Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |||||
Nederlandse volksboeken.III. Over de volksboeken.1. Ulenspiegel. Van ulẽspieghels leuen Eñ schimpelijcke werckẽ, eñ wõderlijcke auontueren die hi hadde want hi en liet hem gheen boeuerie verdrieten.
'n Eigenaardige bekoring gaat er voor ons van dit volksboek uit - niet zozeer om de ‘drolligheden’ van Uilenspiegel, dan wel om 't echte, volle volksleven uit de 15de en 16de eew, dat erin wordt afgespiegeld. Alle rangen en standen komt men erin tegen: handwerkslieden, soldaten, waarden en waardinnen, geesteliken hoog en laag, geleerden, rechters, geneesheren en aptekers, landsheren en landsvrouwen met gevolg; in bonte mengeling komen ze erin voor. Niet om de grappen van Uilenspiegel bekoort 't boek ons, zei 'k: om veel van die grappen kunnen wíj niet meer lachen, omdat we ze te flauw vinden en ook, omdat ze heel dikwels op 't zelfde neerkomen: iemand z'n woorden letterlik opvatten. Toch indierekt dragen die grappen er ook toe bij, om genoegen te vinden in 't lezen van al die boeverijen: we merken toch dat allen zonder onderscheid: hoog en laag, geestelik en wereldlik, geleerd en onnozel - allen op hun beurt de dupe zijn van Uilenspiegel z'n streken. 't Hele leven van U., vanaf 't ogenblik dat ie als pasgeborene driemaal op éen | |||||
[pagina 526]
| |||||
dag werd gedoopt, totdat de kist die z'n lijk bevatte, rechtop in de grafkuil kwam te staan, dat hele leven is één triomf van de ‘volkswitz’, die niets en niemand spaarde. 't Is tekenend voor die eew, dat Uilenspiegel, de man met z'n nuchtere kijk op de dingen, die op alles 'n geestigheid wist te debiteren, die 't wel 's minder ruim had maar toch nooit recht honger leed, die voor niemand bang was, die 'n paus en 'n koning even vrijmoedig naderde als de waardin uit de herberg - dat die man de volksheld was van de 15de eew. Hierdoor krijgen we 'n kijkje in 't sosiale leven van die tijd! En ook op 't gebied van de algemene geestelike ontwikkeling. Wat is 't, bekeken van 'n algemeen menselik standpunt, 'n cynies boek! U. ziet de mensen: de een heeft een vernisje geleerdheid, 'n ander 'n verfje deftigheid, 'n derde 'n glansje vroomheid, 'n vierde 'n vleugje dapperheid, en dan heb je verder noch 'n hele boel gewone mensen - maar aan allen ontbreekt datgene, waarmee hij zich door de wereld slaat: 'n goeie hoeveelheid gezond verstandGa naar voetnoot1). En als de mensen d'r eigenliefde op 't spel staat, of als ze menen iets aan hun goeie naam verplicht te zijn, of als ze denken dat er ergens geld is te halen - dan is àlle gezond verstand op de loop; dan laat 'n hele hofhouding zich door de ‘schilder’-Uilenspiegel, 'n hele gelovige schaar zich door de ‘monnik’-Uilenspiegel met open oogen voor de gek houdenGa naar voetnoot2); ja, dan gaan de burgers en hun wereldlike en geestelike overheden onderling kijven over de nalatenschap van 'n arme zwerver als Uilenspiegel. Om al deze redenen, die samen te vatten zijn in de woorden: 't echt menselike van 't boek, daarom is 't leven van Uilen- | |||||
[pagina 527]
| |||||
spiegel 'n boek dat ook wij noch met belangstelling kunnen ter hand nemen.
Zoals 'k in 't eerste gedeelte van dit artiekel al vermeldde, is de verschenen reproduksie-uitgaaf genomen naar 't enig bekende eksemplaar van de eerste nederlandse druk (c. 1512), ‘welke voorzoover men weet, aan alle andere uitgaven in andere talen verschenen, voorafgaat.’ Hermann Knust, die 'n uitgaaf bezorgde van Till EulenspiegelGa naar voetnoot1), uitgegeven in 1515, stelde onze uitgaaf 1520-30? Hij is 't blijkbaar met 't zo even aangehaalde niet eens. Hoe dit ook zij, hoogstwaarschijnlik is 't wel dat in elk geval geen van beide uitgaven de oorspronkelike is. 't Boek toch dagtekent vermoedelik uit de 15de eew en is voor 't eerst in 't nedersaksies verschenen. Dr. Knust zegt ervanGa naar voetnoot2): ‘Nur in ihr ist die Antwort Eulenspiegels, er komme aus KoldingenGa naar voetnoot3) (16. Hist.) und der Witz mit senepGa naar voetnoot4) (10. Hist.) verständlich. Für jene Behauptung zeugen ferner aus dem niedersächsischen Texte im hochdeutschen beibehaltene Wörter wie vaken, teghebrucken und het. Auf ein niedersächsisches Original deutet übrigens auch die 1539. Ausgabe selbst hin mit ihrer später oft wiederholten Titelbemerkung: ausz Sachsischer sprach vff Teutsch verdolmetscht.’ In 't oorspronkelike was verder de volgorde van de geschiedenissen enigsins anders; terwijl sommige verhalen ook later zijn ingeschoven. Waarschijnlik was 't boek eerst niet eens in verschillende hoofdstukken afgedeeldGa naar voetnoot5). 'k Waag 't niet te beslissen of onze Uilenspiegel vertaald is of niet. Dat 't laatste 't geval is, is m.i. niet onmogelik. | |||||
[pagina 528]
| |||||
