Taal en Tongval. Jaargang 21
(1969)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||
De vormen van ‘gezegd’Indertijd heb ik als student te Leiden in opdracht van Prof. Dr. G.G. Kloeke als ‘scriptie’ een kaart, met commentaar, gemaakt van de vormen voor A.B.N. gezegd, voltooid deelwoord van zeggen, in de Nederlandse dialecten. In het recente verleden ben ik in staat geweest deze kaart in zoverre aan te vullen dat het nu mogelijk is over de resultaten een en ander mede te delen. Gaarne wil ik dit artikel opdragen aan de nagedachtenis van Prof. Kloeke. | |||||||||||
MateriaalHet materiaal dat mij ter beschikking staat, heb ik op de volgende manieren verkregen:
1. uit de vertalingen van zin 9 van lijst 3 van de Amsterdamse dialectencommissie (lijst 3 bevat de zinnetjes van Wenker): Ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; zij zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou zeggen. Van belang is het op te merken dat gezegd hier in pauzepositie staat. Dit Amsterdamse materiaal (A.M.) dateert van 1934.
2. uit de Nederlandse Dialect-atlassen (N.D.) o.l.v. Blancquaert en Pée, nl. uit de vertalingen van no. 117: Hij heeft gezegd dat hij op mij zal peinzen, waarin gezegd dus vóór het voegwoord dat staat. Deze atlassen heb ik geraadpleegd voor het Nederlands sprekende gebied in België en verder voor: Zeeuws-Vlaanderen (dl. III), Noord-Brabant (dl. IX), de Zeeuwse eilanden (dl. I), Nederlands Limburg (dln. VIII en X), Oost-Noord-Brabant en de Rivierenstreek (dl. X) en Friesland (dl. XV). Voor Gelderland (Veluwe, Lijmers, deel van de Achterhoek) heb ik de gegevens kunnen aanvullen uit de in Gent bewaarde door A.R. Hol en H. Entjes gemaakte opnamen voor atlas XII. De Heer L. van Oyen was zo vriendelijk mij aanvullend materiaal te verschaffen voor Utrecht, Zuid-Holland en het zuiden van Noord-Holland; Mw. J. Daan heeft mij laten profiteren van haar opnamen betreffende Noord-Holland boven het IJGa naar voetnoot1. | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
3. uit de schriftelijke mededelingen van mijn persoonlijke informanten, speciaal voor de Veluwe, de Oude IJsselstreek en een tweetal gebieden in Belgisch Limburg (ten westen van Bree: Wijshagen, Ellikom, Gerdingen enz. en ten westen en ten noorden van Tongeren: Vechmaal, Bommershoven, Gors-Opleeuw, Vliermaalroot, Romershoven, Guigoven enz.). Deze informanten waren voor een deel medewerkers van het dialectenbureau, voor een ander deel hoofden van scholen die ik aangeschreven heb. In de gestencilde brief die ik hun gestuurd heb, heb ik na het doel van mijn studie uiteengezet te hebben de vragen als volgt geformuleerd: ‘Welke vorm voor gezegd wordt gebruikt in Uw woonplaats [naam woonplaats]? Is dat [enkele mogelijke vormen genoemd] of misschien nog een andere vorm? Mogelijk is natuurlijk ook dat verschillende vormen door elkaar gebruikt worden of dat sommigen bijv. vorm a, anderen vorm b bezigen. Dan is de vraag zeer belangrijk welke vorm het meest gebruikt wordt, en welke waarschijnlijk de oudste is. Ook over naburige plaatsen [enkele genoemd] word ik gaarne ingelicht.’ Ik heb dus mijn informanten a.h.w. de woorden, ter keuze, in de mond gelegd, een methode die mij bij mijn onderwerp wel gerechtvaardig leek. Verder vermeld ik hier dat ik ook nog het materiaal van de beide enquêtes van het Aardrijkskundig Genootschap (A.G.) heb geraadpleegd; de gegevens daarvan heb ik echter om de ouderdom ervan (1879 en 1895) geen belang toegekend bij de vaststelling van de definitieve kaart. Wanneer ze afwijkend zijn van de gegevens uit later tijd, zal ik niet nalaten ze te vermelden. Uit bovenstaand overzicht wordt duidelijk dat ik voor grote gebieden de beschikking had over tweeërlei gegevens; voor enkele zelfs over drieëerlei, in het biezonder de Veluwe, de Oude IJsselstreek, de genoemde gebieden in Belgisch Limburg. Ook is het duidelijk dat het boven omschreven materiaal zeer heterogeen van aard is, naar datum van optekening en manier van verwerving. De betrouwbaarheid ervan wordt aan de orde gesteld, zodra dat in een bepaald geval nodig is. Het spreekt vanzelf dat ik bij de vaststelling van de vormen voor de definitieve kaart, waarop dit artikel berust, vaak een keuze moest doen: ik heb dan de voorkeur gegeven aan de vorm die in de meerderheid was of ‘bij staken van stemmen’ aan de | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
meest ‘markante’ vorm (bijv. gezag zonder t boven gezagt met t)Ga naar voetnoot1. Over het algemeen heb ik niet-authentieke gezeg(t)-vormen in typische dialectgebieden verwaarloosd. Bij de bespreking van de grensgebieden zal ik natuurlijk niet verzuimen alle opgegeven vormen te noemen. | |||||||||||
Opzet van de besprekingIk zal nu aan de hand van het verkregen kaartbeeld de verschillende gebieden die zich aftekenen, aan een beschouwing onderwerpen. Hierbij gaat het dus in de eerste plaats om de vormen voor gezegd, maar we mogen gezegd natuurlijk niet als een geïsoleerd geval zien. Er zijn om te beginnen nog andere vormen van het werkwoord zeggen die onze aandacht moeten hebben, speciaal die vormen waarin klankwettig verdwijnen van de g kan worden verwacht: de 2e persoon (sg. praes. indic.) (wegens complicaties doorgaans buiten beschouwing gelaten) en vooral de 3e persoon (sg. praes. indic.) en het praeteritum (om de imperatief bekommeren we ons niet). Het part. praet. moet natuurlijk met deze vormen in verband worden gezienGa naar voetnoot2. Dan is er nog de tweelingbroer van zeggen: het werkwoord leggen. Hierbij doet zich een moeilijkheid voor tengevolge van de klassieke verwarring met liggen (Schönfeld7 par. 145); als we hiervan afzien, kunnen we zeggen dat leggen over het algemeen hetzelfde beeld vertoont als zeggen. Nog vele andere vormen met (oorspronkelijk) intervocalische g en zelfs v en d zouden we in onze overwegingen kunnen betrekken: ik noem gevallen als peil naast pegel, breien voor *bregdan, altoos voor *altoges; hoot naast hovet, heet naast hevet. Volgens de opvatting van van Loey (Quelques particularités; vgl. ook Over de d-syncopeGa naar voetnoot3) moeten we hier onderscheid maken tussen | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
het geval van vocalisatie van de g na ӗ in ĭ met als resultaat ei en het geval van verzwakking tussen vocalen van een stemhebbende spirant (g, v, d). Dit is alvast een voorlopige opmerking over de etymologie van de vormen, die in het vervolg gedetailleerder aan de orde zal komen. Een kaartbeeld heeft echter behalve beschrijving, verantwoording en aanvulling ook verklaring nodig. Vergelijking met andere kaarten is hiervoor nodig, voorts o.a. onderzoek van vroegere toestanden d.m.v. bijv. 19e-eeuwse dialectteksten en middeleeuws oorkondenmateriaal. Helaas heeft dergelijk onderzoek (nog) niet veel opgeleverd: de moeilijkheid is o.a. dat de vormen voor gezegd niet zo bar veel voorkomen; verder zitten we soms met de pijnigende vraag wanneer en in hoeverre we uit oorkondenmateriaal conclusies mogen trekken ten aanzien van de gesproken taal van een bepaalde streek. Voor de verklaring is overigens in ons geval nog iets nodig: een precies overzicht van de ons interesserende vormen in de aangrenzende gedeelten van Duitsland en eigenlijk in het hele (continentaal) zuidgermaanse taalgebied. Dank zij nu de ‘Duitse Taalatlas’ te Marburg heb ik nog te rechter tijd de beschikking gekregen over een schetskaartje van de gezegd-vormen (zin 9 van Wenker) in een gebied dat oostelijk reikt tot even voorbij Hannover en zuidelijk tot bij Koblenz en Rotenburg. Voor enige plaatsen in het Rijnland mocht ik aanvullende gegevens, eveneens voor gezegd, ontvangen vanuit Bonn (Abt. Rheinische Sprachgeschichte). Verder kon ik in Groningen op het Inst. voor Nedersaksische taal- en letterkunde het door Th. Baader verzamelde materiaal (schriftelijke enquête) voor het Westfälische Wörterbuch raadplegen. Samengevat: ons commentaar zal dus bestaan uit beschrijving en verantwoording van de kaart en aanvulling met verwante vormen, speciaal van zeggen; nu en dan zal ik een poging doen tot een etymologische en historische verklaring van het kaartbeeld. | |||||||||||
Voorlopige inventariseringGroot is het aantal vormen dat we tegenkomen; ik noem hier bij wijze van inventarisering de voornaamste, waarbij ik afzie van allerlei subtiele verschillenGa naar voetnoot1: zeg, zegt, ezeg, ezegt, gezeg, gezegt; gezaag, gezaagt, gezaagtj; gezigt; zei, zeit, ezeit, gezeit, zein, zeint; zoit, ezoit, gezoit; ezèt, gezèt, gezè; zaat, ezaat, gezaat, jezaat; ezeet, gezeet, gezee, gezeen. | |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
