Over de Peellandse vormen blek = klompen en kreige = kruiwagen schreef ik in Nederlandse Dialectkunde, par. 65. Sedertdien noteerde ik nog in 1958 voor Asten speite = spuiten en in de mond van een oude Astenaar de bleises als uitspraak van een familienaam de Bluyses. In een mededeling van rector A. van Gerwen hoorde ik van teiere voor tuieren te Bakel en Deurne. Van de plaatsnaam Rips ten noorden van Deurne heeft Smulders uit oude schrijfwijzen duidelijk aangegeven dat het op germ. raus + apa teruggaat. Hij vermeldt b.v. voor 1556 die Ruespe en 1486 op die Roesp en op die Rops; zie Kultuurhistorische Verkenningen in de Kempen, I, 19.
Tenslotte wijs ik nog, zij het aarzelend, op heers = horzel te Heeswijk en hersdreug = zeer droog, te Asten. Dit laatste wordt ook bij De Bont op blz. 240 onder verwijzing naar [hɔrzdrö.χ] vermeld, als hoedanig het overigens in feite ontbreekt. Uiteraard mag de gedachte aan ablaut niet geheel verworpen worden, maar in feite ken ik het woord nergens elders met e. Ik zie nl. verwantschap met horst, dat WNT, VI, 1122-1123, behandeld is en dat betekent: stuk hoge grond, gemeenlijk zandgrond (cfr eng. hurst = hoge zandrug in een stroom). Het WNT vermeldt uitsluitend verwante vormen met o', u', y' of ö-vocalisme (dit laatste ook in het Antwerps). Het ziet er dus wel naar uit, dat we in hersdreug met een ontronding uit ö te doen hebben. En wat heers betreft, zie ik bij Franck-Van Wijk ook geen enkele germaanse vorm die een oorspronkelijk e-vocalisme laat veronderstellen.
Het zou echter ook kunnen zijn, dat ellie een verkorting uit *ijlie is, maar dat beschouw ik dan ook als een samenstelling met zojuist genoemd ij.
Wat allie betreft zou ik nu mijn vroeger veronderstelde verklaring als gutturalisering uit ù liever verwerpen. Ook geloof ik nu niet zo gaarne meer dat het een ontwikkeling uit *ijlie zou zijn. Evenmin acht ik Heeroma's verklaring juist. Ik geloof dat we voor allie van een samenstelling oulie moeten uitgaan, die ter plaatse een tijdlang ālie geweest kan zijn. Deze suppositie van een vorm ālie vindt haar bevestiging bij J.L. Pauwels, Het dialect van Aarschot en omstreken, 1958, deel I, waar inderdaad blz. 78, 334 een objectsvorm van het pers. van de tweede persoon enkelvoud genoemd wordt, die zowel a als ā luidt. Trouwens ook het Antwerps kent die vormen; cfr H. Smout, Het Antwerpsch dialect, 1905, par. 95. Ter versterking meen ik te mogen opmerken dat in het zuiden van de Meierij wel vaker ou in een gerekte a-klank is overgegaan. Zo vond ik nog onlangs dat in Zeelst het woord voor hout nog niet lang geleden haat klonk.