Ook in ons land toch kunnen de histories van U. noch wel heel goed als ‘volksverhalen’ hebben bestaan - natuurlik van onze oostelike naburen overgewaaid - en de schrijver kan dan naar die verhalen die hèm bekend waren, z'n boek hebben samengesteld. Zelfs 't feit, dat de bovengenoemde woordspeling, hennep-zennep ook in ons boek voorkomt, hoeft noch geen vertaling in te sluiten. Immers in ons boek stond daarbij de verklaring: ‘ende vlenspieghel verstont hennep maer zennep is daer mostaert.’ Is 't nu zo onwaarschijnlik, dat ook in 't ‘volksverhaal’ bij dit woord zoon verklaring werd gegeven? Me dunkt, van neen. Maar 'k zei al, beslissen durf 'k 't niet. Wel wens 'k hier 'n bijdrage te leveren voor de vergelijking van 't duitse en 't nederlandsche verhaal door hier onze uitgaaf te bespreken in verband met de bovenbedoelde duitse. Laat 'k beginnen met iets algemeens. 't Duitse volksboek dan is uitvoeriger, soms breedsprakiger dan 't nederlandse. Dikwels echter worden de dingen in 't duitse beter, juister verteld. Toch is 't nederlandse m.i. juist om die grotere beknoptheid, niet onverdienstelik. Niettemin zijn er in 't nederlandse sommige goeie trekjes van 't duitse niet aanwezig. Niet alleen is 't duise volksboek uitvoeriger, 't is ook rijker van inhoud dan 't nederlandse. 'n Aantal geschiedenissen toch, die in 't eerste voorkomen, ontbreken in 't twede. 'k Acht 't wel van belang hier 't overzicht te geven van de hoofdstukken van 't nederlandse en duitse volksboek, dat we ook bij Dr. Kn. vinden. 1 = 1. 3 = 2. 4 = 3 en 4. 5 = 5. 6 = 6. 7 = 9 en 10. 8 = 11. 9 = 12 en 13. 10 = 14. 11 = 15. 12 = 16. 13 = 17. 14 = 20. 15 = 22. 16 = 24. 17 = 25. 18 = 27. 19 = 28. 20 = 31. 21 = 33. 22 = 34. 23 = 35. 24 = 38. 25 = 39. 26 = 42. 27 = 46. 28 = 48. 29 = 57 en 58. 30 = 63. 31 = 64. 32 = 66. 33 = 68. 34 = 71. 35 = 78. 36 = 82. 37 = 83. 38 = 84. 39 = 86. 40 = 87. 41 = 70. 42 = 89. 43 = 90 en 91. 44 = 92. 45 = 93 en 94. 46 = 95. Men ziet, niet minder dan 49 geschiedenissen bevat 't | |||||
[pagina 529]
| |||||
duitse volksboek meer dan 't nederlandse. Dan merkt men, hoe 'n paar keren in 't laatste in éen hoofdstuk de stof is verwerkt van twee hoofdstukken uit 't eerste. Maar ook de met elkaar korresponderende geschiedenissen bieden tal van min of meer belangrijke verschilpunten aan. 't Meest voorkomende is dat een of andere, soms heel uitvoerige, periode van 't duitse in 't nederl. volksboek ontbreekt, 'k Zal hier die verschillende punten laten volgen. Vooreerst dan de proloog. In de duitse wordt vermeld dat de geschiedenis te boek is gesteld in 1500; in de nederl. is dit jaartal 1350. Dr. Kn. schrijft daarover, dat in de duitse uitgave van 1539 gezegd wordt, dat de schrijver in 1483 door z'n vrienden verzocht werd, om de geschiedenis van U. te boek te stellen. Dr. Kn. acht dit laatste jaartal waarschijnliker dan 1500. Verder is de d. prol. uitvoeriger dan de n. Zo ontbreekt o.a. in deze laatste de volgende uitlating: ‘.... ich [bin] leider der latinischen geschrifft vngelert’, en 't slot: ‘[ich] gib den anfang Thyl vlenspiegels geburtt mit zůlegung etlicher fabulen des pfaff Amis, vnd des pfaffen von dem Kalen berg.’ d. 1 - n. 1Ga naar voetnoot1) De twee volg. passages ontbreken in 't n. geheel. vnd Dyl vonGa naar voetnoot2) der burger zů Ampleuen ward sein touffpfetter, vnd Ampleuen ist dz schlosz dz die von Magdburg etwan vor fünfftzig iaren mit hilff der andern stet für ein bsz raubschlosz zerbrachen, die kirchen vnd dz dorff da bei, hatt nun der wirdig Arnolff pfaffenmeier apt zů suntenGa naar voetnoot3). 'k Wijs er hier op, hoe natuurlik 't is, dat in de n. uitgaaf die eerste aanhaling ontbreekt. Waar bij ons die land- | |||||
[pagina 530]
| |||||
streek vrij wel onbekend zal zijn geweest, interesseerde men zich niet voor uitvoerige plaatselike biezonderheden. En zou men uit 't ontbreken van die twede aanhaling de konklusie mogen trekken dat, toen 't n. volksboek werd geschreven dat gebruik in ons land noch algemeen bekend was, terwijl onze oostelike buren al 'n nadere verklaring daaromtrent nodig hadden? d. 2 - n. 3. 't Is voor ons aannemeliker, dat die geschiedenis gebeurde toen U. 10 jaar was, zoals 't n. heeft, dan toen hij 3 jaar was, zoals in 't d. staat. Dan vergelijke men deze beide aanhalingen: und zoch mitt hausz in das vertrock... int land van Meyborch Me dunkt, hierbij past dezelfde opmerking als boven bij die plaatselike biezonderheid. d. 3 & 4 n. 4. In 't n. volksboek lezen we hier o.a.: Op een tijt speelde vlespieghel op een coorde die ouer een water ghestelt was daer hi veel genoechten bedreef, ende daer waren scalckē die sneden die coorde in twee stukken.... 'n Nauwkeuriger en dus beter beschrijving geeft hier 't d.: Ulenspiegels muter wonet in einem husz, vnd der hoff gieng an das wasser die Sal genant, vnd Vlenspiegel begund vff dem seil zegon vnd daz trib er vff der bünin des husz, wen er dz vor der můter nit mcht zů wegen bringen. (Hij stoort zich daaraan echter niet) vnd zoch das seil oben von seiner můter hinderhusz vber die Sal, in ein ander husz dargegen vber.... Vnd als nun Vlenspiegel vff dem seil sasz, vnd sein dumlen am bester was, wie es sein můter innen ward, und kunt im nit vil darumb thůn, doch so schleich sie heimlich hinden in das hausz vff die bün da das seil gebunden was und schneid das seil entzwei.... Men ziet 't, niet alleen nauwkeuriger, ook aardiger en - | |||||
[pagina 531]
| |||||