Als we geen rekening houden met het prefix, zijn deze vormen in de eerste plaats te verdelen in vormen met g en vormen zonder g: zegt enz. en zeit enz. De vormen met g zijn weer te verdelen in vormen met ě [ɛ]: zeg enz., met aa: zaagt enz. en met i: zigt. De vormen zonder g zijn al naar het vocalisme in vijf secundaire groepen te splitsen: 1. met ei: zeit enz.; 2. met oi: zoit enz.; 3. met è: zèt enz. [-ɛ- of -ɛː-]; 4. met aa: zaat enz.; 5. met ee: zeet enz. (Zie kaart 1). Het prefix, dat, om volledig te zijn, in vier gedaanten verschijnt: gə, ə, hə en ?ə (? = glottisslag) en soms geheel afwezig is, laten we doorgaans buiten beschouwing. A.R. Hol heeft de geografie hiervan uitvoerig behandeld in Het prefix in het verleden deelwoord in TNTL 60 (1941), p. 249-293. In grote trekken komen mijn resultaten met de hare overeen. Het prefix vervangen we nu meestal door een weglatingsstreepje voor de vorm in kwestie (vgl. bijv. -zegt); dit streepje betekent dus in sommige gevallen ‘nul’. | |||||||||||
Het noordenEr zijn twee grote gebieden met g-vormen: het noordoosten (Groningen, Drente, Overijssel en de noordoostelijke helft van Gelderland) met -zeg en -zegt en het zuidoosten (groot deel van Limburg) met -zaag(t)(j) en -zigt. In het overige deel van het taalgebied vinden we g-loze vormen. Een van onze voornaamste problemen is hoe de gebieden met g-vormen ten opzichte van die met g-loze vormen moeten worden afgebakend. Trekken we de noordelijke grens van het noordoostelijke g-gebied (zie kaart 2)Ga naar voetnoot1, dan blijkt dat globaal genomen het grootste stuk van het Westerkwartier (het noordoosten niet) buiten het g-gebied valt, terwijl de Stellingwerven er binnen vallen. Vanaf de Friese provinciegrens naar het westen kan men de Kuinder of Tjonger volgen, het zuidelijke gedeelte | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
dus van de Friese taalgrens: er zijn echter twee uitstulpingen op Fries gebied, naar het noorden dus: rond Donkerbroek B 130 en rond Delfstrahuizen F 41a en Rotsterhaule F 15. Een aantal grensplaatsen verdienen een korte bespreking. Kaart 2
Voor Grijpskerk B 42 hebben we naast driemaal zeit (1 × N.D.; 2 × A.M.) éénmaal zegt (A.M.). Ik vraag me echter af of dit zegt wel betrouwbaar is: als woonplaats van de optekenaar-informant wordt n.l. Groningen opgegeven; zijn moeder blijkt uit Uithuizen afkomstig te zijn. F.G. Schuringa (Het dialect van de veenkoloniën etc. Den Haag | |||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
1923) echter geeft voor Grijpskerk zaid èn zègd, evenals voor Noordhorn C 67, dat bij ons tweemaal zegt heeft (A.M.). Ook W. de Vries (Het vocalisme van den tongval van Noordhorn. Groningen 1895) geeft voor de laatstgenoemde plaats vormen met aii naast vormen met ě. Liggen genoemde plaatsen wellicht in een overgangsgebied, waarin zegt wijkt of geweken is voor zeit zoals in Grijpskerk of omgekeerd zoals in Noordhorn (dat ligt in het al genoemde n.o. van het Westerkwartier)? Voor Donkerbroek B 130 hebben wij in het A.M. driemaal de vorm zegt; de N.D. geeft echter behalve zegt ook zein, welke vorm ‘Fries’ genoemd wordt. Deze vorm moet worden toegeschreven aan de vestiging van Boerenfriezen in deze plaats. Oosterwolde F 23 heeft driemaal zegt en, in het A.M., éénmaal zeit. Ook hier moeten we aan Friese import denken; de ouders van degene uit wiens mond zeit is opgetekend, blijken uit Joure afkomstig te zijn. Kloeke (Verzamelde Opstellen. Assen 1952. P. 5) vermeldt dat de meerderheid in Oosterwolde Boers, d.w.z. Stellingwerfs spreekt; dit dialect is echter in diskrediet geraakt en wordt steeds meer teruggedrongen door het Fries. In het materiaal van het A.G. vinden we nog alleen de vorm zegt. Voor Appelsga, beter gezegd Nieuw-Appelsga G 1b hebben we tweemaal zein, wat overeenstemt met wat Kloeke (Verz. Opst. p. 5) opmerkt, n.l. dat deze plaats de enige Friese enclave is in de gemeente Ooststellingwerf. Dit houdt verband met het ontstaan van Nieuw-Appelsga aan de in de 18e eeuw gegraven Oosterlandse Compagnons vaart. Friese hoogveenarbeiders, vooral uit Bakkeveen en Haulerwijk, hebben er zich metterwoon gevestigd (vgl. J.J. Hof, Friesche Dialectgeographie. 's-Gravenhage 1933. P. 5). Oud-Appelsga F 25, dat wat westelijker ligt, heeft in het A.M. zegt en in de N.D. zowel het Stellingwerfse zegt als het Friese zein. Ook in Delfstrahuizen F 41a komen beide vormen naast elkaar voor: het ‘Overijsselse’ zegt (op de kaart) is de oudste vorm; het Friese zein neemt echter volgens mededeling van de informant ‘meer’ toe. Voor Rotsterhaule F 15 beschikken we slechts over de vorm zegt. Beide vormen zijn weer opgegeven voor Sint-Johannesga F 14, niet ver van Rotsterhaule; voor deze plaats is zein op de kaart gezet. Het A.G. heeft in dit geval zegt. Zowel Delfstrahuizen. als Sint-Johannesga en Rotsterhaule zijn plaatsen waar in de 18e en 19e eeuw op grote schaal turf is gebaggerd; Overijsselse verveners hebben er hun dialect gebracht, dat voor het Fries begint te wijken. In het gebied ten w. en ten n. van de noordelijke eg/ei-grens (Friesland, Westerkwartier) komen vier vormen voor: zeit, zei, zein, zeint | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
(soms volgens de opgaven met ai of aai). Zei moet worden verklaard uit zeit, met verlies van de t (of d: vgl. Hof t.a.p. p. 173); zein is echt Fries, een ‘sterke’ vorm op n; zeint is de vorm zein met daarachter de t van de participia praeteriti van de zwakke verba (vgl. Hof p. 61). Zeint komt volgens onze gegevens vooral voor in de zuidwestelijke helft van Friesland met als kerngebied Westergo, anders gezegd: ten z.w. van de lijn Tjummarum-Oudeschoot. Belangrijker is de afbakening van zeit en zei. Het gebied met zeit en zei omvat een groot stuk van het Westerkwartier, en van de noordoosthoek van Friesland: vnl. de Dongeradelen, Kollumerland (ten z. van. de Lauwerszee) en Achtkarspelen (ten w. van het Westerkwartier)Ga naar voetnoot1. Binnen dit gebied valt in het w. weer een gebied af te bakenen waarin zei voorkomt naast, een enkele maal, zeit en naast ook het hieronder behandelde zeinGa naar voetnoot2, in het o. een gebied waarin alleen zeit gebruikt wordt. Laatstgenoemd gebied omvat een groot stuk van het Westerkwartier en een stukje Friesland ten z. van de Lauwerszee (Kollumerland): het verschijnt op vele kaarten als afwijkend zowel van Friesland als van Groningen (vgl. Kloeke, Verz. Opst., bijv. krtn. op p. 10 en 16). Het gebied met vooral zei, dat een onderdeel vormt van het Friese taalgebied, omvat ten naaste bij de Dongeradelen, Achtkarspelen en Oost-Dantumadeel; zeit is op mijn kaart genoteerd voor Wierum B 14a en Pezens B 14, wat overeenstemt met de opmerking van Hof (t.a.p. p. 173) dat het nog wel in de Dongeradelen gehoord wordt. Ook het stadsfriese Dokkum B 30 kent zeit; verder is het opgegeven éénmaal voor Burum B 37 naast tweemaal zei en éénmaal voor Gerkesklooster | |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
B 69b naast éénmaal zei. Volgens het A.G. tenslotte heeft ook Metslawier B 13 (Oost-Dongeradeel) zeit; op mijn kaart heeft het zein. Ook Dantumawoude B 32a heeft in het A.G. zeit, naast zei (zie beneden). Het zei-gebied dat wij gevonden hebben, beantwoordt aan de gedetailleerde beschrijving die we ervan vinden bij Hof (t.a.p. p. 173); daar blijkt dat Eestrum B 64 en Oostermeer B 65, waarvoor bij ons de gegevens ontbreken, ertoe gerekend moeten worden. Vermelding verdient tenslotte dat we uit sommige opgaven in het A.G. (voor B 32a en B 127) zouden kunnen concluderen dat zei op het eind van de vorige eeuw een groter verspreidingsgebied had dan thans. Zei wordt daar opgegeven in het ene geval niet alleen voor Dantumawoude, maar voor heel Dantumadeel, Kollumerland, Achtkarspelen, Tietjerksteradeel (!), in het andere geval niet alleen voor Bakkeveen B 127, maar ook voor Siegerswoude B 105, Ureterp B 100, Duurswoude B 126, Hemrik B 124a, Wijnjeterp B 125, Gorredijk B 124, Beetsterzwaag B 123 en De Wilp B 104. Het is niet duidelijk welke waarde aan deze opgaven moet worden toegekend. Homogeen is het zei-gebied niet, niet alleen door het voorkomen van zeit, maar ook doordat in vele plaatsen, de grotere volgens Hof, het Friese zein gebezigd wordt. Plaatsen met zein op mijn kaart zijn Ternaard B 10, Hantum B 11, Metslawier B 13, Morra B 13e, Driesum B 32, Dantumawoude B 32a, Ee B 33, Zwagerveen. B 35a en Twijzel B 66Ga naar voetnoot1. We moeten dit zein globaal genomen dus zoeken in de Dongeradelen (vooral West-) en in Dantumadeel, niet in het, homogene, zeit-gebied. Het gebruik van dit zein berust stellig op westelijk-Friese invloed. Het overige deel van het Friese taalgebied heeft zein en het reeds besproken zeint. Zeit is op de kaart gezet voor het Bildt, dat zoals bekend geen Fries spreekt (B 18, 19, 20, 21, 019) en de steden Leeuwarden B 56, Franeker B 48, Harlingen. B 45, Bolsward B 110, Sneek B 112, Dokkum B 30 (reeds genoemd), Hindelopen F 2, Staveren F 26 en Herenveen F 13. Voor laatstgenoemde plaats is ook zein opgegeven; voor Leeuwarden heeft de N.D. ‘seidati’. De opgave zeit (A.M.) voor het plattelandse Terhorne B 120a heb ik verwaarloosd. Zeit vinden we tenslotte ook op de beide Friese Waddeneilanden Ameland en Schiermonnikoog; voor | |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
