Taal en Tongval. Jaargang 35
(1983)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Antwerpse vestingbouwkundige terminologie van de 16de eeuwDe mislukte aanslag op Antwerpen van Maarten van Rossem einde juli 1542 betekent een keerpunt in de militaire geschiedenis der Scheldestad. Niet zodra waren de Geldersen afgetrokken, of de Antwerpse stadsmagistraat maakte een aanvang met de bouw van een nieuwe omwalling volgens het Italiaanse gebastioneerde stelsel, dat beter dan de hoge middeleeuwse stenen muren tegen het steeds zwaarder wordende vuurgeschut bestand was. Tevens werd de stadsgrens door inlijving van de zg. Nieuwstad bijna 400 m noordwaarts verlegd. Het ontwerp van de nieuwe omheining was van de Italiaan Donato B(u)oni de PellizzuoliGa naar eind1, in de Nederlanden als meester Donaes bekend. De praktische uitvoering ervan berustte grotendeels bij de Antwerpse stadserfscheider en bouwmeester meester Peter Frans. De belangrijkste aannemer was de befaamde Gilbert van Schoonbeke. De omstandigheid, dat de stad als bouwheer zelf voor de kosten moest instaan, - en hierdoor dik in de schulden raakte, - verklaart de aanwezigheid in het Antwerpse stadsarchief van talrijke in het Nederlands gestelde archivalia, merendeels uit de jaren 1551-1555Ga naar eind2, die betrekking hebben op de bouwwerkzaamheden: bestekken, aanbestedingen, onkostenramingen, bouwverslagen, rekeningen, opmetingen en dgl. Van de oorspronkelijke plans is slechts weinig bewaard gebleven. Behoudens hun militaire en ekonomische betekenis zijn deze stukken ook waardevol voor de kennis van de Nederlandse vestingbouwterminologie. In deze bijdrage beperken we ons tot enkele niet of minder bekende Nederlandse militaire vaktermen. Kenmerkend voor de nieuwe versterkingswijze is de gebastioneerde hoofdwal, bestaande uit in de gracht vooruitspringende bastions, die door koertines met elkaar zijn verbondenGa naar eind3. Voor bastion (17de-eeuwse ontlening aan het Frans-Italiaans) wordt in Antwerpse bronnen zowel bolwerck, bollewerck als het verouderde blockhuys gebruikt. Beide benamingen komen naast elkaar voor, maar bolwerk heeft de overhand: ‘het bollewerck met zynen vlogelen ende toebehoorten... aenden huydevetters toren’ (IB 2154, 28; juni 1551), ‘dat de zelve Gillebert [van Schoonbeke] noch volmaecken zal het voors. blockhuys met zynen vlueghelen gelyck dat begonst is’ (IB 2139, | |
[pagina 14]
| |
27, blz. 2; febr. 1551). In een Brede-Raadsbesluit van 1 juli 1552 wordt blockhuys doorgehaald en vervangen door bolwerck (IB 2139, 78). De betrekkelijk zeldzame variant bol(le)warck geeft de Antwerpse uitspraak weer zoals in Warff naast Werff. Het bastion heeft de gedaante van een onregelmatige vijfhoek, bestaande uit twee in één punt uitlopende, naar buiten gerichte lange facen (voorste zyden in de bronnen), twee korte flanken (stryckweeren, strijckweeringe of kortweg zyden) en een veelal open keel. Belangrijk voor de zijwaartse bestrijking van koertine en vestinggracht is de in de teruggetrokken flank of verholen strijkweer ingebouwde geschutruimte met open bovenvlak, ruim 5 m. beneden de bovenruimte van het bastion. Deze geschutruimte, één in elke bastionsflank, wordt in de Antwerpse bronnen met de van elders niet bekendeGa naar eind4 benaming recolate (vr.) uit Ital. reculata ‘teruggetrokken (flank)’ aangeduid. Een bijvorm rekolaet of rekelaet (onz.) hebben we enkel in slordig geschreven teksten (opmetingen van erfscheiders) opgetekend. Rechtstreeks toegankelijk zijn de rekolaten vanuit de keelhoek, via een hellende onderaardse, overwelfde gang. In de