waarschijnliker is hier de beschrijving. Immers, 't was in dit geval voor de moeder veel makkeliker om 't koord door te snijden, dan 't zou zijn voor enkele ‘scalcken’. Zou, aan de andere kant, 't n. zo'n ‘scalcken’streek niet door 'n moeder willen laten uithalen? In de volgende historie, die in 't n. in 't zelfde hfdst. wordt behandeld, ontbreken de volgende biezonderheden: vnd der iungen war bei nach zwei schock dz ist zweimal.l x. En verder; toen U. thuisbleef, omdat hij bang was voor de wraak van hen die die zo bij de neus had gehad ‘bletzte [er] helmstetesche schůch’. d. 5 - n. 5. Aan 't slot van 't vorige hfdst. werd vermeld, dat U in geen 4 weken de deur uit durfde komen (d. en n.). Hiermee in overeenstemming is 't d., waar z'n moeder klaagt dat ze ‘in iiii wochen kein brot’ in huis gehad heeft. Waarschijnliker, maar in tegenspraak met 't vorige, is 't n., dat spreekt van vier dagen. En vergelijk 't slot:
Tussen twee haakjes dit ziet er zo spreekwoordachtig uit. Toch vond 'k noch voor 't duits noch voor 't nederl. 'n dergelijke uitdrukking opgetekend. Zou hier 't ndl. ist met hem 'n verkeerd begrepen iszt er wezen. Noodzakelik is dit echter niet. d. 6 - n. 6. In 't n. volksboek bestelt U. ‘voor .xviij. stuuer broot’ in 't d. ‘vor .x. sz. rocken vnd weiszbrot.’ Vgl. noch deze aanhalingen: | |||||
[pagina 532]
| |||||
De volg. passage ontbreekt in 't n.: [Vlenspiegel] gieng in die vor stat in ein husz, da wz ein karch vsz seinem flecken daruff legt er seinen sack vnd ging darneben vnd ward in seiner můmen husz gefürt.... d. 9 & 10 - n. 7. 't Volg. ontbreekt in 't n.: Der hoffman oder iunker reit mit Vlenspiegel hin vnd har in vil steet vnd halff rouben, stelen, vnd nemen, als sein gewonheit wz. d. 11 - n. 8.
Opmerking als boven. In 't volg. is 't d. weer juister, logieser dan 't n. Als verhaald is hoe U. de meid van de pastoor herhaaldelik treitert, heet 't in 't n.: So ghincse hem beclagen voor den pape. In 't d. echter is dit, psychologieser zou 'k haast zeggen, uitgewerkt: also das sie das merckte, das er ir dz zů widerdriesz thet, vnd wolt im doch nüt sagen, vnd verclagt in vor dem pfaffen. d. 12 & 13 - n. 9. In 't n. scheelt 't noch ‘vi voeten dat int middel niet en was’, 't duits heeft hiervoor de onbepaalde aanduiding: ‘da felet es weitGa naar voetnoot1) der mitten in der kirchen.’ De voorbereiding voor 't paasspel is in 't d. veel uitvoe- | |||||
[pagina 533]
| |||||
riger en beter geschetst dan in 't n. Hier leest men niets meer dan: En̄ om dat die boerē niet lesen en conden so wert des papē maecht int graf geset voor den engel. En lees nu in 't d., wat 'n werkzaam aandeel U. zelf heeft in die voorbereiding: Da sprach Vlenspiegel vnd gedacht wie sol das mergenGa naar voetnoot1) spil zů gon von den buren vnd sprach zů dem pfarrer Nun ist doch kein buer hie der da glert ist, ir müszē mir euwer magt da zů leihen, die kan wol schreiben vnd lesen. Der pfarer sprach la ia, nym nur dazů wer dir helffen kan, auch ist mein magt vor mer darbei gewesen. Es wz der kellerin lieb, vnd sie wolt der engel im grab sein, wann si kund den reimen vszwendig. De gevolgen van 't vechten zijn in 't d. erger dan in 't n. Hier is 't echter wat levendiger doordat de vrouw van de boer er zich inmengt. Daarentegen is 't in 't d. aardiger, dat de ‘engel’ d'r vleugels verliest. .... en̄ geraecte een van dē boeren die haer een vuyste slach weder gaf. Die maecht wert gram en̄ trac den boer metten hare. Dit sach des boerē wijf die liep haesteliken en̄ sloech des papen maecht weder. 't Wordt dan in 't d. 'n algemene vechtpartij: da das die anderen bauren sahen, da luffen sie hinzů.... 't Hfdst. eindigt dan in 't d. met deze lakonieke verzuchting: got geb wa sie ein andern sigristen namen. d. 14 - n. 10. Hier wijs 'k alleen op dit tiepiese verschil in opvatting: | |||||
[pagina 534]
| |||||
d. 15 - n. 11. In 't d. is 't begin van deze geschiedenis weer beter, geleideliker, logieser dan in 't n. Men oordele: Zu Megdburg was ein bischoff, der hiesz Bruno was ein graffe zů Querfurt, der hort die anschleg von Vlenspiegel, vnnd liesze in forderen zů dem greuensteinGa naar voetnoot1). Vnd dem bischoff gefiel Vlenspiegels schwenck gantz wol, vnnd gab im cleider vnd gelt, vnd die diener mochten in vast wol leiden vnd triben vil schimpffs mit im. Hier merkt men, hoe U. na kennismaking, goed in de smaak valt en langzamerhand daar aan 't hof inburgert. Ons volksboek valt hier met de deur in huis: Graue Bruno vā QuecferGa naar voetnoot2), en̄ bisschop vā meyborch en̄ alle sijn edelē haddē vlespieghel lief om dat hi so auontuerlic was, en̄ die bisscop gaf hem cost en̄ cleeder. Noch 'n kleinigheid. In 't d. neemt U. ‘ein holen stein’, waarvoor hij in 't n. ‘eenē aerden pot’ gebruikt. d. 16 - n. 123). In 't d. is aan deze geschiedenis noch 'n kleine epiezode toegevoegd. 't Hfdst. van 't n. volksboek eindigt: aldus reet Vlespiegel wech, ende die weerdinne bleef onghe leret van zijnder consten. In 't d. lezen we dan noch 't volgende: .... vnd sattelt sein pferd, vnd reit gen Rosendal zů, vnd kort widerumb vnd reyt wider geen Peynen zů, vnd wolt durch yn reiten gon Zel Da stůnden die nackende bankressen von der burg vnd fragten Vlenspiegeln was weges er daher kem. Vlenspiegel sprach. Ich kum von Koldingen, er sahe wol daz si nit vil an hetten, sie sprachen, hr hieher wa kumpstu von Koldingen was enbeut vns dan der winter. Vlenspiegel sprach. Der wil euch nüt enbieten, er wil euch selber ansprechen, vnnd reit hin, vnnd liesz die nackenden bůben ston. | |||||