Nes B 2 en Oosterburen B 4 heeft de N.D. het niet op de kaart verdisconteerde ‘sɛ.d’/‘sɛ.t’ naast zeit in het A.M. Voor Tjalleberd F 10 ten n. van Herenveen heeft de N.D.: zegt naast zein (Fries); het A.G. heeft zegt. In de Friese Encyclopedie wordt onder Tjalleberd vermeld dat als uitvloeisel van de vestiging van verveners uit Overijssel ca. 1800 zich daar tot in onze tijd het ook elders als ‘Tsjalbertersk’ bekende dialect handhaafde, een dialect dat nu vrijwel door het Fries is verdrongen. Het is hier de plaats nog even mede te delen dat in het Friese taalgebied zei(t)/zein samengaat met zeit 3e pers., heel vaak zeist 2e pers. en zei praet. Voor de verklaring van de ei zie beneden. | |||||||||||
Het noordoostelijke -zegt-gebiedIntern geeft het zeg(t)-gebied enkele opmerkelijke dingen te zien. Het valt in twee grote stukken uiteen: het noordelijke stuk (Groningen, Stellingwerven, Drente behalve het z.w.) met zegt zonder prefix, welke vorm ook hier en daar in Twente voorkomt, en het zuidelijke stuk (Z.W. Drente, Overijssel, de Graafschap en de noordoostelijke helft van de Veluwe) met ezeg of ezegt. Vormen zonder t vinden we naast vormen met t (denk aan invloed van de geschreven vorm) in Twente (in het zuiden, niet rond Ootmarsum en Oldenzaal), verder in Salland en in Gelderland. Vormen met lange vocaal vinden we opgegeven voor vele plaatsen in vak C (Groningen, N. Drente, ook voor G 10, 12a, 15*, 27, 36), vormen met korte vocaal voor plaatsen die over het algemeen zuidelijker liggen. Niet altijd laten diegenen van wie het A.M. afkomstig is, zich over de lengte van de vocaal uit. Deze kwantiteitsverschillen zijn op de kaart niet tot uitdrukking gebracht. Zeer merkwaardig is esekt voor Noord bij Hogeveen G 76b; we mogen hierin wel een restant zien van de oude occlusieve uitspraak van de geminaat. Bij J.H. Gallée (Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. 's-Gravenhage 1895) wordt bij legge, legt, eleg'd opgemerkt dat g explosieve uitspraak heeft. G.H. Wanink (Twents-Achterhoeks Woordenboek. Zutphen 1948) noemt ‘een zachte g, voorgesteld door gg’ - hij bedoelt wel de stemhebbende occlusief - in werkwoordsvormen als o.a. ‘wiej leggt, zeggt’, verleden deelwoorden als ‘evroaggd, eëggd’. H.L. Bezoen (Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. Leiden 1938) geeft ‘dat sekt se’ voor ‘dat zeggen ze’. Ook voor Deventer wordt occlusieve uitspraak opgegeven: W. Draaijer (Woordenboekje van het Deventersch Dialect2. Deventer [1936]) noemt zekt als 3e persoon. | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
Uit ons eigen materiaal duiken we op: voor Rolde G 7: zekke (1e pers.), zekt, zek'y? (2e pers.), zekgen (infin.); voor Nieuw Balinge G 50b: zekt (2e pers.); voor Klooster gem. Koevorden. G 95*: zekt (2e pers.); voor Apeldoorn F 151: zek (2e en 3e pers.); voor Hummelo F 209: zek (2e pers.); voor Zelhem G 278: zekt (2e pers.). Occlusieve uitspraak komt dus zeer veel in het oosten voor, in de meeste gevallen voor een tautosyllabische (of voor een later geapocopeerde) t; niet altijd hebben we dan met een oude geminaat te doen (vgl. evroaggd). Tilligte G 177b heeft éénmaal zigt naast éénmaal zegt; voor het niet zo ver verwijderde Weerselo G 178, precieser gezegd voor een buurtschap daarvan, heeft het A.M. zēēgd met als verklaring: ‘ēē is een korte ee (dof), komt in het Nederlandsch niet voor’. Moeten we hier aan i-achtige klank denken zoals in de vorm zigt van Tilligte? Het is niet te verwachten dat het zegt-gebied, zoals zich dat op onze kaart aftekent, ophoudt bij de Duits-Nederlandse taalgrens. Het schetskaartje uit Marburg laat inderdaad zien dat in Noord-Duitsland seg(g)t gebezigd wordt, vanaf de Noordzeekust tot zuidelijk voorbij Lüdingshausen, Ahlen, Detmold, in het Wezergebied tot voorbij Kassel. Op een kaartje bij Th. Frings (Sprache und Geschichte. III. Halle 1956. P. 257) is te zien dat de oostgrens even ten oosten van Maagdeburg loopt. Het noordoosten van Nederland met zegt blijkt dus een westelijke uitloper van een groot Noordduits gebied te zijn. Volledigheidshalve vermeld ik nog een gebied met siägt ten oosten en zuidoosten van Paderborn en een kleiner ten oosten van Winterberg; voorts de buiten ons kader vallende vorm queden in het aan Nederland grenzende deel van Nedersaksen, blijkbaar een reflex van het Gotische qipan. Hoe is het nu in het oosten en noordoosten gesteld met het praeteritum? Het is opvallend dat er -zegt (part. praet.) en trouwens ook zegt (3e pers.) en zegst (2e pers.) in gebruik zijn naast een nagenoeg algemeen praet. zee (soms bijv. zeej of zèè gespeld; zie beneden); alleen in het uiterste zuiden (bijv. Zwolle, Deventer, Zutphen, de Veluwe) duikt reeds zei op. Ook het meervoud van het praeteritum mist doorgaans de d: vgl. voor legde Gallée (t.a.p.): lèj - lèjen; Wanink (t.a.p.) lèè (leä) lèèn (leän); verder Schuringa (t.a.p.): zee - zeeʹn, maar K. ter Laan (Nieuw Groninger Woordenboek. Groningen enz. 1929): zee - zeedn. Deze g-loze praeterita - vgl. Oostfries séde of säde (zie J. ten Doornkaat Koolman, Wörterbuch der ostfriesischen Sprache. III. Norden 1884) en Westfaals się (zie beneden) - zijn in verband te brengen met middelnederduits sede, ook zonder g dus. Eveneens tot dit sede te herleiden is | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
een vorm, eindigend op r: zeer, die hier en daar voor Twente en een enkele maal ook voor Drente is opgegevenGa naar voetnoot1 en die V.M. Schirmunski (Deutsche Mundartkunde. Berlin 1962. P. 569) tot onze verrassing noemt voor de Prignitz (Noordbrandenburgs, Mecklenburgs): ‘Prät. zǟr (< mnd. sede mit Rhotazismus)’. Over dit ‘rhotacisme’, deze ontwikkeling van d tot r, schrijft A. Sassen in Het Drents van Ruinen (Assen 1953. P. 109); in onze gegevens treffen we overigens voor deze plaats geen vormen met r aan. Direct over de grens vinden we siär (materiaal Westf. Wörterbuch) in Epe (u 9,4), ten oosten van Enschede. Een diftong zien we verscijnen in opgaven als zeea voor een enkele plaats in Twente en in de AchterhoekGa naar voetnoot1. Deze diftong is geen verrassing: Wanink vermeldt hem bijv. in zijn Twents-Achterhoeks Woordenboek. In dit werk lezen we op blz. 52 dat men in Twente en in de Achterhoek na sommige klinkers een ‘naslag’ laat horen, die meestal klinkt als de e van de, soms meer naar een korte a zweemt, en vaak gepaard gaat met een wijziging van de klinker. Het gebied met deze diftong is volgens ons materiaal ongeveer hetzelfde als het gebied mer zeer: alleen wordt laatstgenoemde vorm talrijker naarmate men dichter bij de grens komt. Schirmunski geeft voor Westfalen, hetgeen bevestigd wordt door het materiaal voor het Westf. Wörterbuch, ‘się’ uit mnd. sede op, ook dus met diftong. Vriezenveen G 171 laat stijgende diftongen zien; ik laat hier de opgegeven spellingen volgen (A.M.): zjae, ziea, sjá, sjae, zjä, zjae. Opmerkelijk is dat zowel de gediftongeerde vormen als die met ‘rhotacisme’ voorkomen temidden van talrijke vormen met ‘èè’ (vaak aangetroffen spelling in het A.M.), wel op te vatten als ɛ▴, of æ▴. Zowel voor de diftong als voor de vorm met r moeten we blijkbaar uitgaan van een open è-klank, niet dus van ee [e.]. Die èè-klank vinden we van Z.W. Drente in het noorden tot dichtbij de zuidelijke grens van het -zegt-gebied; ook aan gene zijde van de staatsgrens wordt hij aangetroffen. Een interessante vorm is zeegGa naar voetnoot1 (het meervoud zēgn, bij J. Gunnink, Het dialect van Kampen en omstreken. Kampen 1908) in het uiterste | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
