Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||
Appellatieven in de Nederlandse dialekten1. InleidingDe RND bevat niet alleen de vertaling van 141 zinnetjes en reeksen woorden in zowat 2000 dialekten. De initiatiefnemers van de reeks hebben de informanten o.a. ook nog naar de dialektische vorm van de naam van hun woonplaats gevraagd, en bovendien naar de eventuele naam van de bewoners ervan. Op die manier krijgen wij zicht op een niet onbelangrijk fenomeen van de woordvorming. Natuurlijk moeten wij terdege rekening houden met de beperkingen opgelegd door de aard van het materiaal: we beschikken voor elke plaats maar over één appellatief, telkens dan nog op basis van een verschillende grondvorm (of wortel)Ga naar eind1. In de praktijk is dat niet zo'n bezwaar gebleken, omdat een klein aantal procedures telkens in vrij grote gebieden blijken te gelden. Specifieke ontwikkelingen komen dan door de verscheidenheid van de wortels in die grotere gebieden toch wel aan de oppervlakte; een precieze afbakening ervan is natuurlijk niet mogelijk. | |||||||||
2. De afleidingstypes geografisch beschouwdAfstammelingen van het Latijnse -arius hebben als suffiks voor het vormen van inwonersnamen meer sukses gehad in het westen dan in het oosten van het Nederlandse taalgebied. In het grootste deel van Noord-Brabant, het zuiden van Gelderland en het noorden van Nederlands-Limburg worden zowel mannelijke als vrouwelijke inwoners aangeduid met het gesubstantiveerde adjektief op -se; in het zuiden van het genoemde gebied is zelfs vaak van substantivering geen sprake, en behelpt men zich met de omschrijving -se mensen/lui/enz. Bij dit homogene gebied aansluitend komt het gesubstantiveerde adjektief nog tot in de zuidelijke helft van Drente voor. Ook in het grootste deel van O.-Vlaanderen (met uitzondering van het Land van Waas en de Denderstreek) vinden wij hetzelfde afleidingstype. In heel de oostelijke helft van België is wel een specifiek suffiks -(en)aar bekend, maar dat wordt blijkens de opgaven van de RND beperkt tot | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
toepassing bij de namen van vrij grote woonkernen; voor de inwoners van kleinere dorpen wordt een omschrijving opgegeven in de trant van: die/de mensen/ enz. van.... Net zoals bij andere suffiksen op basis van -arius hebben zich in het Nederlands twee vormen ontwikkeld: één met doffe ə: -er, en één met volle vokaal: (en)aar e.d. Maar terwijl bij de nomina agentis en verwante afleidingstypes in heel veel dialekten (o.a. de Hollandse en de Brabantse) beide vormen voorkomen, en dan grosso modo een distributie hebben die door de fonologische vorm van de wortel voorspeld kan worden, is er bij het suffiks voor inwonersnamen een vrij uitgesproken geografische scheiding:
| |||||||||
3. Verschijningsvormen van -(en)aarHet beste gaan we hier voor een synchrone beschrijving uit van de vorm enaarGa naar eind2: die wordt aan de wortel aangehecht, d.w.z. de stamvorm eventueel zonder eind -en; cf. N 126: mɪ▴ᵊs|nɔ▴r - H 84: vøʀ|nɔ▴ᵊʀs. In het verzamelde materiaal komen ook drie vormen voor waarin de wortel ontstaat doordat -er(en) van de stam wordt afgevoerd: E 199: pa˕inɑk|ənɑ˕ːr - I 140: rɛ▴ist|ənɛrs - Q 162: ty˕ŋ|ənɛʀəGa naar eind3. Buiten West-Vlaanderen wordt (e)naar gereduceerd tot aar als de wortel uitgaat op el of er: van de 74 in aanmerking komende afleidingen zijn er maar 5 die zich aan die regel onttrekken, nl. I 78: a▴ltər|nɛ˕▴rə - I 269: li▴zəl|ənɛːrə - K 314: ka mɛ˔Χl|ənɛ˔▴rs - L 368: nəʀo▴təʀ|ənɛʀə - L 413: hɛlᵊΧtʀ|ənɛːᵊʀs. In W. Vlaanderen daarentegen hebben alle 23 de vergelijkbare afleidingen de vorm met n; b.v.: H 7: nimœ;̃▴nstər|nɔːrs. | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
In enkele gevallen heeft zich tussen wortel en afleidingsmorfeem een overgangsklank ontwikkeld, met name:
-s- in I 32: bʌrəΧ|s|ənɛːrs - I 59: zuːtəlã▴nt|s|ənɛːrs - K 8: bɛrkəl|s|ənɑ˕rə - I 271: brɪᵊnduŋk|s|ənɛːrs - K 319: kla▴ᵊwiləbrʊ˓k|s|ᵊnɛːirs - K 321: blʊ▴usfɛl|s|nɛːirs - K 324: kapɛl|s|ənɛːrs. Het is denkbaar dat in (sommige van) die gevallen de -s- oorspronkelijk als een adjektiefteken heeft gegolden, m.a.w. dat het inwonersappellatief op basis van het adjektief is gevormd.
-r- in L 286: ha▴ᵊmət|əʀ|na▴ʀə en L 360: bre▴|ᵊʀ|nɛ▴ᵊʀs. Eventueel kan hier gedacht worden aan een stapelmorfeem (er + enaar), maar waarschijnlijker is dat er net als het pas genoemde -s- als een adjektiefsuffiks moet gelden.
