Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||
Batte, een oud Romaans leenwoord1. Batte en varianten in de Nederlandse dialektenDe paragraaf ‘Wegen en toegangen (tot akker of weiland)’ in de eerste aflevering van het WVD, waaraan de jarige tot zijn genoegen hard heeft meegewerkt, bevat op verschillende plaatsen het woord badde, batte, telkens gelokaliseerd in zuidelijk Vlaanderen, en telkens in een toepassing uit de betekenissfeer die we veralgemenend kunnen omschrijven als ‘toegang, doorgang waarlangs men een terrein kan betreden’, nl. (1) oprit van een akker of weide over een sloot, bepaaldelijk zo'n oprit over een dam (p. 236), (2) houten bruggetje, al of niet wegneembaar, breed genoeg voor een gespan (p. 239), (3) voetpad door de velden (p. 207; overgenomen uit De Bo), (4) deel van de (prikkel-)draadomheining dat geopend kan worden en dat dus dienst doet als weidehek (p. 227). In hetzelfde betekenisveld geeft het WVD verder nog een vorm bats (p. 211), in Poperinge opgetekend als benaming voor een spoor van voetstappen over het geploegde land. Behalve semantisch leunt dit bats ook formeel bij badde, batte aan: het is een kompromisvorm van batte en het betekenisverwante Westvlaamse woord slets(e), dat o.m. in de omgeving van Poperinge (WVD I, 1: 211) toegepast wordt op een smal paadje dat niet méér is dan een voetspoor of de indruk van een kruiwagenwiel in het gras of de rulle aarde. Een specifikatie hiervan is de toepassing ‘wildpad, spoor in het gras nagelaten door in het wild levende dieren’, die door Janssens (1980: 135) wordt opgegeven voor batte als stropersterm te Evergem (I 200) en Schuiferskapelle (H 122). In een heel ander domein ligt de bet. die De Bo (73) in de omgeving van Brugge optekende, nl. ‘spoorweg’; ook in samenst. battewachter, bathuisje/battekot ‘wachthuisje’. Dit laatste geeft Desnerck (72) als verklaring voor het simplex batte in het Oostends. Het woord is niet exklusief Vlaams. We vinden het terug in het Drents en het Gronings, onder de vormen bat, batte, in het Gronings ook badde en de volksetymologische vervorming batterij, als benaming voor diverse soorten al dan niet wegneembare houten bruggetjes (Bergsma 30, Hadderingh-Veenstra 41, Molema 20, Ter Laan 57). Ter Laan vermeldt daarnaast ook de diminutiefvorm ('t) batje voor ‘een kleine zolder, om er iets op te kunnen zetten’ (met verwijzing naar Molema); verder deelt | ||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||
deze auteur nog mee dat batte ‘in oude tijd’ in het Gronings gebruikelijk was ter aanduiding van ‘een paar aaneengespijkerde planken, waarop het lijk van een veroordeelde naar de galg gesleept werd’. Hieraan herinnert de betekenis ‘schot van planken’ die Vercoullie (24) als verklaring geeft bij 1. bat, maar waarvan ik de geografische lokalisatie niet heb teruggevonden. Ook in het Zuidoosten van ons taalgebied komt een lexeem bat voor. Schuermans (32) noemt het een Limburgs woord voor ‘kribwerk ter versteviging van oevers’, en Van Doorn (1971: 114) noteerde het te Velden (L 268) in de betekenis ‘kop van een rivierkrib’Ga naar eind1. Het WNT (II-1, 1066) verklaart bat (I) eerst in de zin van Molema als ‘houten brug, gewoonlijk wegneembaar maar soms ook vast’, en geeft als tweede, zuidelijker gelokaliseerde, betekenis: ‘eene kaai of dijk, b.v. die van een spoorweg; ook in toepassing op verschillende rivierwerken, als term in de waterbouwkunde’, waarbij ook het denominatieve ww. batten ‘het aanleggen van rivierwerken’ behoort. Van die twee betekenissen vraagt het WNT zich af of ze ‘inderdaad bij den zelfden woordvorm behooren’. Op dit probleem van etymologische en semantische achtergronden wil ik hier nader ingaan, maar dan wel m.b.t. alle waargenomen vormen en betekenissen. | ||||||||||||||||||||||