noorden van de Veluwe en in het mondingsgebied van IJssel en Zwarte Water. Is dit een vorm met g uit infinitief, praesens enz. naar analogie van werkwoorden als vrōgn - vreuch, jāgn - jeug (vgl. Gunnink)? Dit zeeg staat ook in een Uddelse vertaling van 1878: A. Aarsen, Hoe de dagsloaper an z'n noam komt (in de Geldersche Volksalmanak van 1878). Vgl. ‘den een veur den oar zeeg dat hi 't wel winnen zol’. Er zijn meer v.b. van dit zeeg in de tekst, die alle als praeteritum moeten worden opgevatGa naar voetnoot1. Ik vat samen en probeer een en ander te verklaren. Aan de ene kant staan de g-loze praeterita: in Nederland zee, zèè, zeer, zeea, in Duitsland: säh, siä (się), séde, säde (naast overigens sagg in de streek rond Munster), aan de andere kant het participium praeteriti -zegt met g. Het middelnederduits (vgl. Schirmunski) kende voor het praeteritum de vormen segede, seyede, sechte, sede, sachte, voor het participium -secht, -set, -sacht. Het ligt voor de hand sede te verklaren uit het dus ook in het mnd. voorkomende segede (met ě, lang of kort, in de eerste syllabe? vgl. zèè), dus met intervocalische syncope van spir. gGa naar voetnoot1. Segede kan dan op zijn beurt herleid worden tot *săgida, een nieuwvorming met middenvocaal (vgl. Sarauw, Niederdeutsche Forschungen II, p. 205 e. v.). -Zegt (reeds mnd.: (ge)secht) kan verklaard worden als aanpassing van (het ook mnd.) -sacht (of van het oudere sagd, vgl. oudsaksisch gisagd; alle zonder middenvocaal) aan de vormen met Umlauts-ě, bijv. de infinitief seggen. De vorm van het participium sluit dus, anders dan bij contractie of bij intervocalische g het geval geweest zou zijn, aan bij de vormen met ě en g. 1e en 4e categorie zijn op één lijn komen te staan tegenover de 2e en de 3e, zoals men reeds gewend was bij sommige sterke werkwoorden (5e, 6e en 7e klasse) en zoals bij zeggen de toestand ook in het ABN geworden is. De 2e en 3e persoon passen geheel in dit kader: met enkele uitzonderingen voor het zuiden vinden we overal in het noordoostelijke -zegt-gebied vormen met ě en g: zegst, zegt. | |||||||||||
De zuidgrens van het -zegt-gebiedWe komen dan nu tot een van onze belangrijkste problemen: de zuidelijke grans van het g-gebied (zie kaart 3). Hierbij moeten we met | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
de volgende vormen rekening houden: gezeit, ezeit, gezeg(t), ezeg(t). De eg/ei-isoglosse is als volgt te beschrijven (de voor het koppelteken genoemde plaatsen liggen in het ei-gebied): Hierde F 109, Leuvenum F 126a - Hulshorst F 110; Elspeet F 126 - Vierhouten F 128, Gortel F 129a; Uddel F 127, Meerveld F 146, Koot wijk F 148 - Hoog Soeren F 149; Hoenderlo F 173 - Beekbergen F 174; Schaarsbergen F 195 - Loenen F 175, Eerbeek F 176; Dieren F 200 - Spankeren F 199; Doesburg F 204, Angerlo L 30 - Dremt F 207; Weel L 36 - Laag Keppel L 35; Kilder L 38 - Doetinchem L 37; Beek L 81 - Zeddam L 82; 's-Herenberg L 84 - Lengel L 84a; Netterden L 85 - Varselder M 42a, Gendringen M 43, Mechelen M 44. Kaart 3
De isoglosse volgt dus, althans volgens onze gegevens, die nog wel enige bespreking nodig hebben, eerst een stukje van de Hierdense beek (!), vanaf het tegenwoordige Veluwemeer tot even ten zuiden van | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
Hulshorst; vanaf die plaats loopt hij in oostelijke richting tot ten noorden van Elspeet; van daar naar het z.-z.o., oostelijk o.a. van Elspeet, Uddel, Kootwijk en Hoenderlo; ten n. van Arnhem buigt hij dan om in de richting van de IJssel en gaat daar tussen Dieren en Spankeren door; ten o. van de rivier loopt hij even ten z. van de Oude IJssel, met evenwel een bocht naar het w. om Zeddam en Lengel heen. De loop van de isoglosse tussen Spankeren en Dieren, plaatsen die zo dicht bijeen liggen, wordt aardig bevestigd door de mededeling van een informant, E.J. Willemsen (Terwolde): ‘de scheidingslijn lijkt mij te liggen in de buurt van Dieren, Spankeren’. Enige plaatsen verdienen een nadere bespreking. Voor Kootwijk F 148 beschik ik over driemaal ezeit, tweemaal van persoonlijke informanten en éénmaal uit het materiaal van de N.D.; dit ezeit is mij nog kort geleden bevestigd door een informant te Barneveld. Het A.G. heeft echter ezegd, waarmee ik niet goed raad weet; van een belangrijke bevolkingsverandering in Kootwijk is in ieder geval geen sprake geweest. Voor Uddel F 127, ook met driemaal ezeit zoals bij Kootwijk, heb ik tweemaal ezegt gevonden, éénmaal bij A. Aarsen, De knecht van den reus (bij J.A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel. I. Groningen 1882. P. 507 e.v.) en éénmaal bij dez., Een brief in 't Uddelsch dialekt (in: De Oude Tijd 1873, p. 230). Voor Elspeet F 126 hebben we naast tweemaal ezeit (N.D.; inf.) éénmaal ezeg (A.M.). Dit ezeg is opgegeven door het hoofd van een lagere school; evenals zijn vader en moeder is hij te Nunspeet geboren, maar reeds vele jaren woont hij op het moment van optekening in Elspeet. Hij is dan 44 jaar en fungeert behalve als optekenaar ook als informant. Een van degenen die ook met zijn lijst hebben gewerkt, heeft daarop aangetekend dat het Elspeets hier en daar met Nunspeets is vermengd. Ik meen op grond hiervan ezeg voor het authentieke Elspeets wel te mogen verwaarlozen. Ik krijg gelijk van het A.G. (le enquête), dat ezeit heeft. Voor Vierhouten F 128 moest ik een keus doen tussen ezeg, opgegeven door onze informant, schoolhoofd in die plaats (van wie ook éénmaal ezeit voor Elspeet afkomstig was), en ezeit, de vorm van het A.M., opgetekend door een geboren Vlaardinger uit de mond van een Vierhoutense leerling van een Harderwijks lyceum. De geboorteplaats van deze informerende lyceïst is Vierhouten, die van zijn vader Elspeet, die van zijn moeder Nunspeet. Geheel en al vertrouwenwekkend zijn deze gegevens niet; waarschijnlijk moeten we voor het opgegeven ezeit aan Harderwijkse, misschien ook aan Elspeetse invloed denken. | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
Een moeilijke plaats is Hoenderlo F 173, waarvoor we hebben éénmaal ezeg, opgegeven door een informant te Otterlo, tweemaal gezeit (N.D., A.M.) en tweemaal ezeit (A.M.). De vormen met ei zijn dus in de meerderheid. Brummen. F 178 heeft vijfmaal ezeg, éénmaal gezeg en éénmaal gezeit; de vormen met -eg- hebben dus de overhand. Volgens een betrouwbare zegsman te dezer plaatse zijn beide vormen in gebruik; immigratie uit de noordelijke provinciën in verband met de papierindustrie kan de -zegt-vorm hebben gestimuleerd. De Steeg F 202, ten zuiden van Dieren F 200 met gezeit, heeft éénmaal gezeit, opgave van een schoolhoofd, en éénmaal in het A.M.: ezegd, verbeterd voor ezeit. Ik ben geneigd bij de laatste opgave, waarschijnlijk van een gymnasiaste, aan invloed van het ABN te denken. Aan deze invloed kan ook gedacht worden bij het (niet op de kaart geplaatste) gezegd voor Ellekom F 201; deze vorm is opgegeven door het hoofd van een school in deze plaats. Doesburg F 204 heeft volgens de N.D. gezeit (gekart.). Volgens mijn persoonlijke informant komt deze vorm sporadisch voor; de kinderen zeggen meestal gezeg(t), dat ook van volwassenen gehoord wordt. Ook hier weer ABN-invloed plus, waarmee ook rekening moet worden gehouden voor De Steeg en Ellekom (zie boven), invloed van het naburige g-gebied. Ook voor Weel L 36, Beek L 81, Zeddam L 82, Netterden. L 85 en Gendringen M 43 moest ik voor mijn kaart een keuze doen. Voor Weel is -zeit gekarteerd, dat vijfmaal opgegeven is tegen tweemaal gezeg. Eén van onze informanten gaf zowel gezeit als gezeg op met de mededeling dat de eerste vorm bij de dialectsprekers domineert. Voor Netterden L 85 hebben we éénmaal gezeit (op de kaart) en éénmaal gezeg; gezeit komt, deelde men ons mede, vooral bij ouderen, gezeg bij kinderen voor. Ook voor Beek geldt dat het op de kaart gezette gezeit (éénmaal) bij dialectsprekers vaker voorkomt dan gezeg (éénmaal). Het komt me voor dat we even goed voor Weel, Netterden en Beek ter verklaring van de g-vormen aan de beide reeds genoemde factoren moeten denken: invloed van het ABN plus invloed van het naburige g-gebied. Voor Gendringen M 43 is gezegt (op de kaart) met drie opgaven in de meerderheid tegenover éénmaal gezeit; gezeit en gezegt zouden er volgens een informant door elkaar gebruikt worden. Moeilijk was de keuze voor Zeddam. Het A.M. heeft gezeit, ingevuld door het hoofd van een lagere school, geboren te Venray, wonend te Zeddam; de informant is waarschijnlijk zijn zoon, 11 jaar oud, geboren te Zeddam; de geboorteplaats van de moeder is Beek (met gezeit naast gezeg, zoals hierboven vermeld | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