[pagina 535]
| |||||
't Is te begrijpen dat deze woordspeling, als onverstaanbaar, niet in 't n. wordt aangetroffen. d. 17 - n. 13Ga naar voetnoot1). Hieruit slechts 'n paar kleinigheden. In 't d. ontving U. van de ‘gasthuysmeester’ ‘.xx. guldin’, in 't n. alleen maar ‘wat gelts’. Dan ontbreekt in 't n. de nuchtere opmerking van 't d.: ‘vnd was das gelt verlorn’. d. 20 - n. 14. Vlenspiegel wandert in dem land vmb vnd kā geen Vlsem in dz dorff. Deze plaatsaanduiding ontbreekt weer in 't n. Dan laat 'k hier noch twee passages ter vergelijking volgen:
De uitlating in 't n. lijkt me hier meer ad rem! d. 22 - n. 15. Toen de vijanden in 't zicht waren, maar U. niet blies ‘Doe riep die graue hoe sidi so stil, vlespiegel seide ic en danse voor den eten niet’. Dit antwoord van U. ontbreekt in 't d. In 't d. treft men hier 'n spreekwoord aan, dat in 't n. ontbreektGa naar voetnoot3). Da wz es (als man sagt) zwen narren in eim husz, die thůn selten gůt. In 't n. lezen we kort en krachtig: | |||||
[pagina 536]
| |||||
Dese sottē bedreuē veel boeueriē en̄ sotterniē diese malcanderē na deden. De boeverijen worden in 't d. wat nader omschreven; wat daarop volgt is echter tamelik breedsprakig; hier verkies 'k 't kortere n. Also die zwen schickten sich zů der thorheit, vnd triben vil ahffenspil, mit krumen mülern vnd seltzamsz reden, vnd wz einer für den andern erdencken kund, vnd wz des künigs narr thet, dz thett im Vlenspiegel als nach, vndGa naar voetnoot1) wz vlnspiegel thet, dz tet im der selb narr auch nach. d. 25 - n. 17. De hertog van Lunenborch heeft aan U. verboden z'n land door te trekken. Dan lezen we in 't d.: Also meidet Vlenspiegel dz land darumb nit, wann in der weg dar trůg so reit oder gieng er nüt destminder durch dz land. Niet absoluut met zichzelf in tegenspraak, maar met 't oog op 't d. toch waarschijnlik wel foutief, is 't n., dat hier heeft: so schuwede hi dlāt maer hi reysde daer dore als sinē wech so viel. 't Volg. ontbreekt in 't n.: .... da gedacht er, ist es nun der hertzog, vnd würstu flüchtig, so vberlengen sie dich mit iren glen, vnd stechen dich vnder das pferd, so kumpt dan der hertzog mit zorn, und henckt mich an ein baum. Deze stille overweging, die we in 't n. volksboek er maar zelf bij moeten denken, is niet zo heel overbodig en in elk geval goed weergegeven. In 't d. wordt verteld, dat U. ‘stůnd in dē rumpf’ van 't paard, zonder meer. Hier stelt 't n. 't wat aanschouweliker voor, waar 't heeft: .... en̄ stelde dat peert mettē .iiij. voeten opwaert, en̄ ghinc in dat peert sitten. | |||||
[pagina 537]
| |||||
d. 27 - n. 18. De plaatsaanduiding: ‘vnd kā gen Marckburg’ ontbreekt in 't n. Zo ook de volgende periode: Er antwurt vnd sprach genediger her, ich bin ein künstner, des frwd sich der landgraff, dan er meint er wer ein artist vnd künt mit der archamy, dan der landgraff het grosz arbeit mit der archamei, also fragt er ob er ein archamist wer. Vlenspiegel sprach genediger her nein, ich bin ein maler.... Waardoor zou dit niet in 't n. voorkomen? In ons land zal toch de ‘archamy’ wel even goed bekend zijn geweest als in Duitsland? In 't d. wordt verteld dat na ‘ein woch oder vier’ de landgraaf 't werk wilde zien; in 't n. wordt van geen bepaalde tijd gesproken. In 't n. zegt U. 't in 't algemeen, in 't d. in 't biezonder van ‘wer mit euwern gnaden geet, vnd dz gemeldt beschauwtGa naar voetnoot1). Eindelijk zegt noch 't d., daarmee verklarende 't stilzwijgen van de jonkvrouwen: ir ietlicher was leidt das ir vnrecht was, von vatter oder von můter her. d. 28 - n. 19. 't Hfdst. in 't n. begint met de eenvoudige mededeling: ‘Hier na vtrac vlespieghel te Praghē in Beemen.’ In 't d. komt hier echter noch een biezonderheid bij: Also zoch Ulenspiegel inn Behemen gen Brag da er von Marckburg zoch. Vnnd zů der zeit woneten da selbest noch gůt Christen zůGa naar voetnoot2) der zeit als Wicklieb vsz Engelland die ketzery in Behemen thete, vnd durch Iohannen hussen geweitert ward. Zou dat ironie zijn? 'k Geloof 't haast niet: ironie is niet | |||||
[pagina 538]
| |||||
zo iets gewoons voor die tijd. Dan zou men uit 't ontbreken van dit gedeelte in 't n. de konkluzie mischien kunnen trekken, dat onze landgenoot die Wicklieb wat beter gezind was dan z'n duitse kollega. Of zou hij 'n vreemdeling in Jeruzalem geweest zijn? Over de gebruiken aan 'n universiteit schijnt 't d. beter op de hoogte te wezen dan 't n. Ten minste we lezen daar de volgende biezonderheden, die in 't laatste ontbreken. Nadat U. z'n ‘zedele’ aan de kerkdeuren geslagen had, lezen we er 't volgende: Dz ward den Rector verdrieszen, die Collegaten doctores vnd magistri waren vbel daran mit der gantzen vniuersitet. Vnd giengen zůsamen zů rat fragen, wie sie Vlnspiegeln mchten questiones vff geben, die er nit soluieren künd, so er dan vbel bestünd, so künten si mit glimpff an in kummen, vnd in verschamen. Vnd dz ward vnder inen also verwilligt, vnd zů gelassen, vnd concordierten vnd ordinierten das also, dz der rector die frag thůn solt, vnd lieszen