Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||
Willem Pée en het taalgrensonderzoekU zal zich wellicht herinneren, waarde Vriend Pée, hoe wij elkander toevallig in de jaren na het einde van Wereldoorlog I hebben leren kennen in het stadje Diest. Wijlen uw Vader Julius Pée, de befaamde Multatuli-kenner (Gent o 19 april 1871 - Lokeren † 12 maart 1951)Ga naar eind1 was er studieprefect aan het Kon. Atheneum aldaar geworden omdat hij dit ambt te Brugge niet langer wenste te bekleden en anderzijds omdat mijn Moeder zaliger (Leuven o 21 april 1874 - Diest + 2 maart 1936) in die jaren als directrice van 's Rijks Middelbare Meisjesschool te Hasselt naar het genoemde stadje aan de Demer werd overgeplaatst. Te Diest kende men iedereen en, vooral omdat U circa acht jaar ouder was dan ik, had ik een spontane bewondering voor U opgevat, omdat U sterk en sportief was en inzonderheid heel vlug kon fietsen. Die laatste eigenschap zou U bij de dialect-enquêtes voor de dialect-atlassen goed van pas komen, want U houdt niet van vragenlijsten en andere indirecte methodes, zoals de ondervraging van enkele zgn. bevoorrechte getuigen. Ook wist ik dat U, evenals uw vader germanist wilde worden en te Leuven zoudt gaan studeren. Dit plan boezemde mij nog meer ontzag in, maar toen ik van 1929 af uw spoor te Leuven ging volgen, was U reeds verschillende jaren uit Leuven verdwenen en was U aan de Rijksuniversiteit te Gent, onder leiding van wijlen Professor Edgard Blancquaert, neerlandistiek en inzonderheid dialectologie gaan studeren. Het zijn dus gemeenschappelijke organisatorische aangelegenheden geweest die tussen onze ouders tot regelmatige samenkomsten hebben geleid. Na het bereiken van de leeftijdsgrens is uw Vader te Lokeren-Staakte gaan wonen en dit verklaart uw vroege antroponymische bijdrage ‘Familienamen en bijnamen te Staakte’Ga naar eind2. Maar in de eerste plaats bewoog U zich op het gebied van de dialectologie en onrechtstreeks op dat van de taalgrensstudie. Ik moge in dit verband herinneren aan uw ‘Dialectgeographie der Nederlandse diminutiva (2 delen, 1936-1938), aan de voltooiing van de 16-delige reeks van de Dialectatlassen en dit op eigen houtje of in samenwerking met collega's (Dialect-atlas van West-Vlaanderen en Fransch-Vlaanderen, met medewerking van E. Blancquaert (1946), met een uitstekende inleiding van uw hand, die echter door de oorlogsomstandigheden moeilijk te vinden is - Dialect-atlas van Antwerpen (1957-1958)Ga naar eind3. | ||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||
E. Blancquaert heeft er van af het begin van zijn grootscheeps plan voor het gehele Nederlandse taalgebied dialect-atlassen te publiceren op gewezen (zie Dialect-atlas van Klein-Brabant, met 150 kaarten (Reeks Nederlandsche Dialectatlassen 1) (Antwerpen, De Sikkel, 1926, - 2de uitgave 1950, met aanvullingen door V.F. Vanacker) dat de dialectstudie ‘een derde wetenschappelijk deel [omvat] dat van praktisch belang is, nl. de beschrijving van de taalgrens. Die beschrijving moet niet alleen zijn “taalkundige photographie”, maar ook taalkundige “kinematographie”, zo betoogt Blancquaert, want ook thans nog beweegt de taalgrens’Ga naar eind4. Het verloop van de taalgrens op kaarten vastleggen! Willem Pée heeft dit vooreerst gedaan in zijn lezing ‘Anderhalve eeuw taalgrensverschuiving en taaltoestand in Frans-Vlaanderen’, gehouden voor de Dialectencommissie der Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam op 23 juni 1956Ga naar eind5, met acht kaartjes, en uitvoeriger in zijn studie ‘De taaltoestand in Frans-Vlaanderen’, voorgedragen op het colloquium over ‘Taaltoestanden in