is). Buiten-Zeddamse invloeden zijn dus niet uitgesloten (Venray heeft gezeet). Ezeit wordt opgegeven door een informant die woonachtig is te Doetinchem. De betrouwbaarste opgave lijkt me in ieder geval die van de N.D.: gezeg, welke vorm we tenslotte op de kaart hebben gezet. Vermoedelijk zijn zowel vormen met ei als met g in gebruik en zijn die met ei, evenals dat in Beek, Netterden en Weel het geval is, de oudste. Er loopt behalve de eg/ei-grens nog een andere voor ons interessante isoglosse over de Veluwe: de grens tussen het gebied met het prefix e- en het gebied met het prefix ge-. Deze isoglosse loopt ten w. van de IJssel zuidelijker dan de eg/ei-grens, ten o. van de rivier echter iets noordelijker. De beide isoglossen kruisen elkaar dus bij de IJssel. Hierdoor zijn er een aantal plaatsen in de Oude IJsselstreek waar gezeg(t) de autochtone vorm kan zijn, niet berustend dus op invloed van het ABN. Die invloed zou dus wel méde aangenomen kunnen worden voor die reeds besproken plaatsen waar gezeg(t) voorkomt naast een (waarschijnlijk) ouder gezeit, trouwens ook voor plaatsen waar eerstgenoemde vorm gezeit al helemaal verdrongen zou hebben. De plaatsen met dit mogelijk dialectische gezeg(t) zijn de volgende: Spankeren F 199 (tweemaal gezeg), Laag Keppel L 35 (éénmaal gezeg), Doetinchem L 37 (driemaal gezeg, éénmaal gezegt), Terborg M 5 (vijfmaal gezegt), Gendringen M 43 (driemaal gezegt naast éénmaal gezeit; zie hierboven) en Mechelen M 44 (éénmaal gezeg). In de volgende plaatsen wordt zowel gezeg(t) als ezeg(t) gebezigd: Gaanderen. M 2 (éénmaal ezegt, éénmaal gezegt), Heelweg bij Varsseveld M 4a/b ((g)ezegd), Etten. M 39 (éénmaal gezegt, éénmaal ezegt) en Varsselder M 42a (éénmaal gezeg(t), éénmaal ezeg). Welke informatie geeft nu het A.G. over de toestand bij en ten o. van de IJssel? Voordat ik deze vraag behandel, moet ik opmerken dat de gegevens van de tweede enquête helaas niet geheel zeker zijn: bij deze enquête is immers ‘vertaling’ gevraagd niet zoals bij de eerste van gezegd maar van gezeid, welke toen blijkbaar nog acceptabele vorm de invullers beïnvloed kan hebben. Als we daarvan afzien, moeten we tot de conclusie komen dat de ei-vormen in het laatste kwart van de vorige eeuw noordelijker voorkwamen dan nu het geval is. Gezeit wordt om te beginnen opgegeven voor Spankeren F 199 (1e enq.; nu ezeg), (Laag) Soeren F 198 (id.; geen gegevens uit later tijd) en Eerbeek F 176 (id.; nu ezegt). Over eerstgenoemde plaats deelt Kloeke mede (Een oud sjibboleth etc. Amsterdam 1956. P. 29) dat er o.a. een grote emailfabriek is verrezen; ‘in een dergelijk dorp is het vaak moeilijk om zekerheid te verkrijgen omtrent de ‘echte’ oude volkstaal’. We beschikken voor de omgeving van deze | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
plaats en die van Laag Soeren en Eerbeek ook over betrouwbare informatie van het gemeentehuis te Rheden: gezeid zou nl. nog wel gehoord worden op afgelegen boerderijen tegen de bosrand. Het ziet ernaar uit dat Spankeren, Laag Soeren en Eerbeek oude gezeit-plaatsen zijn. Het A.G. geeft deze vorm verder voor Drempt F 207 (2e enq.), Hoog Keppel F 208 (id.), Doetinchem L 37 (id.), Hummel() F 209 (id.) en Laag Keppel L 35 (id.). Doesburg F. 204 blijkt volgens beide enquêtes helemaal tot het ei-gebied te behoren evenals volgens de eerste Gendringen. M 43. Ellekom F 201 (zie boven) komt als (g)ezeit-plaats uit het materiaal te voorschijn (1e en 2e enq.). Verdisconteren we de onbetrouwbaarheid van een deel van het A.G., dan moeten we ons wel beperken tot de conclusie dat driekwart eeuw geleden ten w. van de IJssel de isoglosse niet precies liep zoals volgens latere gegevens het geval is: in de buurt van Spankeren liep hij iets noordelijker, bij Kootwijk iets westelijker (voor Kootwijk zie hierboven). De conclusie dat hij in de vorige eeuw ook ten oosten van de IJssel noordelijker liep, wordt bevestigd door een verhaal van D.B. van Heuven (Olde Doore, in Erica Jaarboek 1879, p. 86 e.v.), geschreven in het dialect van Doetinchem en omstreken: ik noteerde nl. een paar maal gezeit. De loop van onze grens door de Oude IJsselstreek en dwars over de Veluwe is beslist geen uitzonderlijk verschijnsel: er zijn vele isoglossen die zo lopen. Men zie bijv. de beide kaartjes bij een artikel van A.R. Hol: De Oude IJsselstreek een grensgebied (Driemaandelijkse Bladen Nw. Serie I.P. 54 ex.). Vaak bereiken de isoglossen evenals onze grens een punt aan de Veluwekust, vaak ook doen ze dat niet en buigen ze om naar het noorden. Frappant, om niet te zeggen indrukwekkend, is de overeenkomst met de grens tussen ten noorden of oosten hef (voor heeft) en ten zuiden of westen heet of het; voor de Veluwe kunnen we wel vaststellen dat beide isoglossen samenvallen (zie Kloeke, Een oud sjibboleth, ete. 1956). De indruk die men krijgt, is dat meestal niet de Oude IJssel zelf als taalscheiding fungeert; heel vaak loopt de grens even ten noorden of zoals in ons geval even ten zuiden van bedoelde rivier. (Mogelijk liep, zoals hierboven is uiteengezet, ook onze grens even ten noorden.) De zeer goed bevaarbare Oude IJssel heeft dus blijkbaar in een smalle strook juist een communicatief effect gehad, dat zich ook weerspiegelt in het overgangskarakter van het gebied. Dit wordt bevestigd door wat ik gevonden heb in het aardrijkskundig handboek van Schuiling (Nederland. Handboek der aardrijkskunde. I. Zwolle 1934. P. 566 e.v.), waarin | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
ook de mededeling dat er in het dal van de rivier sprake is van een opgewekt zakenleven. Er wordt ook een tegenstelling geconstateerd met het landbouw- en veeteeltgebied in het noorden: daar is het stil en de boerenhoeven ligger er ver uiteen. Dat vele isoglossen dwars over de Veluwe lopen, kan zeker in verband worden gebracht met het scheidende karakter van uitgestrekte bossen. De eg/ei-grens volgt volgens de gegevens van deze eeuw - maar het is vroeger wellicht anders geweest - van Huishorst tot Dieren ten naaste bij de lijn van de hoogste punten. In de Veluwekuststrook blijkt de scheiding te liggen op een klassiek geworden plaats: de Hierdense of Leuvenumse beek, volgens Kloeke (Verzamelde Opstellen p. 196) een dialectscheiding van grote betekenis. Op onze kaart verschijnt echter alleen het stukje vlakbij de kust als zodanig. | |||||||||||
Holland, Zeeland, UtrechtWe willen nu het overige deel van het taalgebied beschouwen. Noord-Holland boven het IJ heeft -zoit of -zait; -zoit is vaak opgegeven voor West-Friesland, verder ook voor Assendelft E 82, Zaandijk E 84 en Zaandam E 86, plaatsen in de Zaanstreek dus. West-Friesland heeft echter ook -zait en de N.D.) ‘sa϶it’, met een a die ‘meer naar achteren’ wordt uitgesproken. Deze laatste vorm vinden we nog voor Schermer E 86a, Jisp E 70 en Koog aan de Zaan E 85; van deze plaatsen liggen Jisp en Koog weer in de Zaanstreek. Samenvattend mogen we wel zeggen dat we de o of de donkere a moeten zoeken in West-Friesland en de Zaanstreek. K. Kuiper (Schets van het Westfriesche Dialect. Warmenhuizen 1952) geeft: loid voor gelegd en gelegen. Uit de teksten bij Leopold-Leopold (t.a.p. p. 293 e.v.) blijkt dat het Westfries oi heeft voor ABN ei tegenover ai voor ABN ij (de spelling is resp. oai en ai). Uit de teksten, voor Schagen en Benningbroek, bij Joh. Winkler (Alg. Nederduitsch en Friesch Dialecticon. II. 's-Gravenhage 1874. P. 35 e.v.) blijkt dit verschil echter niet; ook bij G. Karsten (Het dialect van Drechterland. I. Purmerend 1931), Kuiper (zie boven) en Boekenoogen (De Zaansche Volkstaal. Leiden 1897) is niets over een consequent verschil tussen ‘ei’ en ‘ij’ te vinden. Biezondere plaatsen zijn Egmond aan Zee E 41 met ezaat (N.D.; A.M. heeft ezaan), Volendam E 91b (vijfmaal zaat tegenover tweemaal zēīt) en Marken E 92 (éénmaal ezaat A.M. naast éénmaal əza▴t N.D. met een aa die meer naar achteren wordt gearticuleerd). Voor Hoorn E 58, dat geen dialect meer spreekt, hebben we behalve tweemaal | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