Vlenspiegel da verbieten durch iren pedellen das er des andern tags zů erschynen zů den questiones vnd fragen, so er im dan in schrifften gab, vor der gantzen vniuersitet zů antwurten. Ob er also probiert vnd sein kunst recht gefunden würt, sunst solt er nit zůgelassen werden. Dem Vlnspiegel also antwurt. Sag deinen herren ich wil den sachen also thůn, vnd hoff noch für ein frumen man zů beston, als ich vor lang gethon hab. Wat breedsprakig zou men hierover kunnen opmerken; maar toch verhogen deze mededelingen omtrent de deftige en ernstige voorbereiding tot 't vragen stellen aan U., de glorie van z'n overwinning en - de deftige doktoren krijgen er 'n langere neus door. Over de afmetingen van de hemel antwoordt U.: Er ist tusent klafftern breit, vnnd tusent ellenbogen hoch. In 't n. luidt 't antwoord: .xij M. milen breet en̄ .M. ellen hoge. d. 31 - n. 20. Hierin wordt verhaald hoe U. rondtrok als ‘clerck’, predi- | |||||
[pagina 539]
| |||||
kende met 'n doodshoofd. En als hij de preekstoel had beklommen en tot het volk sprak, dan seyde [hi] hē wat goets, en̄ dā vā dat heylicdom vanden hoofde dat daer was, en̄ hoe hē dat hooft bouolē had.... Hier is 't d. beslist geestiger in 't schetsen van de prediker, die de goegemeente stond te bedotten. vnd sagt etwz von der alten ee, vnd zoch die nüwe ee daryn mit der archen vnd dem guldnen eimer, da dz himmel brot in lag, vnd sprach dazů, dz es dz grst heiltumb wer, vnderweilen sagt er von dem haubt sant Brandonus, der ein heilig man gewesen wer, das haubt er da het, vnd dz ym befolhen wer.... Ook 't eind van de prediking is in 't d. veel tiepieser, dan in 't n. Men vergelijke: .... vnd gab den lüten das haubt zůküssen, das villeicht eins schmidszhaubt geweszen wer, das er vff eim kirchoff genummen het vnd gab den buren vnd buerin den segen. In 't n. staat hier vrijwel onzin. De slotvermaning van U. is in 't n. meer passender dan in 't d.: [hi] vboot dat niemāt den anderē betiē soude met oneerbaerheyt die daer geoffert haddē.... Algemeen en daarom niets betekenend is z'n verbod in 't d.: das sie nit mer mit büberei solten vmbgon. d. 33 - n. 21. 'n Paar kleinigheden zijn hier op te merken. Vooreerst wordt in 't d. de naam van de waardin genoemd - ‘frauw Künigine’ - in 't n. niet. Zouden de volgende verschillen wijzen op de verschillende gewoonte in de landstreken? Als man nun des morgens eszsen wolt... Alst nv middach was... En eindelik; in 't d. verwijt de waardin U., dat ie voor | |||||
[pagina 540]
| |||||
wel drie, in 't n. dat ie wel voor vier man gegeten heeft. d. 34 - n. 22. vnd als der bapst den segen vber den kelck thet da kort sich vlenspiegel aber vmb. Deze mededeling ontbreekt in 't n. d. 35 - n. 23. In 't d. begint dit hfdst. met deze antisemitiese uitroep: Nieman sol sich betrüben, daz dem schalckhafftigen iuden ein oug verhalten würt. De nachtelike overpeinzingen van U. worden in 't n. besloten met: dits morgē recht mijn comenscap en̄ hi leyde die haeruygē wech tot des anderen daechs des smorgens. In 't d. denkt hij: dz můsz der gropen eine sein, den man sagt Lexuluander, da der bisem her kumpt. In verband met de kleine hoeveelheid ‘koopwaar’, stelt 't d. U. op de mart wat aannemeliker voor dan 't n.; ook zegt 't d. iets van de plaats waar U. stond: .... vnd kaufft mer specerei dazů, vnd ging mit seinen krom für den Rmer ston. In 't n. volksboek koopt U. er geen andere dingen meer bij, maar [hi] ginc op die marcte staen en̄ hi dede sijn comēscap voort op dz tafelken. In 't n. is de ‘koopwaar’ duurder dan in 't d.
Tevens ziet men hier, hoe de d. schrijver de joden noch even door U. 'n scheldwoord naar 't hoofd doet gooien. | |||||
[pagina 541]
| |||||
In 't d. heet de Rabbi Alpha, in 't n. Akipha. 'n Ondeugend gedeelte, dat in 't n. voorkomt, ontbreekt in 't d. Als aan Isaäc gevraagd is, hoe 't smaakt, antwoordt hij: ick crighe den gheest van waer segghen maer neemt ooc daer af ghi ander gods dienaers op dat ghi met mi moecht propheterē. Doe was daer een die dat ooc proefde die seyde. dē gheest vā waer seggē is in mi wāt wi sijn bedrogen.... In 't d. is Isaac zo mededeelzaam niet, maar begint dadelik over U. uit te varen. En daarna - proefden ook de anderen. Dan is de voorstelling in 't n. aardiger en waarschijnliker! Hij die in 't n. 't laatst 't woord over die zaak voerde, proeft dan zo lang dat hē in die tandē bleef hangē dat hout daer se op gewassen was, dat was dat haer wt poortegale daer die haeruigē aē hangen. En in 't d. proeven de anderen zo lang bis sie sahen das holtz, daruff die beer wachszen solten. Hier betracht 't d. 'n prijzenswaarde beknoptheid, en 't n. is hier juist erg duits-breedsprakig. Zou 'm dat in de landaard zitten? d. 38 - n. 24. 'n Nadere aanduiding voor 't dorp ‘Ryeszenburg’ komt weer alleen in 't d. voor: ‘in dem asseburger gericht’. Na de bekentenis van U., denkt de pastoor in 't d. haar (de meid), in 't n. hem (U.) vijf ‘drüszen’ (‘druesen’) toe. In pl. van de ‘hertog van Brunschwick’ staat in 't d. eenmaal ‘Wulffenbüttel’, zonder meer. In 't n., waar men niet zo goed zou geweten hebben, dat die twee één waren, staat overal de ‘hertoge vā bruynswijc’. d. 39 - n. 25. 'n Paar kleine verschillen.