2. Romaanse oorsprongWie het bekend is dat de kade te Luik La Batte wordt geheten, zal uiteraard meteen in het Romaans op zoek gaan naar aanknopingspunten voor de etymologie van het Ndlse woord. Die worden zonder veel moeite gevonden bij het Franse woord batte, een naast battre ‘slaan’ (< Lat. battuere) gevormd substantief (FEW 1, 290-291), dat met name in de Waalse dialekten verschillende toepassingen heeft ontwikkeld op het gebied van waterbouwkunde en aanverwante domeinen, nl.: (1) paal- of rijswerk ter beveiliging van oevers, (2) dam van paal- of metselwerk in een waterloop, keerdam, (3) kade, (4) plankier, houten bevloering boven het water (Luik, 18de eeuw), (5) jaagpad (FEW 1, 290; Grandgagnage 1, 48; Wisimus 42). In de Franse Ardennen heet batte: (6) kleine aarden dam in een beek aangebracht om een vijvertje te maken (Vauchelet 26). De overeenkomsten tussen dit betekenisspectrum en dat van de Ndlse groep zijn overduidelijk. Daar nu in het formele vlak de afleiding van zowel bat(te) als badde uit een Fr. vorm batte zonder probleem te verantwoorden is (de variant | ||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||
met stemhebbende explosief heeft zich in Oost-VI. en Groningen klankwettig ontwikkeld door intervokalische tenuisverschuivingGa naar eind2), ligt in het waargenomen semantisch parallellisme al een flink stuk van de oplossing van ons batte-probleem besloten. Eén van die overlappingen is de betekenis ‘paalwerk ter versteviging van oevers’, die aan Ndlse kant wordt gedragen door het Limburgse (en blijkens Van Dale [231] ook tot de AN-woordenschat behorende) bat. Het heeft er sterk de schijn van dat we hiermee op de betekenislaag gestoten zijn waarlangs het Nederlands op het Romaans heeft ingehaakt, want deze toepassing is de enige van de hier besprokene waarvan we een spoor terugvinden in Middeleeuwse bronnen. Het MhWB (56) geeft voor bat ‘krib in eene rivier (?)’ - een definitie dus waarin de omschrijving van Schuermans uitstekend past - en dit komt wonderwel overeen met Godefroy's (1, 601) uitleg bij batte, nl. ‘espèce d'embarcadère’ (Floreffe, vóór 1400); dit staaft de hypothese dat het Limburgse bat op oude ontlening berust. De semantische ontwikkeling die er in het Romaans aan vooraf is gegaan, kunnen we rekonstrueren als een konkretisering uit één van de abstraktere, aan het begrip ‘slaan’ gerelateerde grondbetekenissen van het deverbatief, nl. ‘datgene waarop men slaat’Ga naar eind3, waarmee een waterbouwkundige toepassing als ‘konstruktie uit of steunend op geheide houten palen’ zich gemakkelijk laat verbindenGa naar eind4. De materiële achtergrond van dat begrip omvat bouwsels van uiteenlopende aard en funktie, vandaar dat het woord batte van in den beginne op verschillende zaken kon worden toegespitst, zoals b.v. paalwerk ter versteviging van oevers, uit paalwerk gemaakte dammen, op palen rustende hoofden en bevloeringen (boven het water), enz. In de verdere Romaanse betekenisontwikkeling moet die notie ‘paalwerk’ als onderscheidend lexikaal kenmerk voor batte naar de achtergrond zijn gedrongen ten voordele van o.m. het funktionele aspekt ‘waterbeheersing’, getuige daarvan de toepassingen ‘aarden dam’, ‘keerdam’, ‘kade’. Een verdere aftakking uit die sekundaire betekenislaag is het Waalse ‘jaagpad’, waarvoor benamingsoverdracht van de (versterkte) oever naar het pad ernaast een aannemelijke verklaring vormt. | ||||||||||||||||||||||