gezegd éénmaal zegt (N.D.), blijkbaar een compromisvorm tussen Westfries zait en ABN gezegd. Zegt heeft ook Kolhorn E 11 (A.M.). Hier vermeld ik nog dat Schokland F 78/79 ezaat gebruikt, beter gezegd: gebruikte en Urk F 77 ezegt. Het vasteland van Holland, de Hollandse en Zeeuwse eilanden, de provincie Utrecht en het aangrenzende gedeelte van Gelderland kennen als autochtone vorm (g)ezeit. De overheersende vorm, zeker in het verstedelijkte westen, is de ABN-vorm gezegd, die we voor vele plaatsen op de kaart hebben gezet om de toestand van het dialect in het Randstadgebied niet rooskleuriger voor te stellen dan hij is. Het beeld dat de kaart geeft, doet denken aan een geval van ‘parachutering’. Dat gezeit inderdaad de autochtone vorm is, is algemeen bekend uit de oude Hollandse teksten en oorkonden (vgl. bijv. de door H. Vangassen uitgegeven Noordhollandse Charters. 1964); de teksten bij Leopold-Leopold (t.a.p.) geven nog gezeit o.a. voor Schiedam en 's-Gravenhage. In de N.D. vinden we gezaait voor de Amsterdamse volkswijk de Jordaan; voor andere buurten is gezegd opgegeven (A.M. en N.D.). Niet goed te plaatsen is de vorm cheseet (A.M.) voor Amsterdam-Noord (Musschenstraat): op te vatten als een vorm met een lange è? Biezondere plaatsen zijn Zandvoort E 93 met tweemaal ezaat en Katwijk aan Zee E 133 met driemaal ezaat. Voor laatstgenoemde plaats heeft de N.D. əzâ.t, waarin ˄ een tweetoppig accent aangeeft, en het A.M. ezât en ezâ̄t. Het kan zijn dat ook in de beide laatste vormen de circumflexus dat tweetoppige accent moet symboliseren. Opmerkelijk is de Loosduinse vorm chesěět (A.M.), blijkbaar met een lange è, die ook van Den Haag bekend is. Voor deze stad hebben we overigens gezeg en gezegt. Voor Scheveningen D 1 beschikken we behalve over tweemaal ezeit en éénmaal ezḕt over de vorm ezaat (in het A.M.). Resumerend kunnen we zeggen dat het ‘strandhollands’ ezaat blijkt te hebben (Egmond, Zandvoort, Katwijk). Voor al de vormen met ei of een variant daarvan (ai, aa, è), ook die van het reeds behandelde Friesland, moeten we uitgaan van vormen waarin spir. g gevocaliseerd is: *-sӗgid uit *-săgid of *-sӗgd uit *-săgd (vgl. het al eerder genoemde oudsaksische gisagd). Het praeteritum heeft doorgaans ook een dgl. ei: zei, met als varianten o.a. zai, zoi (West-Friesland), zaa (Marken, Volendam, Egmond aan Zee), uit *sӗgida of *sӗgda (resp. uit *săgida en *săgda); vgl. Oudsaksisch sagda en legda. Opmerkelijk is de bekende ‘onbeschaafde’ vorm zee, die binnen het gezeit-gebied naast zei enz. vaak wordt aangetroffen in Zuid-Holland, met uitzondering van Goeree-Overflakkee, en in het oosten van Utrecht; | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
voor Noord-Holland wordt hij slechts sporadisch opgegeven. Mijn indruk is dat de dichtheid van deze zee-vormen toeneemt naarmate men zuidelijker komt, dichter bij het hieronder nog te bespreken grote -zeet/zeegebied. Is dit zee, vaak licht en soms zelfs niet eens zo licht diftongisch uitgesproken, ook een variant van zei (ee uit ei in Auslaut met weinig accent)? Of is dit zee, althans voor de zuidelijke streken, te verklaren als het (o.a.) Brabantse zee (zie beneden), nl. uit segede met syncope van spir. g? Hollands zei, ook met ‘onverzorgde’ uitspraak, kan ten dele berusten op ABN-invloed; ook mogelijke invloed van het participium gezeit moeten we verdisconteren. In de 3e pers. vinden we de oorspronkelijke ei met varianten (zeit enz.) nog in Zeeland en op Goeree-Overflakkee, verder in Noord-Holland boven het IJ (daar ook wel analogisch zegt). Zegt is, althans volgens onze gegevens, al tamelijk algemeen geworden op het Zuidhollandse continent en in het Utrechtse; het duikt ook op in Zeeuws-Vlaanderen, dat in dit opzicht aansluit bij Vlaanderen. Geheel onbekend in west en zuid, zowel in de dialecten als in de oude teksten, is een 2e pers. zeis (uit *săgis). Heeft deze vorm ooit ergens bestaan zonder te kunnen doordringen in de geschreven taal of is hier, voor auslautende s, de vocalisering van de g achterwege gebleven? Gezegd heb ik al als een ABN-vorm gekarakteriseerd; die ABN-vorm is afkomstig uit de schrijftaal, waar gezegd, naar analogie van zeggen enz. gevormd, de dodelijke concurrent van gheseghet en geseit is geworden. Een andere oorsprong kan gezegd niet hebben, want afgezien van - misschien - een paar plaatsen bij de Oude IJssel (zie hierboven) komt het nergens als autochtone dialectvorm voor. We hebben hier een geval dat sterk doet denken aan het evenzeer van oorsprong schrijftalige heeft. | |||||||||||
Het westelijke en centrale ZuidenEen grote variatie aan vormen treffen we aan in het westelijke en centrale Zuiden: Vlaanderen, Brabant en het westen van Limburg: -zeit, -zeen, -zèt, -zèət, -zeet, -zeeət, -zeejt, -zegt, -zè, -zee, -zich(t). Het is moeilijk van de verspreiding van al deze vormen een duidelijk en volledig overzicht te geven; in vele streken worden diverse vormen door elkaar gebruikt. Toch valt wel in grote trekken het volgende beeld te schetsen. Er is om te beginnen een groot gebied met è (ɛ▴, æ▴ enz.), dat omvat het zuiden van de provincie Oost-Vlaanderen, speciaal Z.O. Vlaanderen (anders gezegd: het gebied ten z.o. van de Schelde-Leie; Oudenaarde | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
O 98 valt er buiten), het zuiden van de provincie Antwerpen (Kempenland dus niet) en de provincie Brabant. Ook komt een gebiedje met è ten n.o. van Gent voor: Desteldonk I 199, Zaffelare I 204, Zeveneken I 205, Moerbeke I 170 en Eksaarde I 206. Verder is er een è-gebied ten z. van Nijmegen, waarop ik nog terugkom. In eerstgenoemde grote è-gebied komen behalve zeet- ook hier en daar -zeit-vormen voor, speciaal in de omgevingen van Oudenaarde O 98 en van Willebroek K 320. Het ei-gebied bij laatstgenoemde plaats bevindt zich ten w. van Mechelen en ten z. van Rupelmonde, bij de samenvloeiing dus van Rupel en Schelde, in het noorden van Klein-Brabant. Ook hoort men -zeit rond Tienen P 145 en rond Sint-Truiden P 176. De ei-klank wordt verder gehoord in de Overbetuwe en het Rijk van Nijmegen (aansluitend ook in het gebied rond Kleef en Rees!), op een enkele plaats in de Kempen, in West- en Zuid-Vlaanderen, tenslotte in Oost-Vlaanderen benoorden en bewesten Schelde-Leie, met aansluitend het westen en midden van Zeeuws-Vlaanderen tot aan een lijn die even oostelijk loopt van de lijn Gent I 241 - Zaamslag I 138. Ten oosten van deze lijn, in het westen van het Land van Waas, vinden we è (in het reeds genoemde gebied ten n.o. van Gent) of wat noordelijker -zeen (zie beneden); nog meer naar het oosten, in het oosten dus van het Land van Waas, komen we in het -zeet-gebied, dat ook het oosten van Zeeuws-Vlaanderen omvat (rond Hulst, Boschkapelle). Ook op onze kaart zien we laatstgenoemd, rooms-katholiek, gebied zich onderscheiden van de protestantse rest van Zeeuws-Vlaanderen. Merkwaardig zijn vier plaatsen met een sterk geworden participium gezeenGa naar voetnoot1: Absdale I 143*, Koewacht I 168, Stekene I 171 en Sinaai I 209; wat de vocaal betreft sluiten ze aan bij het zeet-gebied van oostelijk Land van Waas. Het -zeet(-zit)-gebied beslaat een grote oppervlakte van ons taalgebied: het omvat behalve de reeds genoemde streken het noorden en noordoosten van de provincie Antwerpen (Kempenland), het westen van Limburg tot voorbij Hasselt, Noord-Brabant met een enkele uitzondering, de noordelijke punt van Nederlands Limburg (rond Venraai)Ga naar voetnoot2 en het | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
gebied tussen de grote rivieren: Alblasserwaard, Vijfherenlanden, Nederbetuwe, Tielerwaard, het Land van Altena, de Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal. Hier en daar vinden we dan nog een -zeet-vorm in het -zeit- of -zèt-gebied. Boven de grote rivieren hebben -zeet Willige Langerak K 22, Lopikerkapel K 29 en Benschop E 220, drie plaatsen in de Lopikerwaard. Ook IJsselstein E 224 heeft gezeet naast het op de kaart geplaatste gezeit. -Zeejt-vormen, met j dus, vinden we in Noord-Brabant (maar niet in het oosten, voorbij Eindhoven) en in het aangrenzende gebied rond Turnhout, verder ook in de Alblasserwaard. Vormen met -eeə of èə komen vooral in Belgisch Brabant voor. De è-klank vinden we dus nog in de reeds genoemde streek ten zuiden van Nijmegen, preciezer geformuleerd: langs de Maas van Wijchen L 106 tot Broekhuizen (bij Arsen) L 247, en wel vooral in de omgeving van Kuik L 159, die volgens A.A. Weijnen (Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant. Fijnaert 1937. Par. 251/256) taalkundig een apart gebied binnen Noord-Brabant vormt. In de omgeving van Kuik ontbreekt dan nog vaak de slot-t. Dgl. t-loze vormen komen wel meer voor: gezee, gezeej (ten oosten van Eindhoven) en gezi (omgeving Tilburg, Helmond en Uden). Voor het ontbreken van die t baseren we ons op het A.M.; het materiaal van de N.D. geeft interpretatiemoeilijkhedenGa naar voetnoot1. Voor de streek ten oosten van Eindhoven, rond de centrale | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