-d- wordt soms tussen dentale sonorant en naar ingevoegd; dat is het geval in Q 15: hi▴ᵊʀ|d|ənɛʀə en Q 105: stɛ̂▴in|d|ənɛ▴ᵊʀən; in een enkel geval, nl. Q 188 wordt d ook ingevoegd voor -r-: kan|d|əʀ|nɛ▴ʀə.
-g- in K 160: bredɔ▴|g|ənæːr (dat als zeldzaam gekarakteriseerd wordt) is wellicht op dezelfde manier te verklaren als de g in bv.. (hij) gɔ▴gət (doen) in de Brabantse dialektenGa naar eind4. | |||||||||
4. Verschijningsvormen van -erGa naar eind5Ook dit suffiks wordt aan een wortel aangehecht die eventueel al een reduktie heeft ondergaan: zo wordt -en normaal gedeleerd voor de aanhechting van -er (vgl. b.v. F 90: kɑmp|ərs en G 4: ɑs|ərs; in het verzamelde materiaal is dat maar 2 keer niet het geval: F 135: he▴tən|dᵊrs en G 197: risən|dərs. Uitzonderlijk vallen ook andere syllaben weg; dat is met name het geval bij 2 vormen op -er: B 48: frã▴nək|əs en E 75: ʋɑrd|ərs.
Ook bij -er-afleidingen komen al dan niet fonetisch bepaalde epentetische konsonanten tussen wortel en suffiks voor:
-d- wordt normaal ingevoegd na een wortel op /r, l, n/ (41 opgegeven vormen, verspreid over heel het taalgebied); bij l- en n- wortels komen ook vrij frekwent (resp. 9 en 7 keer) afleidingen zonder -d- voor.
-s- of -ʃ- in K 94a: pɔ▴pəndreΧt|s|ərs - K 161: u˕ᵊstərɔut|s|ərs - Q 121: kiʀəΧʀɔ▴ᵊt|ʃ|ər - Q 249: ɔːbəl|ʃ|ər en Q 254: kapɛl|ʃ|ər. Meer dan waarschijnlijk is de s resp. ʃ hier op dezelfde manier te verklaren als die in een aantal appellatieven op -enaar. | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
-m- komt vrij vaak voor in het oosten van Friesland (cf. kaart). Ter verklaring kan hier gedacht worden aan een geval van metanalyse: in het gebied komen veel namen voor op -um, en dat kan bij de inwonersnamen aanleiding gegeven hebben tot een herinterpretatie in deze zin: B 14a: ʋi▴ᵊrəm|ᵊrs > ʋi▴ᵊr|mərs, waarna (e)mers als nieuwbakken suffiks wordt toegepast bij b.v. B 29: ge▴ᵊst|əmərs.
-g- komt voor in het grensgebied van Friesland, Drente en Overijssel, en heeft zijn ontstaan waarschijnlijk te danken aan toepassing van het suffiks bij oude -inga-namenGa naar eind6, met eventueel, net als bij -mer, uitbreiding naar andere namen toe; vgl.: F 61a: ʋapsərveːᵊn|ᵊgərs. Voor de laatste afwijkende vorm, -sterGa naar eind7, dat in het noorden heel gewoon is, ligt zo'n verklaring door metanalyse niet direkt voor de hand. Teoretisch is denkbaar dat we hier met het oorspronkelijk vrouwelijke suffiks uit Latijn -istria te maken hebben, dat vooral bij de talrijke namen op vokaal in Groningen een ‘makkelijker’ afleiding kan garanderenGa naar eind8. Ook denkbaar is dat het normale suffiks -er zich aan een adjektief op -s aanhechtte, waarna zich tussen s en r een t als overgangsklank kon ontwikkelenGa naar eind9. | |||||||||
5. Onregelmatige afleidingenEigenlijk zijn de afstammelingen van Latijn -arius de enige appellativeringssuffiksen die in de Nederlandse dialekten sukses hebben gehad. Buiten het dan nog erg onzekere -ster in Groningen vinden we nog maar drie suffiksen die meer dan één keer worden toegepast:
-ling (-link) vinden we inGa naar eind10: E 73a: be▴imstər|lɪŋə - H 36: brʌh˫|əliŋən - H 108: dɪksʹmydᵊ|lɪŋn - N 72: ipər|lɪŋn en O 86: ɑ▴spər|lɪŋk.
-aan in: N 91 ʊ▴rḷbek|ʊ▴n - N 130: wæːʀvik|ʊ̃˧▴n - N 141: kɔrtriz|ɔ˕n - en O 82: dɛːrlɪkɔ▴ᵊn. Of ook -aanders als stapelsuffiks in I 108: brɛ˕▴ʃi|ɔndərs daarbij hoort is niet zeker, gezien de geografische afstand t.o.v. de taalgrens; aan de andere kant kan gelden dat Zeeuws-Vlaanderen wel eens vaker Franse invloed verraadt.
-(n)eesGa naar eind11 in: E 122: mœ;▴jə|ne▴zə - E 194: bɪlt|əne▴zə - F 179: z̭ʌtfᵊ|neːizn̩ en K 30: viɔ͊n|e▴zə. Opmerkelijk is ook dat de toch vrij vaak voorkomende procedure om etnische namen d.m.v. samenstellingen met man e.d. te vormen (cf. Smedts 1972), bij inwonersnamen vrijwel nooit voorkomt. Helemaal | |||||||||
[pagina t.o. 30]
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
onbekend is het toch niet, getuige de drie volgende opgaven: G 171: fjɛnə|lœ;.jə - K 152: fɛndərs|manə en K 177c: ɛikəs|mɑnə.
G. De Schutter. |
|