3. Betekenisontwikkelingen in het NederlandsNu gebleken is dat alle hierboven opgesomde Franse betekenissen aan elkaar en aan een gemeenschappelijke bron te relateren zijn, ligt het besluit voor de hand dat ook de Nederlandse pendanten van die betekenisssen historisch tot dat zelfde basislexeem, nl. Fr. batte, op- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||
klimmen. Rest dus nog de vraag of en hoe de Ndlse toepassingen waarvoor in het Frans geen of geen direkte tegenhanger geattesteerd is, tezamen met die waarvoor dat wél het geval is, binnen één semantisch netwerk in te passen zijn. De ‘brug’-betekenis levert in dat opzicht weinig problemen op: het is een exklusief Ndlse voortzetting van ‘konstruktie op basis van paalwerk’, waarschijnlijk via ‘hoofd of plankier boven het wateroppervlak’ (vgl. de Waalse toepassing 4). Het zakelijke gegeven dat onder batte ook wel wegneembare bruggen verstaan worden, kan op zijn beurt aan de basis worden gelegd van de overgang naar ‘schot van planken’ (met inbegrip van de door Ter Laan gesignaleerde ‘oude’ toepassing), welke hypothese ertoe noopt het ontstaan van de ‘brug’-betekenis op een relatief vroeg tijdstip te lokaliseren, daar immers de geëvolueerde betekenis in het Gronings al ‘in oude tijd’ gangbaar wasGa naar eind5. Die geëvolueerde betekenis ten slotte laat toe een verband te leggen, over een tussenstap ‘door schotten afgezonderde ruimte’, met Gronings batje ‘bergzoldertje’. Het zojuist geschetste verloop is niet te bewijzen aan de hand van diachrone gegevens, daartoe ontbreken de nodige historische attestaties waardoor de projektie van de ‘brug’-betekenis in een redelijk ver verleden empirische fundering zou krijgen. Wel lijkt de onderlinge afhankelijkheid op de diachrone as van de drie behandelde betekenismomenten enige steun te krijgen vanuit de geografische ko-okkurentie van dat drietal in het Groningse dialekt. Een denkbaar alternatief is de rechtstreekse afleiding van ‘houten schot’ uit ‘paalwerk’ of ‘kade’ (= oeverbekleding, weleer misschien een soort plankenbeschot), waardoor de bovenstaande kronologische overwegingen i.v.m. de ‘brug’-betekenis zouden vervallen. Ook de Oostvlaamse betekenis ‘oprit over een sloot’ kan in principe langs verschillende wegen zijn ontstaan, t.w. (a) rechtstreeks uit de Fr. ‘dam’-betekenis, of de daaraan beantwoordende Ndlse waterbouwkundige toepassing, (b) uit de ‘brug’-betekenis, op grond van de funktionele analogie tussen een houten bruggetje en een oprit over een dam, i.e. twee konstrukties die doorgang verlenen over een waterloopGa naar eind6. Van twee andere betekenissen, ‘kop van een krib’ en ‘spoorwegdijk’, behoeft de herkomst weinig kommentaar: het eerste ontstond door begripsvernauwing uit ‘krib’, het tweede door overdracht van de overeenkomstige waterbouwkundige toepassing op een analoog verschijnsel in een ander zaakdomein. Van hieruit is de bet. dan verschoven naar de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||
