Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Nog iets over eigennamen, die appellatieven geworden zijn.
| |
[pagina 558]
| |
lijke beteekenis toe te kennen. Zie ook Harrebomée I, 255; II, LXXXIII. Blz. 63. Indigo beteekent niets anders dan ‘Indisch’. De afleiding van kers uit ‘Cerasus’ (in Pontus) heeft plaats moeten maken voor die van het Gri ‘keras’ = hoorn, naar 't harde hout van den kerseboom. Blz. 63. Over de etymologie van ‘appel’ niet naar Abella, maar Abella eerder naar ‘appel’, leze men prof. Kern's artikels in het Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde 18, 320; 19, 206. Blz. 65. Beemer, een naam voor den pestvogel, staat voor ‘Bohemer’. Blz. 65. Het Middelnederlandsche sies = jachthond is eigenlijk: (hond uit) Segusium (thans Susa in Piémont). Zie Tijdschrift v. Ned. T. en Lettk. 19, 244. Blz. 66. Duffel heet naar Kiliaan's geboorteplaats in België (bij Mechelen), N. en Zuid 27, 375. Blz. 67. Gelijk koper naar Cyprus, zoo het brons naar Brundisium (het tegenwoordige Brindisi), het ‘aes Brundisinum’ werd veel gebruikt voor spiegels. Zie Ned. Wdb. 3, 1526. Blz. 67. Het zwarte barnsteen gagaat is eigenlijk ‘steen van Gagae’ in Lycie. Blz. 71. De naam riga voor een soort bak, is corollair met hollander = roerbak (X, 71). Blz. 73Ga naar voetnoot1). In jaargang 12, blz. 479 leert ons dr. Hesseling, dat tureluurs misschien afkomstig is van het fabelachtige land ‘Turelure’ uit den oudfranschen roman Aucassin et Nicolette. Blz. 99. Voor den fonteinkoek zie ook Taal en Letteren 14, 333. Blz. 100. Hield de etymologie van Cymbaal als verwant met den naam der godin Rheia Kybĕle, wier dienst onder | |
[pagina 559]
| |
luid geschreeuw, wapengekletter en slagen van bekkens en tamboerijns (tympana) plaats vond, steek, dan zou het woord hier een plaats verdiennen; meer voor de hand liggend is echter de afleiding van Gri. kumbè = schotel. Ibidem. Een soort kartets shrapnel heet naar een overste van dien naam. Blz. 101. Hier behooren natuurlijk genoemd de beroemde gobelins. Ibidem. Wanneer wij alhier het woord beurs vermelden en de beteekenis van ‘koopmansbeurs’, ‘plaats van samenkomst voor kooplui’, dan is dit omdat men in verband met het verhaal van Guicciardini zulk een gebouw zoo zou heeten naar een in de 16e eeuw te Brugge wonende familie ‘Van de Beurse’, bij wie ‘de drie beurzen’ uithingen en waar ‘beurs’ gehouden werd. Zeer klemmend is het bewijs echter niet. Ididem. Mijn definitie van aldine is, blijkens een van groote belangstelling in mijn artikel getuigend schrijven van iemand uit Rotterdam - de handteekening kan ik niet ontcijferen - niet juist. De aldine is de naam van een lettertype, dat weinig afwijkt van de gewone boekletter, en evenals andere typen ‘vet’, ‘halfvet’, ‘smal-halfvet’ kan gedrukt worden en meestal ‘romein’, zelden of niet ‘cursief’ genomen wordt. Blz. 102. Een groot gemak voor auto- en motorrijders is het westrumiet, een pas gevonden middel, dat de wegen stofvrij maakt, zoo genaamd naar den uitvinder Westrum. Blz. 102. De eigenaardige etymologie van ‘fiets’ uit ‘viets’, naar den bondsrijwielhersteller E.C. Viets wordt besproken in dit tijdschrift XI, 409. Blz. 103. Rabelais' Pantagruel leeft in het Westvlaamsche pantekrul = vieze moppentapper, zie Tijdschrift v. Ned. T. en Lettk. 19, 87/88. Blz. 104. In ver and met paskwil is te noemen pamflet, waarin we waarschijnlijk te zien hebben den naam van den | |
[pagina 560]
| |