In 't n. wil de smid zeven, in 't d. vijf dagen lang te | |||||
[pagina 542]
| |||||
middernacht opstaan. Door U. daarover ondervraagd, antwoordt hij in 't n., dat hij de gewoonte heeft z'n knechts de eerste zeven dagen niet langer dan 'n halve nacht op bed te laten liggen; in 't d. is dat acht dagen. Hier kloppen de getallen beter in 't n. dan in 't d. Na die geschiedenis met 't bed is de smid erg toornig, ‘vnd sprach fürter zů im in gehem můt’. Deze mededeling ontbreekt in 't n. Als U. op 't dak is en dit afgebroken heeft ghinc [hi] lancx die lattē buytē af vten huyse vāden dake op de strate.... In 't d. is die toer minder halsbrekend, en m.i. juister, voorgesteld: vnd gieng vff dem dach vff den latten, vnd nimpt die leiter vnd zücht si nach im, vnd setzt sie von dem dach ab vff die strasz vnd steig also hinab.... In 't d. staat noch 'n slotopmerking van de knecht, die in 't n. ontbreekt: der knecht sprach an solich companion ist nit vil zů gewinen wer Vlenspiegeln nit kent, der hab nur mit im zů thůn, der lert in kennen. Daar de knechts U. eerst bij hun baas zoeken te verontschuldigen, is deze opmerking min of meer uit de toon. d. 43 - n. 26. Als U. alle schoenen over dezelfde kleine leest gesneden heeft, zegt z'n baas:
Tot slot zegt U. in beide redaksies 't zelfde, maar hij zègt 't anders:
| |||||
[pagina 543]
| |||||
De konstruksie van 't d. klinkt me meer uilenspiegelachtig dan die van 't n. d. 46 - n. 27. In 't d. wordt hier 'n biezonderheid verteld van de schoenmakersgezellen, die kwamen om de schoenmaker te helpen 't vet(!) te smelten: Die Schůmacher knecht kamen starck dann sie sich eins gůten kropffs vermessen hetten, vnd begunden das werck an zugon, vnd laut zesingen, als dann ir wysz ist. Dan is 't slot in 't d. 'n beetje uitgebreider dan in 't n Hier staat alleen, dat de gezellen wegliepen om vlespieghel te soecken maer hi was wech. En̄ die schoemakere moeste liden die leste scade totter yerster. In 't d. lezen we hier: .... Vlenspiegelen zů suchen vnnd in zu beheben vmb den schaden aber er was mit dem gelt hinweg, vnd sol noch wider kumen nach den andern zwlff guldin. Also must der Schůmacher sein dunen mit dem kalch vff die schelmen grůb füren, vnd kam zů zwifaltigem schaden. d. 48 - n. 28. Als U. 't wambuis tot 'n wolf heeft versneden, en aan de kleermaker heeft uitgelegd waarom ie dat deed, komt deze tot bedaren: Nun der schneider was des zů friden es was beschehen. Daar kan men inkomen, In 't n. is de kleermaker haast te objektief: Die meester was int eynde te vreden, en̄ hi prees sijn werck. Als U. 's nachts bezig is de mouwen tegen de jas te gooien, lezen we in 't d. de niet overbodige mededeling, die in 't n. ontbreekt: vnd wann zwei liecht waren vsz gebrant, so zundet er zwei ander an. | |||||
[pagina 544]
| |||||
d. 57 & 58 - n. 29. Toen U. van de overmoed van de tapper gehoord had ‘kunt er den schalck niet lenger verbergen’: 'n aardig trekje dat in 't n. ontbreekt. In 't d. vraagt de wijntapper ‘x. pfenig’ en biedt U. ‘vi. pfenig’; in 't n. is dat resp. ‘.x. witten’ en ‘viij. witten’. In 't twede gedeelte heet de tapper in 't d. Lambrecht; 't n. vermeldt de naam niet. Dan vergelijke men de beide volg. plaatsen: Wan ich nun gehangen bin, dz dann der weinzepffer wll kammen all morgen, iii. tag lang, der schenck zů dem ersten, der greiben schinder darnach, vnd mich küssen.... 't Is beide kras, maar 't n. wint 't toch noch. Waar 't n. ons in 't onzekere laat, waarheen U. nu weer gaat, vermeldt 't d. dat ie reisde ‘geen Helmstet’. d. 53 - n. 30. Hier vermeldt 't d. weer nauwkeurig, waar U. de bischop van Trier ontmoette; n.l. ‘in der Wederau bei Fridburg’ - 't n. niet. In 't n. zegt U. dat de priester soms in geen drie weken, in 't d. in geen vier weken, 'n boek opslaan. d. 64 - n. 31. Dit is weer 'n hfdst., dat in de beide volksboeken erg verschilt. Verschillende stukken die in 't d. te lezen staan, ontbreken in 't n. In 't n. woont de koopman te ‘Hilderssen’; ook in 't d. in 't opschrift boven dit hfdst. wordt dat vermeld (‘Hildeshem’), maar in de tekst komt noch 'n nadere aanduiding: ‘Recht in der strassen als man von dem hewmarckt wil gon.’ 'k Wijs terloops even op deze eigenaardigheid: ‘herr ich | |||||
[pagina 545]
| |||||