spoorweg zelf. Verzelfstandiging van het eerste lid van de samenstelling in battekot/bathuisje kan ingeroepen worden als verklaring voor Oostends batte in de bet. die Desnerck geeft. Voor de evolutie waardoor batte in Vlaanderen een uit prikkeldraad vervaardigd weidehek kwam aan te duiden, kunnen we het volgende schema rekonstrueren: van de oprit (oorspronkelijk boven een dam in de sloot) ging de naam over op het hekgat, en ten slotte op dat hek zelf. Klaarblijkelijk heeft die overgang plaatsgevonden naar aanleiding van een (recente) zakelijke vernieuwing: de introduktie van het draadhek ter vervanging van traditionele houten heksystemenGa naar eind7. Moeilijker valt het de verbindingslijnen vast te leggen tussen de Franse groep en de Vlaamse ‘pad’-betekenissen. Eén van de in aanmerking komende uitgangspunten is het Waalse ‘pad van waarop boten voortgetrokken worden’; een betekenisverruiming hiervan tot ‘pad i.h.a.’ is op zichzelf plausibel. Voor de toepassing ‘door mens of dier getreden paadje’ zou men dan ofwel betekenisvernauwing van ‘voetpad’ moeten aannemen, ofwel - maar dat ligt minder voor de hand - rechtstreekse afleiding uit ‘jaagpad’. Er is echter ook een andere hypothese mogelijk. Vooral de engere ‘pad’-toepassing suggereert de mogelijkheid van een veel direkter semantisch verband met het Fr. ww. battre, dat immers al vroeg de specifikatie ‘vasttrappen, aanstampen’ had ontwikkeld (FEW 1, 296). Een daaruit afgeleide substantivische betekenis ‘wat vastgetrapt is/ wat door vasttrappen ontstaat’ zou uitstekend passen als semantische basis voor de ‘pad’-toepassingen. Nu blijkt een dergelijke afleiding zich in het Frans inderdaad te hebben voorgedaan, alleen werd die - althans blijkens de bronnen - niet gerealiseerd in een deverbatieve vorm batte, maar in het gesubstantiveerde volt. dw. van battre: Ofr. batue ‘trace de pas’, ‘route’ (FEW 1, 296; Godefroy 8, 307). Als we, bij gebrek aan enige feitelijke indikatie in de richting van een voormalige Franse vorm batte als drager van de toepasselijke betekenis, de rekonstruktie laten vertrekken vanuit het Franse participiaalnomen, dan moeten we, om de formele afstand tussen batue en batte te overbruggen, aannemen dat zich aan de Franse vorm aksentverspringing en verdoffing van de eindvokaal heeft voorgedaan. Dit is weliswaar niet konform de algemene regel dat aan het Rom. ontleende substantieven hun oorspronkelijk aksent bewaren, maar er zijn tal van voorbeelden te geven waaruit blijkt dat afwijking van die regel toch niet zó uitzonderlijk is geweest (b.v. kussen < Ofr. cossin; Wvl. kozen < Fr. cousin; Vl. puppe < Fr. poupée). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||
4. Tot besluitNa onze zoektocht lijkt de betekeniswaaier van Ndl. batte en varianten niet langer een disparate verzameling, maar een semantisch samenhangend geheel, dat met verschillende draden verbonden is met de Franse woordfamilie van battre. Het valt dan ook nauwelijks nog te betwijfelen dat alle verschijningsvormen van het Ndlse woord in laatste instantie op die Franse bron teruggaan. Het merendeel van de Ndlse betekenissen hoort historisch bij het ontleende deverbatief batte, dat uit het Waals is overgenomen, primair als waterbouwkundige term. Voor Vlaams batte ‘pad’ daarentegen lijkt een afleiding uit het Fr. batue, gesubstantiveerd volt. dw. van battre, de meest voor de hand liggende verklaring. Het is bij dit alles niet altijd met zekerheid vast te stellen of een betekenisevolutie autochtoon is, dan wel vóór de ontlening al had plaatsgevonden, en in hoeverre in het laatste geval analogieën met ontwikkelingen in het Waals en het Frans een rol hebben gespeeld.
M. Devos. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|