middeleeuwschen schrijver Pamphilus in verkleiningsvorm, (vgl. Esopet) dus pamfilet, uit den Floris en Blancefloor (vs. 333) bekend. Zie het Mnl. Wdb. op Pauphilus. Blz. 104. Verbasterd vinden we den naam des Heeren Jezus in het woord Jingo, dat met zijn dragers onzentwege wel in Engeland mag blijven. Onder den invloed van Engelsche romans is ten onzent niet vreemd meer het woord valentijn (Eng. valentine) = 1o. uitverkoren geliefde; 2o. op 14 Februari, Valentijnsdag, afgezonden minnebrief. Blz. 105. De ‘keezen’ uit den patriottentijd heetten naar Cornelis de Gijzelaar. Blz. 105. Voor onanie is natuurlijk te verwijzen naar Genesis 38, 8, 9. Blz. 106. Naast klaus, dietrich in het Hoogduitsch, noemen we ons klaas = tang, nap; dirk = scheepstouw, harmen = dommekracht, griet = lat. Zie Tijdschrift v. Ned. T. en Lettk. 19, 194. Ibidem. Het Middelnederlandsche, in den Roman van de Roos voorkomende woord abreye = koppelaarster, is de oudfransche naam Auberee, eene koppelaarster in een naar deze genoemd fabliauGa naar voetnoot1). Hiermede is te vergelijken het Fr. richeut = koppelaarster, naar een bekende entremetteuse van dien naam uit de 12e eeuwGa naar voetnoot1). In dit verband is ook te noemen het Engelsche pander = koppelaar, naar Pandarus, zoo niet den oudste dan toch een der oudste koppelaars, die er geweest zijn; bekend is hij vooral uit Shakespeares Troilus and Cressida. De bij ons nog voorkomende naam Pander is waarschijnlijk het gelijkluidende appellativum = pandverkooper, deurwaarder. Ibidem. Voor sys vergelijke men Noord en Zuid 15, 475. Blz. 108. Rosbeier = woestaard, herinnert aan het ros Beyaert uit den roman der vier Heemskinderen, de kinderen | |
[pagina 561]
| |
van Haymijn, vanwaar ook het Westvlaamsche eemszeune = origineel, eigenaardig en buitengewoon persoon komt. Zie Tijdschrift v. N. T. en Lettk. 19, 87. Bruintje, die het niet trekken kan, is al van ouden adel, het is de uit de diersage bekende ‘Brunellus’. De namen van visschen: griet en pieterman en de naam wouter voor ‘vlaamsche gaai’ zijn oorspronkelijk eigennamen, men leze hiervoor het artikel van prof. Muller in het Tijdschrift v. Ned. T. en Lettk. 19, 191/192, waar nog meer oude eigennamen als naam van dien vogel genoemd worden als: hanne(ke), wuit enz. In robijntje hebben wij 't verkleinwoord van den naam ‘Robert’. Blz. 109. Naast araignée is te noemen renard = vos, oorspronkelijk de eigennaam van dat dier in 't dierepos. Mithridate = tegengif ontleent zijn naam aan den Pontischen koning Mithridates VI Eupator, den Mezzafanti der oudheid, den beruchten door Sulla bedwongen vijand der Romeinen. Hij had zich immuun weten te maken tegen vergiften. Blz. 109. Eustache is een soort mes, naar Eustache Dubois (1780). In Spanje is het woord lazarillo (= leidsjongen van een blinde) nog een herinnering aan en een bewijs van de populariteit van den picaresken roman Lazarillo de Tormes, bij ons in vertaling en door Bredero's Spr. Brabander geen onbekende. Of de ‘aubenae’, nog over in le droit d'aubaine, heeten naar Albion (dus oorspr. = 1) vreemde Britten2) vreemden in het algemeen) of naar de Albis, de Elbe (dus oorspr. = van over de Elbe) is nog een onuitgemaakte zaak. Men leze hierover blz. 163 van de Handelingen van het 3e Philologencongres, te Groningen gehouden in 1902. Het Engelsche guy = vogelverschikker, is een reminiscens aan Guy Fawkes, den man van het buskruitverraad onder Jacob I, in Nov. 1605. | |
[pagina 562]
| |
Blz. 110. Niet alleen kenden de Romeinen het jonassen, ook de Grieken kenden dat spel (παλμός). Meer hierover is te lezen in Reinhold Köhler, Kleinere Schriften III, 606. Op het werkwoord kollewijnen, de Vries en Tewinkeēen is gewezen in den 10en jaargang van dit tijdschrift, blz. 372; terwijl wij bij dezen ook aan Huet's ‘we hebben getrompt en geruiterd’ herinneren. Hannesen (= zaniken) is een afleiding van Hannes, zie dit tijdschr. XI, 302. Ons werkwoord mijmeren met MimirGa naar voetnoot1) in verband te brengen is wel wat te fantastisch, al geeft Mimer's bron, gelegen onder den wereldesch Yggdrasil, waar de wijsheid en 't verstand in verborgen lag, daar eenige aanleiding toe. Van het op blz. 559 genoemde westrumiet heeft de sportwereld het werkw. westrumiteeren gemaakt = een weg met w. stofvrij maken, evenzoo van kiekje (zie dit tijdschr. X, 105) 't werkw. kieken = een kiekje, een photografie nemen.
Warffum. G.A. Nauta. |
|