marktplaats Helmond, worden onze gegevens wellicht gesteund door Weijnen (Onderzoek par. 69 en 295), die voor het Peellands apocope noemt van oude d na oude lange vocaal of diftong. Hoe staat het nu met zegt (3e pers.) en zei (praet.) in het zuiden? Naast gezeet komen voor, met dezelfde vocaal dus, zeet en zee (ook wel met i); deze drie vormen hebben blijkens de N.D. niet hetzelfde verspreidingsgebied. Zee heeft in Vlaams-Brabant als westgrens - ik volg hierin van Loey (Quelques particularités) - een lijn zuid-noord van Tienen P 145 naar Langdorp P 33, oostelijk van Aarschot P 25. Ten westen van deze grens, in het grootste deel van Vlaams-Brabant, is de meest voorkomende vorm zɑ▴, die ook in Z.O. Vlaanderen gebezigd wordt. Vlaanderen heeft verder voor het praeteritum de vocalen è, ee en ei met ongeveer dezelfde verspreiding als bij gezegd. Het vocalisme ei duikt evenals bij gezegd het geval is in de omstreken van Tienen P 145 op. Ten oosten van dit zei en van zee wordt in de grootste, oostelijke helft van Limburg het nog te bespreken zach gezegd. Vervolgens de provincie Antwerpen: daar is evenals in Noord-Brabant zee de meest voorkomende vorm, met daarnaast verspreid en wel vooral ten oosten en zuiden van Antwerpen een vorm met è. Het praeteritum vertoont dus ten naaste bij hetzelfde vocaalbeeld als het participium; opvallend is echter de Vlaams-Brabantse zɑ▴-vorm. Zin komt het beeld completeren: het wordt gezegd in een wijde kring rond 's-Hertogenbosch, naar het westen tot Loon op Zand, naar het oosten tot Herpen, Mill en Bakel, naar het zuiden tot Eindhoven; het wordt ook in de Bommelerwaard gezegd (maar niet bijv. in Zaltbommel). A. v.d. Water (De volkstaal in het oosten van de Bommelerwaard. Utrecht 1904) geeft voor leggen: ik lin etc., m▴ linnə etc.; zo ook ik zin, mə zinnə. Zijn zin, lin oorspronkelijk meervoudsvormen, die enkelvoud geworden zijn nadat het meervoud er nog een ə bijgekregen had: vgl. de stapelvormen linnə, zinnə? Vgl. bij v.d. Water ook: ik din bij doen; verder: ik stin bij staon. W.G.J.A. Jacob (Het dialect van Grave. 's-Hertogenbosch 1937) geeft zeen en zeenə naast n-loze praeterita. Bij de 3e pers. doet zich in Vlaanderen het merkwaardige feit voor dat het oorspronkelijke zeit vervangen is door het analogische zegt, om verwarring te voorkomen met het praeteritum? Vlaams-Brabant heeft zèt [zɛ▴t], met dezelfde vocaal dus als gezèt; in de omgeving van Tienen vinden we opnieuw ei, in zeit. Het gezeet-gebied heeft weer vormen met | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
ee en met è; de è-vormen zijn weer talrijk in de wijde omgeving van Antwerpen, ten oosten en ten zuiden van deze stadGa naar voetnoot1. Hoe moeten we nu de onderlinge verhouding zien van -zeit, -zeet en -zèt? Is -zeet een variant van -zeit, dus met ee uit ei, of heeft het een geheel aparte verklaring nodig? Voorts: is -zèt variant van -zeit, met è uit ei, of, hetgeen niet bij voorbaat uitgesloten mag worden, van -zeet, met è dus uit ee? Voor de beantwoording van deze vragen, die overigens niet voor iedere plaats of streek gelijk behoeft uit te vallen, dienen we na te gaan 1. hoe vroeger, speciaal in de middeleeuwen, de - frequente - vormen waren (zie hiervoor o.a. van Loey (Quelques particularités), 2. hoe in de probleemgebieden heden ten dage de representanten zijn van speciaal de gerekte ee en van de ei (gespeld ‘ei’ en ‘ij’). Punt 2 heeft me wel enige moeilijkheden bezorgd. Het is ten eerste een tijdrovende bezigheid voor iedere in aanmerking komende plaats een uitgebreid onderzoek in te stellen; ik heb me dan ook beperkt tot het nemen van een paar streekproeven. Ik heb voor de volgende plaatsen de volgende vormen nagegaan: voor (o.a.) Hoeilaart P 126, Binkom P 95, Hoegaerden P 152, Sint Stevens Woluwe P 166, Schriek K 341 en Sint Martens-Bodegem O 171 vijf, vijven, blij, gelijk, rijp, kwijt, spreiden, eieren, peinzen, prijzen, eik, eikels, wijn; kregen, heeft, schepen, leven, geef, hemel, gebleven, steek (imper.), steel, bezem, pepel (= vlinder), kegels. Ten tweede blijkt de toestand vaak zeer ingewikkeld te zijn: telkens zijn er vormen die uit de verwachte ‘toon’ vallen, waardoor er tussen de onderzochte plaatsen verwarrende verschillen bestaan. Toch zijn er met voorzichtigheid wel enige veralgemenende conclusies te trekken. De nodige gegevens vinden we weer in de Nederlandse Dialect-atlassen. We zullen verder gebruik maken van het reeds meer dan eens genoemde artikel van van Loey. -Zeet is door Franck, deelt van Loey mee, opgevat als variant van -zeit; hij beschouwde ee als contractie van ei. Van Loey brengt hier tegen in dat de -zeet-dialecten deze ontwikkeling niet kennenGa naar voetnoot2 en komt | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
zelf tot de verklaring uit gesēget met verzwakking van intervocalische stemhebbende spirant (vgl. blz. 13). Vormen met verdwenen g (swijt = swiget; altoos = altoges; madelike = magelike; tameer = te dage meer; vgl. met syncope van de v: heet = hevet) komen naast de vormen met bewaarde g vooral in Brabant en Limburg reeds vanaf het einde van de 13e eeuw voor. Deze verklaring van ē uit ēge, een ontwikkeling die kennelijk later valt dan de ontwikkeling van ăgi tot ei, geldt dan natuurlijk evenzeer voor de 3e pers. zeet (uit sēget) en het praeteritum zee (uit sēgede). Blijft dan de vorm gezèt (naast zè/zɑ▴ en zèt) over. Het ligt erg voor de hand dat deze vorm, waarbij ik de varianten met korte vocaal of met korte vocaal + sjwa heb verwaarloosd, als nevenvorm van gezeit op te vatten, dus met een zeker niet verbazingwekkende monoftongering van ei. Monoftongering manifesteert zich ook in de andere onderzochte vormen: vijven, blij, gelijk, enz.; heel vaak is de vocaal daarin zeer open: vgl. voor Sint Stevens-Woluwe P 66: ræ▴əp, kwa▴ət, pɑːzə naast lɛk. Opvallend is echter dat noch bij het praesens noch bij het participium praeteriti dgl. (zeer) open vocalen voorkomen; zo'n open vocaal heeft dus wel het praeteritum zɑ▴. Toen ik nu de vormen met speciaal gerekte ee in het onderzoek betrok, kwam ik tot de ontdekking dat de representant daarvan in Vlaams-Brabant (niet in het ook onderzochte Zuidoostvlaamse Hillegem O 129) heel vaak als è (meestal lang, een enkele keer kort) verschijnt: schèpen, lève(n), gèf(t) (kort), geblève(n), stèk (kort), stèl, gekrège(n), pèpel, kègels. (Daarnaast met diftongen: kreige(n), (h)eimel, gebleive(n). Voor heeft noteerde ik: ɛ▴ (2 ×), hɛ▴, ɑ▴i, hɛ▴d, ɛ▴d.) Het is dus zeker niet uitgesloten dat gezèt, althans in het midden-zuidelijke gebied, een variant is van gezeet en niet dus van gezeit. En zo zouden we zeker ook zèt (3e pers.) in verband kunnen brengen met zeet. Aan beide vormen, zeet zowel als gezeet, mogen we immers een ‘gerekte ee’ toekennenGa naar voetnoot1. | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
In het gezeet-gebied verschijnt deze ‘gerekte ee’ als ee (e▴): overeenkomst dus weer tussen gezeet etc. enerzijds en schepen etc. anderzijds. Een spelbreker is evenwel het praeteritum zɑ▴: ɑ▴ voor ee heb ik voor Vlaams-Brabant niet kunnen ontdekken, ook voor de Auslautpositie niet. Is zɑ▴ dus variant van zei? Is dat inderdaad zo, dan is de vorm zei met variant een opmerkelijk eind naar het oosten opgedrongen. Ook voor meid komen in Vlaams-Brabant vele vormen met ɑː voor. Drie gebieden vragen nu nog onze aandacht. Ten eerste het gezeitgebied in Klein-Brabant, ingeklemd tussen gezeet (ten noordwesten) en gezèt. Hierover kan ik door gebrek aan voldoende (bestudeerde) gegevens nog niets zeggen. Ten tweede het gezeit-gebied rond Tienen en Sint-Truiden. Gezeit (Tienen: χəzæ.it) valt daar - ik heb zes plaatsen: Tienen P 145, Drieslinter P 111, Oplinter P 147, Wilderen P 172, Outgaarden P 154 en Kumtich P 144, onderzocht - duidelijk uit de rij van de ei/ij-woorden, waarin doorgaans ɛ▴ of ɛ▴ə, een enkele keer ook een zeer open vocaal (æ; a) wordt uitgesproken. Een tweede verrassing blijft niet uit: de ‘gerekte ee’ klinkt in genoemde plaatsen vaak als diftong: ɛ▴i, æ▴i of a▴i kreige(n), scheipen, afbreike(n), gekreige(n), (h)eimel), gebleive(n), steil, keigels, peipel (I x) (maar steeds gef(t); voor heeft noteerde ik (h)ei(d) naast he▴i voor Drieslinter en ɛ▴d voor Kumtich). Gezeit kan dus voor de omgeving van Tienen en Sint-Truiden het beste als variant van gezeet opgevat worden. Zeit- en zei-vormen sluiten zich hierbij aan. Ten derde het gebied rond Kuik: è voor ‘gerekte ee’ is daar nieḕ onbekend: ik noem vormen als lɛ▴və (L 159, 160, 106, 119) en stɛ▴l (L 106); verder (minder overtuigend; is de vocaal hier ongerekt gebleven?): gɛf, stɛk; tenslotte hɛt voor heeft en bɛsəm of bæsəm voor bezem. Ook voor het Kuikse is het dus niet geheel en al onmogelijk dat gezèt een variant is van gezeet: het aantal indicaties laat echter nogal wat te wensen over. Opvallend is wel dat ik noch voor Kuik L 159 noch voor Haps L 160 een vorm met è voor ei/ij heb. Zijn gezèt en (het Tienense en Sint-Truidense) gezeit inderdaad, wat overigens alleen door een gedetailleerd onderzoek met zekerheid kan worden uitgemaakt, varianten van gezeet, dan heeft dat een interessant effect op het kaartbeeld. Het ee-gebied verliest dan zijn eiland-karakter | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