teksten is herhaaldelijk sprake van deze rekolaten en hun ingang(h)en, waarzonder het bastion niet operationeel is: ‘datmen de ingangen van de recolaten van den bolwercke aldaer [Kronenburg] voirt volmake om tselve bollewerck te brengen ter behoirl. defensien’ (PK 2242, 35; juni 1553), ‘dat men make de twee inganghen van de recolaten van dbolwerck aen skeysers poorte ende als dan voort vullen het bolwerck met eerde alzoo dat behoort’ (PK 2242, 75; juni 1553). Het Antwerpse stadsarchief bewaart onder Ikon. 26/25 een patroon (met verklarende bijschriften en afmetingen) van de recolate ten huyvetters torren waert van het militair belangrijkste bastion Huidevetterstoren. Afbeeldingen van rekolaten en hun toegangen vindt men op stads- en citadelplans, o.a. op de grote stadskaart van Bononiensis 1565 in het museum Plantijn-Moretus. Als militaire vakterm is recolate slechts korte tijd in gebruik geweest en al in 1580 door kazemat (casamatte, casamatta) van Frans-Italiaanse oorsprong vervangenGa naar eind5. Ook in Franse citadelrekeningen van 1568-1571 en 1585-1589Ga naar eind6 is casematte de gebruikelijke benaming. Ital. traditore (in verdiepingen gebouwde geschutruimte in de terugspringende flank, lettl. ‘verrader’, 17de eeuw) komt in de Antwerpse stukken niet voor. De verbindingsmuur tussen twee bastions heet streckmuer (uitzonderlijk streck wal): ‘de streckmueren beginnende vande Vaert aenden nonnen thoren [Blauwetoren] totten blockhuijse toe dwelck men maeckende is aenden huijdevetters thoren’ (IB 2139, 27, blz. 2; febr. 1551). | |
[pagina 15]
| |
Strekmuur en achterliggende wal vormen samen de koertine, waarvoor in de bronnen en vestingpatronen (Ikon. 26/8 en 24) gordyne (gordyn) (naast gardyne) wordt gebruikt. De benaming strekmuur (van strekken ‘reiken’), die ook op burgerlijke bouwwerken wordt toegepastGa naar eind7, betekent zoveel als overlangse muur tussen twee bouwpunten. Het woord was al in de 17de eeuw verouderd blijkens zijn verhaspeling tot stercke muer in de Antwerpse stadskroniek van de tweede stadstrezorier Lodewijk van Caukercken (1629-1704). In zijn gedeeltelijk op Van Caukercken teruggaande Annales Antverpienses ab urbe condita ad annum M.DCC zal de Antwerpse bollandist en kroniekschrijver Daniël Papabrochius (1628-1714) er firmus murus van maken. Het aan de bastionsflank aansluitende muurvak (eynde streckmuers) heet vlueg(h)el (uitgesproken vleugel) of vlogel. Op een vestingplan van 1618 (Ikon. 26/24bis) betekent ‘vleughels oft Espaldas’ schouderweer (Dts. Bastionsohr, Fr. or(e)illon, tegen de flank aanleunend verdedigingswerk aan de bastionsschouder). Geschoord wordt de strekmuur (schild-, schut-, bekledings- of eskarp muur t.o.v. de achterliggende wal) door zware, aan de voet ca. 4 m. lange schoormuren of steunberen, in de bronnen freyte of freite (uitzonderlijk pilaer of pileer) genoemd, die op een afstand van ca. 4 m. van elkaar waren geplaatst en waarrond de aarde werd opgeworpen. Men vergelijke hiermee de beschrijving van de Antwerpse stadswal bij Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi... 1567, 65 ‘muraglia... di grossezza estraordinaria, con gli suoi lunghi sproni, ripieni tra l'uno, a l'altro de tenace terra...’Ga naar eind8. In navolging van de middeleeuwse overwelfde freiten (die de weergang dragen) werden na 1542 ook bogen over de freiten geslagen. De eerste nieuwe stadsmuren, die na augustus 1542 in de Nieuwstad en aan de Scheldeoever werden gebouwd, waren aanvankelijk niet aangeaard. De overwelfde nissen binnen de freiten, zoals in de middeleeuwen gar(e)yte genoemd, werden