België, mede in Europees verband’, gehouden te Brussel op 24 november 1973 en georganiseerd door Mens en Ruimte (Brussel, z.j. [1975], blz. 43-66 met 14 kaarten). Meestal beschouwt men de resultaten van de enquête die Coquebert de Montbret circa 1806, ten tijde dus van het 1ste Keizerrijk, heeft ingesteld met de medewerking van het Franse Bureau de Statistique en van de prefecten van de voormalige Oostenrijkse provincies als betrouwbaar. F. Brunot heeft in het 9de deel, 1ste boekdeel van zijn ‘Histoire de la langue française des origines à 1900’ Paris, 1927), blz. 525 e.v., dit onderzoek naar de grenzen van het Frans in Europa samengevatGa naar eind6. Ongeveer twintig jaar na Coquebert de Montberts bijdrage beschikken wij opnieuw over een beschrijving van de taalgrens in een deel van Z.O. Vlaanderen en Brabant die teruggaat op een taalgrenswandeling van een zekere Herr Stedmann die in de Hollandse periode te Brussel woonde, maar waarover ik voorlopig over geen andere inlichtingen beschik. Wel heeft de grote geleerde Franz Josef Mone (o 12 mei 1796 te Mingolsheim bei Bruchsal - +12 maart 1871 te Karlsruhe) aan de hand van de nota's van Stedmann een paar blz. gepubliceerd in zijn tijdschrift Anzeiger für Kunde der teutschen Vorzeit.Ga naar eind7 Mone had geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Heidelberg van 1814 af en hij was een zo degelijk student dat hij reeds in 1817 Privatdozent voor geschiedenis werd. In 1827 werd Mone door de Leuvense Universiteit uitgenodigd om geschiedenis en statistiek te komen doceren, maar in 1831 moest hij, ten gevolge van de Belgische revolutie, Leuven verlaten en | ||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||
keerde hij naar Heidelberg terug, waar hij in 1835 directeur werd van het Badisches LandesarchivGa naar eind8. Over de Vlaams-Waalse taalgrens publiceerde Mone de nota's van Stedmann in de Anzeiger 7 (1838), kol. 565-567, ten dele met de eerder romantische beschouwingen van zijn medewerker, ten dele met zijn eigen opvattingen. Bij de 80ste verjaardag van Willem Pée durf ik hopen dat mijn mededeling in dit Huldenummer van Taal en Tongval, het tijdschrift waaraan hij zoveel tijd heeft besteed, de jarige welgevallig zal zijn.
De tekst van Stedmann en Mone luidt als volgt: Notizen über die Sprachgränze und die Volksverschiedenheit der Flämingen und Walen in einem Theile von Ostflandern und Brabant. | ||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||
hinter demselben liegt ein Wäldchen, das schon zur ersten henegauer und wallonischen Gemeinde Acker gehört. Dieser Wald war einst viel grösser, und machte die rechte Völkergränze. Die Provinzgränze läuft am Saume des Waldes hin, auf der Anhöhe war es ausgerodet und ich befand mich bei dem wallonischen Weiler Boulan. Diese Anhöhe zieht nach Norden gegen die Dender, nach Osten gegen einem kleinen Bache, der sich bei Acker in die Dender mündet und Mark (La Marque) heisst, d.i. Gränze, also die alte Völkerscheide, die aber nicht genau auf diesen Bach beschränkt bleibt, denn bei Aker und Boulan haben die Walen sich nördlich am Bach und weiter hinauf die Flämingen südlich über demselben angesidelt. Die Niederung des Baches ist 1/2 Stunde breit. Etwas höher hinauf liegt an dem Bach das flämische Dorf Viane, welchen Zusammenhang mag dieser Namen mit Vianden in Luxemburg und mit Vianen in Holland haben? Höher dem Bache nach war wieder ein kleiner Wald das letzte wälsche und ein anderer das letzte teütsche Land. Zwischen diesen Wäldern war eine lichte Stelle, wo die Aecker beider Völker an einander stiessen und es mir ein sonderbares Gefühl erregte, hier die beiden