het hierboven besproken deureeken/vereeken. Ook hier zou de k dan achteraf in de infinitief zijn doorgedrongen. Maar toch is er enige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Een ontwikkeling van intervokalische k < g (d.i. γ) is niet geheel ondenkbaar, hoewel in vertijken: vertijgen de gunstige omstandigheid van de geminatie ontbreekt. Teirlinck vermeldt echter, Idioticon, III, 108, stekelijzere voor stegelijzere ‘stijgbeugel’ en stekelriem voor stegelreep, zodat hier enige twijfel blijft. Toch geef ik de voorkeur aan een verklaring via parasitaire k, weer na ɛi-klank en vóór een t, ontstaan uit de structuur V̄D + T ⋕ (waarin + staat voor morfeemgrens), juist zoals in mijkt uGa naar eind4. De gelegenheid is te geschikt om niet nog even verder te kijken. Nederlands het vertikken verklaren sommige van onze etymologische | |
[pagina 71]
| |
woordenboeken (Frank-Van Wijk en De Vries) als een afleiding van tikken, terwijl Vercoullie dacht aan een ‘verbloeming van verdommen’. Men kan zich echter afvragen of vertikken, dat bij Kiliaen nog niet voorkwam, niet samenhangt met een ouder vertijken, en beter nog: of het niet ontstaan is naast vertijgen, in de zin van renunciare, d.i. verzaken, te vergelijken met Duits auf etwas verzichten. De -kk- kan dan ontstaan zijn naar het model van hikken, naast hijgen; nikken, naast nijgen; bukken, naast buigen, e.a., een welbekend feit uit onze historische grammatica, maar dan wel in samenhang met de geminatieGa naar eind5.
M. Hoebeke |
|