Beschouwen wij thans de sj. Bij de behandeling van de ontwikkeling van de uit het Frans ontleende š merkt M.J. van der Meer, Historische Grammatik der Niederländischen Sprache 1927 par. 251 op: ‘Das Volk spricht sj oder s, wie auch der Gebildete in älteren Worten’. Inderdaad heeft - dat bleek zojuist al - de Nederlander in de woordanlaut met sj minder moeite. In mijn dialect, dat van Fijnaart, noemde men zelfs een sou een sjoe en algemeen maakt men van de niet getolereerde ž de meer acceptabele sj. Maar in de auslaut is de neiging om de š te depalataliseren steeds bijzonder sterk geweest. Vele voorbeelden zoals: nis > fra. niche, trans > fra. tranche, bres > fra. brèche, bros ‘leerwerkerspriem’ > fra. broche, koest, met paragogische t, uit fra. couche, kornis > fra. corniche, soes > fra. souche, kardoes > fra. cartouche, flos > fra. floche, toetsen > fra. toucher, wnbrab. məsin > machine zijn allang ingeburgerd. Men kan ook vergelijken pluizen > fra. é-plucher. Maar ook in jonger tijd toont althans de volkstaal dezelfde neiging. Het nieuwe instituut kindercrèche wordt met kres aangeduid en de douche met does. Verdere
voorbeelden leveren nog mars > fra. marche en bargoens rus als verkorting uit rechercheur. Eveneens leverde het aan het Engels ontleende lunch de volksuitspraak luns op en hoort men nu: in de klins liggen (vgl. eng. clinch). Zie voor plansier WNT i.v.
Overigens is de sj in de ante-vocalische anlaut toch ook niet geheel vast: sikkeneurig moet in ieder geval met chicaneren samenhangen, chocolade verschijnt in het wnbr. als seklaot, en reeds heel vroeg is ofra. chiere bij ons tot sier (in: goede sier maken) geworden. Het woord sinaasappel kan overigens vertaald zijn uit fra. pomme de Sine.
Wij noemden zojuist pomerans, waar de s op een tsj zou kunnen teruggaan. Ook het tsj-foneem houdt het immers niet in onze volkstaal. De Tsjechen worden gemakkelijk Sjechen, genoemd en tsjello (uitspraak van cello) ligt ook niet gemakkelijk in de Nederlandse mond. Duidelijk blijkt deze aversie ook bij leenwoorden uit het Engels. Het woord kluts ‘werktuig om een machine in werking te stellen’ - cfr. WNT VII 4457 - gaat terug op eng. clutch; zo is pons uit eng. punch, indien althans niet met uitspraak met š, te verklaren.
Een spoorloos verdwijnen van vreemde opposities vertoont zich voorts bij bv. de accenten uit de skandinavische talen en waarschijnlijk ook bij de overgang van doña > donna.
Het zijn echter niet alleen de fonemen als zodanig maar ook de foneemverbindingen die degene die een andere taal spreekt, last veroorzaken. Polivanov heeft in bovengenoemd artikel hiervan voorbeelden gegeven. Ook de geschiedenis van het Nederlands weet er aan te wijzen.