wel vaker door daklozen gekraakt, die er ‘strooyen huyskens’ optrokken. Ook huisjes op de stadmuur heten gar(e)yte. In verband met de grote lengte van de koertines (gemiddeld 4 à 500 m. lang) en de naar verhouding beperkte omvang van de bastions heeft men in 1542 het plaatsen overwogen van stenen verhogingen of katten in het midden van de koertine, waardoor een betere flankering kon verkregen worden. Hoewel deze katten op enkele stadsplattegronden van de jaren 1550 en nog op de grote stadskaart van Bononiensis 1565Ga naar eind9 voorkomen, is de uitvoering ervan, - in tegenstelling met wat veelal | |
[pagina 16]
| |
wordt beweerd, - achterwege gebleven. Archiefbronnen maken er nergens melding van en op eigentijdse vestingpatronen (Ikon. 26/24, 26, 31 en 34) zijn ze niet te bekennenGa naar eind(10). Van grote betekenis in dit verband is het getuigenis van de Straatsburgse stadsbouwmeester Daniël Speckle, die in 1560 en 1577 te Antwerpen verbleef en vaststelt ‘es haben Cavalier auff den Mauren/zwischen Bolwercken kommen sollen/alles von steinen gebawen/... ist aber underlassen worden’Ga naar eind11. Pas bij de bouw van de citadel in 1568-1571 en de aanleg van nieuwe verdedigingswerken op de stadswallen in 1578-1581 werden aarden verhogingen op de kasteelwallen resp. de verbindingswal tussen Keizerspoort en citadel en op de uitsprong van St.-Michiels aangebracht. Deze verhogingen heten catte, o.a. ‘de corps de Guarde van Sinte Michiels aende Catte’ (AA III 268; stadsgebod 1578), de ‘Sinte-Michielskatte’ resp. ‘de cleyn Michiels katte’ (AA XXVI 179; jan. 1583). Een verordening van januari 1578 gewaagt van ‘twee catten, cavaillieren oft platte formen op beyde de vuytstekende hoecken vande gordynen, achter de casamatten vander nieuwer fortificatie oft joinct’ (AA XIV 449). Uit dit citaat valt af te leiden, dat kat, cavaillier en platte form (beide laatste uit Fr. cavalier en plate-forme, Ital. cavallero en piata forma) hetzelfde betekenen. Naast platte form vindt men ook platte vorm en platform. In oudere bescheiden (en nog in 1561) heeft platte form de betekenis van bastion, waarmee vgl. Ital. piata forma als benaming van een bastion met één rechte, lange face tussen twee korte flanken. Zo verneemt men uit een schaderapport van kort na augustus 1542 betreffende het viktorinnenklooster (op de plaats van het huidige stadspark), dat hun boomgaard ‘geconverteert [was] inde platte formen ende wallen vander stadt’ (PK 2242, 79). Dezelfde betekenis schijnt Fr. platte forme te hebben in een korte memorie van augustus 1542 van de heer van ThieuloyeGa naar eind12, waarin sprake van ‘plattes formes par devans la ville autour des douvesGa naar eind13’ (PK 2242, 1-2). In de Franse citadelrekeningen vindt men voor kat platte forme, cavaillier (ook chevalier). De stadsgracht was verdeeld in drie stroken, gescheiden door twee beren of gemetselde waterkeringen (om het grachtwater op peil te houden), één dubbele aan de Blauwetoren (mede ter inlating van de Herentalsevaart) en één aan het bastion Kruiphol. Aan de waterkant was de stadsgracht door twee beren aan het bastion Kronenburg resp. Kattenberg van de rivier afgesloten. Het Scheldewater werd via duikers | |
[pagina 17]
| |