Nationen neben einander pflügen, graben und überhaupt arbeiten zu sehen, wie sie es seit Jahrhunderten gethan haben, ohne von einander etwas anzunehmen oder sich mitzutheilen. Die Flämingen blond, die Wallonen schwarz, jene friedlich, diese zanksüchtig beide rüstig und stark. Sie verstehen sich gegenseitig meistens gar nicht, einige Flämingen können französisch und was viel seltener und merkwürdiger ist, einige Wallonen auch flämisch sprechen. Die Sprachgränze geht nun über die teütschen Dörfer Schilbeek, Moerbeek, Sinte Peter nach der Stadt Enghien, welche nach teutscher Art Engin gesprochen wird und auch Eetingen heisst. Sie ist noch niederteütsch, aber weil sie an einer Hauptstrasse liegt, stark von Wallonen bewohnt, auch Petit Enghien ist noch teutsch und die Landstrasse nach Hal macht so ziemlich die Gränze der Sprache südwärts wälsch, nordwärts flämisch. In S. Peter wurde Silly (sie sagten Sülk) für das erste wallonische Dorf angegeben, ich glaube das bezieht sich auf Haut-silly, denn Bas-silly (Neersülk) wie auch Hellebeke sind teutsch’. Die Abneigung gegen die Wallonen findet sich auch in den übrigen Provinzen Belgiens. Ich habe mir einmal in einem Dorfe bei Hamont in Limburg folgenden Spruch abgeschrieben, der jene Abneigung bestätigt.
Den blinden Clermont, die smeerigen ventGa naar voetnoot*
geeft voor zyn geheel drinkgeld negen centGa naar voetnoot**,
voor hem en zyn paard, een dag en een nagt,
dat hadden wij nooyt van dien Waal verwagtGa naar voetnoot***.
Nachdem ich mancherlei zur Kenntnis der teütschen Mundarten gesammelt und bekannt gemacht, bin ich überzeugt worden, dasz eine Literatur der teütschen Mundarten ein verdienstliches und zeitgemässes Unternehmen wäre, wenn es sowohl die Sprachproben als auch die Grammatiken und Wörterbücher der Mundarten verzeichnen würde. In neurer Zeit haben sich die Sprachproben sehr vermehrt, aber ihrer Heimatlichkeit wegen sind sie auch meist nur | ||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||
in örtlichen Zeitschriften und Flugblättern untergebracht und dadurch für den Sprachforscher fast unzugänglich. Eine Nachweisung des Gedruckten wäre schon dankenswerth, eine Auswahl der besseren oder einzigen Stücke könnte sich daran reihen und so den Sprachschatz nicht nur vermehren sondern auch die feinen landschaftlichen Unterschiede hervorheben und dadurch die inneren Gränzen der teutschen Völkerschaften feststellen, was der Geschichte überhaupt nicht wenig zu statten känne. M.[one].
* * *
In deze beschrijving van de taalgrens in het Z.-O. van Oost-Vlaanderen komen de volgende plaats-, woud- en riviernamen voor waarvan men het taalgebruik kan identificeren aan de hand van de volgende hulpmiddelen:
Voor de spelling van de Vlaamse gemeentenamen, zie H.J. van de Wijer, De Vlaamsche gemeentenamen in moderne spelling (Toponymica I) Leuven-Brussel, 1929.
De volgende geografische eigennamen worden in de taalgrensbijdrage van Stedmann-Mone geciteerd:
| ||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Besluit.Bij het lezen van deze bijdrage wordt men getroffen door de populaire toon van de uiteenzetting en door de grote sympathie voor de eigen taal. De auteurs hebben zich duidelijk gedistantieerd van alle filologische geleerdheid en bijna uitsluitend gelet op het taalgebruik waarvoor zoals in de 19de eeuw algemeen Vlaams, Nederduits en Duits niet onderscheiden werden. Doch wat ietwat onbeholpen wordt medegedeeld, levert het bewijs dat in een tweetalig land het verloochenen van de moedertaal ‘eine sonderbare Gleichgültigkeit verräth gegen das edelste Gut der Eigenthümlichkeit, die Volkssprache’.
Herent † H. Draye. |
|