en zet zich naar het zuiden tot aan de taalgrens voort; het vormt een brede zone - het breedst in het noorden - tussen de westelijke, zo men wil: ‘ingweoonse’ vormen met ei en de oostelijke, Limburgse vormen (zie beneden) met a of aa en behoud van de velair. Gezeet etc. zijn de bij uitstek ‘zuidelijk-centrale’, Brabantse vormen, men zou kunnen zeggen de vormen van het oude hertogdom Brabant. Th. Frings (Vom g, von seinen Lautwerten und von germanischen Sprachlandschaften. Rheinische Vierteljahrsblätter 20 1955, p. 170 e.v.) gebruikt in dit verband de term ‘fränkisch-binnenländisch’. | |||||||||||
Het ZuidoostenWat nog rest van ons taalgebied is het zuidoosten: Limburg. Door dit gewest loopt een belangrijke grens, die tussen het gezach(t)- en het gezeet(-zeit)-gebied. Deze grens loopt ongeveer van Arsen in westelijke richting, buigt dan naar het zuiden door de zuidelijke Peel, volgt in zuidwestelijke richting de provinciegrens tot aan de staatsgrens en loopt vervolgens, even ten westen van de plaatsen Bree, Genk en Tongeren, maar ten oosten van Hasselt, ongeveer naar het zuiden tot aan de taalscheiding. De loop van het noordelijke stuk van de grens is zeker niet verbazingwekkend: dat de punt van Nederlands Limburg zich anders gedraagt dan het overige deel van dit gewest is een bekend verschijnsel. Eigenlijk behoort die punt taalkundig niet meer tot Limburg. Ook is het zeer gewoon dat er taalgrenzen lopen door de oorspronkelijk ondoordringbare Peel (vgl. A. Weijnen, Nederlandse dialectkundeGa naar voetnoot1. Assen 1958. P. 51). Tot het taalkundige Limburg moet wél gerekend worden een stukje Noord-Brabant, omvattend Budel L 285 en omgeving; het Budels wordt volgens Weijnen (Onderzoek par. 248/250) gesproken behalve in Budel zelf in Soerendonk L 283 en, in zeer veel gevallen althans, in Maarheze L 284. Het gebied springt er ook in ons materiaal in zoverre uit dat Soerendonk en Budel de vorm gezicht (n.a.w. uit gezeecht) hebben, een vorm die door de bewaarde velair aansluit bij het Limburgse gezacht. Budel heeft daarnaast gezegt (1 × in N.D. tegenover 3 × gezicht in A.M.). Gezegt is in A.M. ook de vorm voor het naburige Leenderstrijp L 283a, een Noordbrabants dorp dat door Weijnen niet in zijn onderzoek is betrokken, en voor het Belgische Hamont L 286a, waarmee het dorp Soerendonk zoveel contact had. Het komt mij voor dat we dit gezegt op grond van de geografie wel mogen opvatten als een variant van gezicht; Leenderstrijp en Hamont zouden althans in dit geval dan ook | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
tot het Budelse gerekend moeten worden. Voor Maarheze missen we de gegevensGa naar voetnoot1. De verdere loop van de gezacht/gezeet-grens, ten zuiden van de Peel, laat niet zoveel interessants zien; er is o.a. een zekere overeenkomst met de lief/leef-isoglosse (bnw. ABN lief) en met de du-grens: zie hiervoor de uitslaande kaart bij Weijnen, Ned. Dial.kunde. Voorzover ik het zien kan, scheidt de gezacht/gezeet-grens min of meer het Oosthaspengouws van Bilzer- en Tongerland van het Centraalhaspengouws van Loner- en Demerland (zie Weijnen, Ned. Dial. kundeGa naar voetnoot1 p. 365). Het Limburgse gebied kent naast elkaar gezacht en gezach; beide vormen komen verspreid voor. Palatalisering van de slot-t treffen we aan in de corridor Weert-Roermond: gezachtj, gezagtj (L 376, L 385), gezajcht (L 288a). Weijnen (Ned. Dial.kundeGa naar voetnoot1 p. 289) merkt op dat speciaal in Nederlands Midden-Limburg ‘palateringen’ ook na labialen en velairen. voorkomen (bijv.: hij rouktj, maaktj). In de vorm gezagjt moeten we de j waarschijnlijk opvatten als aanduiding van de ‘palatering’ van de t (ook van de g?); in gezajcht zouden we te doen kunnen hebben met een geval van i-epenthese bij mouillering. Het uiterste zuidoosten van Limburg, het gebied rond Vaals, noordelijk tot Kerkrade, met aansluitend de zogeheten Voerstreek en het gebied van Eupen-Moresnet, heeft gezaat of jezaat, vormen die ook en vooral over de grenzen gevonden worden. Gezaat is ook opgegeven voor Q 77 Hoeselt, waarover gezaag op de kaart is gezet; Kerkrade Q 121 heeft driemaal jezaat tegenover éénmaal jezaacht. Meer Q 196 en Noorbeek Q 197 hebben gezagjt. Met jezaat hebben we overigens het Nederlandse taalgebied al verlaten. Tenslotte de aangrenzende Duitse gebieden: die hebben van noord naar zuid gesag, gesaut (ter hoogte van Venlo, met w uit g), gesog, gesogt en het reeds voor Duitsland genoemde gesaat. Dan nog enkele opmerkingen over de andere vormen van zeggen. Het praeteritum in het Limburgse gezach-gebied luidt zach of zacht, evenals gezach(t) een vorm zonder middenvocaal en Umlaut, aansluitend bij de oude praeterita en participia praeteriti zonder middenvocaal of bij de werkwoordsvormen met de syncope van SieversGa naar voetnoot2. Umlaut blijkt | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
wel uit de infinitief, waarvan de spelling vaak op occlusieve uitspraak in de Inlaut wijst, rest van de oude geminaat: naast zegge(n) vinden we zekke, zeggke etc.; verder ook zikke (L 293), sikke (L 431) en zeigke (L 318). Vergelijk ook bij de le pers.: zek, zik (passim) en bij de 2e pers. (met analogische velair): zèks en seks te (Q 99). Een volledig overzicht van de infinitieven hebben we niet, evenmin als van de 3e pers., waarvoor vaak als vocaal è (lang of kort) wordt opgegeven (zèt), naast een enkele maal zeit of zeet (Kerkrade Q 121 heeft zeat met voor de 2e pers. zeas en zeaste (inversie)). Deze 3e-persoonsvormen lijken mij te verklaren uit de bekende owgm. vorm met i maar zonder j. In het uiterste zuidoosten luidt de infinitief zage (3e klasse zwakke verba; ook de vorm van o.a. Keulen), het praeteritum zaat (uit *sagede? evenzo Keuls), de 1e pers. (ich) zaakn, zaan, zaag, de 3e pers. zet of zeat (de laatste vorm in Kerkrade naast als 2e pers. zeas). In het Budelse zijn de vormen: zeggen (infin.); doorgaans zeej (praet.); zicht of zegt (3e pers.; resp. Soerendonk en Budel)Ga naar voetnoot1. | |||||||||||
SlotbeschouwingWe zijn aan het einde van ons overzicht gekomen. Het voornaamste doel was een beeld te geven van de aard en de verspreiding van de vormen voor gezegd. Het gehele taalgebied overziende onderscheiden we duidelijk vijf grote gebieden:
Het ABN heeft naast zei de analogische schrijftaalvorinen zegt en gezegd. | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Aan een diep borende verklaring van het kaartbeeld heb ik mij doorgaans nog niet gewaagd. Wel heb ik de westelijke ei-vormen met vocalisering van de g even als ingweoons bestempeld, zoals ook Frings (t.a.p.) gedaan heeft. Het ‘bewijs’ wordt geleverd door de vormen aan gene zijde van de Noordzee: Engels laid, said, rain, maiden etc. Deze ingweoonse vormen zijn, als we tenminste voor dit geval een expansiologische formulering mogen gebruiken, opgedrongen (in welke periode?) tot de omstreken van Kleef en Rees. Het noordoostelijke -zegt-gebied is duidelijk, wiskundig uitgedrukt, een ‘functie’ van het noorden van Duitsland; mogen we dit -zegt (+ zee) tot de ‘Westfaalse’ taallaag rekenen? (Vgl. K. Heeroma, Stratigrafie van de Oostnederlandse volkstaal. In: Oostnederlands. 's-Hertogenbosch. 1964. P. 39 etc.) Dit -zegt staat nu dank zij de sterkende invloed van ABN gezegd stevig tegenover het westelijke -zeit en dringt deze vorm zelfs terug. Treffend is dat het praeteritum zei, dat anders dan gezeit wel geruggesteund wordt door het ABN, tot veel noordelijker streken (Deventer, Zwolle) is doorgedrongen. Voor het grote middengebied met -zeet (en wellicht ook -zèt, -zeit) moeten we uitgaan van intervocalische verzwakking van stemhebbende spirant g, die later valt dan de ingweoonse vocalisering en blijkbaar kenmerkend is voor het binnenland (vgl. ook de Limburgse 3e pers.). Nog oostelijker vinden we (Limburgs) -zach en -zacht, vormen zonder middenvocaal, die trouwens ook - vgl. het angelsaksische: ƷesæƷd (naast sæƷde) - voor het ingweoons kunnen aannemen. Het behoeft geen betoog dat we het Nederlandse taalgebied niet geïsoleerd mogen beschouwen. Enkele malen hebben we een blik over de Nederlands-Duitse grens geslagen, maar voor een duidelijk en volledig inzicht zouden we op z'n minst het gehele zuidgermaans in ogenschouw moeten nemen. We zouden ongetwijfeld voor verrassingen komen te staan: Schirmunski (t.a.p.) geeft bijv. voor het noordelijke deel van Hessen als part. praet. gəsēt (gəsē̜t) en voor ‘Ostpfälzisch’ en Westzwitsers vormen met ei (sęiš, seiçd, seiš, seit, kseit)! En aan het rijke materiaal + conclusies in het geciteerde artikel van FringsGa naar voetnoot1 zouden we niet voorbij kunnen gaan. Het is wel zeker dat we ons hebben bezig gehouden met een onderwerp dat zuidgermaanse, zo niet algemeengermaanse perspectieven opent. Naschrift: Bij navraag ter plaatse vond ik voor Uddel en Elspeet ezeit, voor Vierhouten ezeg en voor Zaandam (voor het oude dialect) -zeit. C. van Bree. |
|