onder beide bastions in de stadsgracht geleid. Voor beer (onbekend in Antwerpse bronnen) wordt in de jaren 1550 uitsluitend tong(h)e gebruikt: ‘datmen aen croonenborch... sal maken... voer dbolwerck ende de tonge aldaer eenen gracht’ (IB 2152, 95; juni 1552), ‘tonghe diemen legghen zal aenden Schelt cant’ (aan het bastion Kattenberg, PK 2242, 75, blz. 3; juni 1553). Nog in aug. 1591 ‘te doen maecken, beneden cathenberch inde nyeuwstadt, rontsomme de tonghe een palisade oft staecketsel tegens het opclimmen der selve’ (PK 2242, achteraan, ongenummerd). Op een stadsplan van het midden der 17de eeuw (Ikon. 41 C/4) worden de beren aan de bastions met de benaming dodaen (uit Fr. dos d'âne) aangegeven. Ook waterkeringen van geringere omvang (in duikers en spuien) heten tong(h)e. Een onkostenraming van 1544Ga naar eind14 gewaagt van ‘tonghen oft sceymueren onder de brugghen teynden den mueren daer waeter op sceyt’ (T 1242, 12, blz. 11a). Een Frans leenwoord is fond de cuve(s) naast fons de cuve of coevve, benaming voor de vaste grachtbodem met steile, tegen het afkalven gemetselde boorden. PK 2242, 21 (juli 1552) leest men ‘datmen aen croonenborch vore dbolwerck sal maken aende west zyde een steenen bruggheGa naar eind15 ende ter stondt fonderen fond de cuves daer de brugghe op rusten sal’; PK 2242, 35, blz. 4 (juni 1553) ‘datmen voirt ane Croonenborch de fons de cuve aen een brocht, aengesien tgene datmen daer graeft, wederom van de canten de veste vervullen zal, aengesien dat den gront al daer zeer dryvende ende inneschietende is’, ib. blz. 5 ‘fons de coevve, streckende van de tonghen vande vaert [Herentalsevaart] tot aen Croonenborch’.
Eveneens aan of door Franse bemiddeling zijn de volgende termen ontleend:
a(d)venue (mv. a(d)venuen), naast aencompste, versterkte toegangsweg tot de in 1580-1581 opgerichte drie buitenschansen; joinct(e), verbindingswal tussen Keizerspoort en citadel; ravelyn, een in 1584-1585 (na de insluiting van de stad door Farnese) tot dekking van de Begijnenpoort in de stadsgracht gelegde bastionvormige schans, meteen het oudste voorwerk van de Antwerpse vesting; tenaille, tanaille, zaagvormig gebroken verdedigingswal, aan de Scheldeoever, ontworpen als verbindingswal tussen Kronenburg en de gedeeltelijk ontmantelde citadel (‘de tanaille oft noodtweere tusschen Croonenborchpoorte ende het casteel’ [AA XIV 455; jan. 1578]) en in 1580-1582 aan de buitenschansen. | |
[pagina 18]
| |
Een hapax is doeve ‘wal’ naar Fr. douve ‘gracht’ en ‘wal’ (PK 2242, 3 = 4; aug. 1542). Ten slotte zij nog de aandacht gevestigd op de samenstellingen met lueg(h)en (leugen) in de betekenis van ‘voorlopig, van geringe waarde, niet stevig’ deels naast gelijkbetekenende koppelingen met loos, loes: (luegenbrugge [IB 2152, 95]; visitatie van 30 juni 1552, blz. 3)Ga naar eind16, luegenpoorten (IB 2152, 133; febr. 1553), lueghen spuye (PK 2242, 75; juni 1553) naast loose brugge, mueren, poorten, stacketselen. Het al door Plantijn, Schat der Neder-duytscher spraken (1573) vermelde logenwerck ‘oeuvre qu'on faict pour s'en servir, attendant qu'on ait faict le principal’Ga naar eind17 komt voor in het verhaal van de verdrinkingsdood (in de vest bij Kronenburg) van oud-schout Jan van de Werve in de Chronycke van Nederlandt, besonderlyck der stadt Antwerpen... van de in 1625 overleden Antwerpse stadspensionaris Joos de WeerdtGa naar eind18. Deze beschrijft de voorlopige grachtbrug van Kronenburg, die van ca. 1544 tot 1555 via een bres in de oude stadsmuur de Kloosterstraat met het Kiel verbondGa naar eind19, als een ‘houten brugghe ende een lueghenwerck’Ga naar eind20. Tot zover deze sprokkelingen uit Antwerpse krijgsbouwkundige archivalia van de 16de eeuw. Hier verder op in te gaan valt buiten het bestek van deze korte bijdrage. Het was er ons alleen om te doen de aandacht te vestigen op een belangrijke bron voor de studie van de 16de-eeuwse Nederlandse militaire woordenschat.
Walter Couvreur |
|