heisz Bartho. lo. me. us.’ Zou dat met de bedoeling gedaan zijn, om de lengte van de naam goed te laten voelen? tusschen twee bier vaten zwischen zwei vasz Einbecksz biersz. Tiepies, dat in 't d. de naam van 't bier er bij staat, en in 't n. niet. In 't n. wordt enkel gesproken van de gasten van de koopman; in 't d. worden die genoemd, n.l. ‘den statschreiber, vnd andere fründ’. De koopman zegt in 't n. dat hij en ‘een priester’ naar Godslaer zullen rijden. In 't d. is de koopman vertrouweliker: ‘es ist ein pfaff, der heiszt her Heinrich hamenstede, der her ist daGa naar voetnoot1), da heim.... Als U. van de koopman 't bevel heeft gekregen de wagen goed te smeren, vraagt hij was salb er darzů nemen solt. Der kouffman warff im einen schilling dar vnd sprach gang vnd kouff karch salben, vnd lasz die fraw alt feiszte darunder thůn. Er thet im also. Zo wordt in 't d. de situatie wat interessanter noch, dan in 't n., waar deze passage ontbreekt. In 't n. wilde de koopman onderweg U. ‘slaan’; ‘zů dot schlagen’ in 't d. De volgende woorden van U. ontbreken in 't n.: Lieber got, ich thü alles das man heiszet, noch kan ich nienen danck verdienen, doch liebt vch mein dienst nit, so wil ich vch morgens nochGa naar voetnoot2) eweren worten dasz husz raumen vnnd wanderen. Dan is de beschrijving van de manier, waarop U. 't huis ruimt in 't d. veel levendiger dan in 't n. Men oordele: .... so bestont vlespiegel dat huys te ruymē en̄ hi droech al wtē huyse dat hi draghen conde. | |||||
[pagina 546]
| |||||
wachsz, dz die nachbüren verwunderten, wz darusz werden wolt, dz man alles gůt vff dy gassen brecht. Tot de inmiddels gewaarschuwde en toegelopen koopman zegt U. dan noch heel onnozel: Greiffen mit der hand zů, die dunn ist mir zů schwer, ich kan dz allein nit gewaltigen.zegt de koopman in 't d. dan noch tot U. En deze zucht: Ich bin in einer vnglückhafftigen stunden geboren. Ten slotte heeft de koopman ook noch dat verdriet, dat dye nachbürin vor vnd nach lachten. Al deze kleinigheden, die echter tot de levendigheid en 't komiese van 't verhaal stellig bijdragen, ontbreken in 't n. d. 66 - n. 32. 't Begin van dit hfdst. verschilt in de beide uitgaven enigsins: Zu Lünenburg wont ein pfeiffentreier, vnd der wz ein lantfarer gewesen, vnd was mit dem lotterholtz vmbgeloffen da sasz er zum bier. Vnd vlenspiegel kā in dz gelach, vnd het vil geselschafft da.... Waar in 't n. deze historie uit is, wordt er in 't d. noch 'n niewe aan vastgeknoopt, die 'k hier laat volgen. Der pfeiffenmacher sah im nach. Nun ich bezal dich wider, wie schalckecht du bist. Vlenspiegel sprach, wer dz best kan der sei meister. Da gienge der pfeiffenmacher von stund zům schelmenschinder, vnd sagt in der herberg sei ein frum man, der heiszt Vlenspiegel, dem sei ein pferd gestorben, das solte es ausz füren, vnd zeigt im das husz. Der schelmenschinder sah wol das es der | |||||
[pagina 547]
| |||||
pfeiffenmacher wz vnd saget ia, er wolte das thůn, vnd fůr mit dem schinderkarch für die herberg, als im der pfeiffenmacher gezeuget hett, vnd fragt nach Vlenspiegeln, Vlenspiegel der kumpt für die thür, vnd fragt wz er haben wolt. Der Schelmenschinder sprach, der pfeiffenmacher were bei im gewesen, vnnd het im gesaget, das im sein pferd were gestorben, das solt er vszfuhren, vnd ob er vlenspiegel hiesse vnd ob das also wer. vlenspiegel der kort sich vmb, vnd zoch die brůch ab, vnd zert den arsz vff, sich hie, vnd sag dem pfeiffenmacher, ist Vlenspiegel in diser gassen nit gesessen so weisz ich nit in wz strassen er sitzt. Der schinder der ward zornig, vnd fůr mit dem schinderkarch für des pfeiffenmachers husz, vnd liesz den karch da ston, vnd verclagt in. So das der pfeiffenmacher, dem schelmenschinder .x. guldin geben můst, vnd Vlenspiegel satlet sein pferd, vnd reit vsz der stat. Dat deze hele geschiedenis in 't n. ontbreekt, is wellicht daaraan toe te schrijven, dat ie in deze vorm hier niet begrepen werd. d. 68 - n. 33. In verband met 't bovenaangehaalde omtrent Zwingh zijn ook de volg. aanhalingen tekenend:
In 't n. belooft U. hem: ghi sult eenē goedē penninc hebbē winne ic dat lakē van dē boer. Dit ontbreekt in 't d.; de vermelding ervan is echter niet overbodig. In 't d. is de laatste zin anders dan in 't n.; 't gezegde is hier sterker, bitterder, zou 'k haast zeggen:
d. 71 - n. 34. In 't n. geeft U. aan de blinden z.g. twintig gulden; in 't d. is dit sijfer twaalf. | |||||
[pagina 548]
| |||||
Als ze U. voor z'n gift (!) bedankt hebben, volgt in't d. - zeker om de situasie goed te laten begrijpen: Vnd meint ie ein blind der ander het dz gelt, vnd der ander meint der drit het dz gelt, vnd der drit meint der fiert het dz gelt vnd fürtan, dz der letst meint der erst het dz. Van de waard heet 't in 't d: er schlůg vnd hüw zů, vnd kocht den blinden vnd liesz sie zeren so lang dz in ducht, dz sie zwlff guldin verzert hetten. Beide passages ontbreken in 't n. d. 78 - n. 35. In 't d. wordt vermeld dat de drie kooplieden ‘gen Nürnberg’ wilden; in 't n. staat daar niets van. In 't n. pocht de waard beter dan in 't d.: hier zegt ie wel twee wolven alleen aan te durven; in 't n. tien. Als de kooplieden vertrekken, roept de waard hun in 't d. noch dit toe: vnd fressen vch die wlff, so finden wir vch nit hie inen. Men vergelijke:
'n Aardig trekje in 't d. is noch 't volgende. Als de waard de wolf gezien heeft, roept hij daar niet alleen de kooplieden te hulp, nee: [er] lieff zů den kauffleüten, die in der kamern waren. De volgende passage, die de toestand komieser maakt, vinden we ook niet in 't n.: Die koufleüt waren bald bereit vnd Vlenspiegel auch vnd giengen mit dem wirt zům feůr, der knecht kam usz dem keller, die magt kam vsz dem hoff, die frau bracht die kinder vsz der kamern so dz sie noch alle lebten. Vnd vlenspiegel gieng harzů, vnd stiesz den wolff mit dem fůsz vmb, der lag da vnd regt kein fůsz. | |||||
[pagina 549]
| |||||
Evenals we boven gezien hebben in 't d. met de koopman, zo geeft hier 't n. de bedrogen waard aan de spotlust over van buitenstaanders: En̄ dit geruchte quā door als yszleuen des hem dye weert seer scaemde. d. 82 - n. 36. Zoals we gezien hebben met plaatsaanduidingen, is 't doorgaans omgekeerd, maar hier spreekt 't d. van ‘an ein ort’, terwijl 't n. de plaats noemt: ‘te Staffurt’. 't Hondje van de waardin heet in 't d. ‘ein zttigs hündlin’, in 't n. ‘een pot hondekē’Ga naar voetnoot1) In 't d. springt 't hondje U. ‘an den halsz’, in 't n. ‘op sijn beenē’.U. geeft 't hondje in 't d. in de schotel ‘ein bissen fleisch’; in 't n. is ie guller, daar krijgt 't beestje ‘van alles teten dat opter tafelē was vleesch en̄ boterGa naar voetnoot2), en̄ keese.’ d. 83 - n. 37. Als de waardin de indruk krijgt, dat U. op 'n rad zit, zegt ze in 't d.: dz sei got gelobt. In 't n. echter is ze spraakzamer: des si god geloeft: hadde ie daer bi gheweest ic hadde dat geerne betaelt: en̄ hadde ic zijnd machtich geweest ic hadde hē selue geraybraect. Dan antwoordt U. in 't d.: ich bin es, ade ich far da bin. In 't n. luidt dit antwoord: Vrou latet daer bliuē wāt doe hi dit seyde lach hi op eē rat, en̄ hi seyde adieu en comer niet weder. | |||||
[pagina 550]
| |||||
Dit gesprek tussen die twee is in 't n. ontegenzeggelik geestiger weergegeven dan in 't d. d. 84 - n. 38. In 't d. begint dit met de volgende moraliezerende uitspraak, die 't n. niet heeft: Bosse vnd zornig nachred bringen bsen lon. Aan 't slot zegt dan U.: also sol man die romfart volbringen. Men bedenke hierbij, dat U. van Rome kwam! 'n Niet onaardig slot dus. In 't n. zegt-ie: Also salmē dese clappeyen wtrichten die vāden lieden quaet clappē vē hooren seggen en̄ si seluer die lieden niet en kennen noch gesien en hebbē oft haer lieden geen leet oft quaet ghedaen en hebben. Men ziet - de moraliezerende strekking is in 't n., ondanks 't ontbreken van de beginspreuk, noch sterker uitgesproken dan in 't d. d. 86 - n. 39. In 't d. wordt 't ons aan 't begin van van deze geschiedenis noch 's goed aangekondigd; Recht vnd redlich bezalt Vlenspiegel einen hochlenderGa naar voetnoot1). ‘Antwerpen’ is in 't d. ‘Antdorff’. Als de Hollander U. z'n ei heeft leeggeslurpt, zegt-ie: Sehin leck dz vasz, der dotter is herusz. Geestiger is dat in 't holl. - en in verband met 'n paar boven gesieteerde aanhalingen - komt hier de anti-roomse schrijver voor den dag: hout daer die casse dat heylichdom is daer wt. | |||||
[pagina 551]
| |||||
In 't d. neemt U. 'n appel, holt die uit vnd stiesz den vol fliegen oder mucken, vnnd briet den apffel müszlichen, vnd schelet den apfel.... Daarom zegt-ie dan ook later tegen de Hollander, die erin gelopen was: wan in den weichen eigern kamen kein mucken, aber in dem gebraten apffel lagen sie, dz müst er wider von im brechen. In 't n. doet U. in de uitgeholde appel ‘saffonie’. Later, als ie gebraden is ‘sneet [hi] hē in stuckē’ - dat is minder slim dan in 't d. En tot de bedrogen Hollander heet 't: wāt die gebradē appel mettē poeder en mogen die weecke eyer niet vdragen ind magen si moesten wed wt. d. 87 - n. 40. Met betrekking tot 't aanhoudend dringen van de bischop, staat er in 't d. noch bij: .... dz in der bischoff zů letst reitze. vff dz aller hinderst. In 't n. wordt vermeld dat er zestien edelen waren; 't d. noemt geen aantal. Als de bischop aan z'n edelen de voorslag van de ossen heeft gedaan, lezen we in 't d. noch 'n aardige biezonderheid, die in 't n. ontbreekt: da wz dz nun im herbst, dz dy ochsen bei dem feisten seint, vnd ieder gedacht du soltest ein par ochsen wagen sie kumen dich doch nit hart an vff das du die kunst mchst leren. In 't d. krijgt dan de bischop van ieder ‘ein feiszten ochsen’, in 't n. ‘.ij. vette ossen’. Daardoor krijgen we ook twee verschillende berekeningen:
| |||||
[pagina 552]
| |||||
De bischop zegt tot U. z'n woord te houden, hijzelf zal 't ook doen. vnd lasz deine herren auch bei irem brot bleiben. Deze toevoeging ontbreekt in 't n., eveneens de volgende tekenende vermelding omtrent de edelen die door de bischop bedot waren: Der ein kratzt vff dem kopff der ander kratzt den nacken.d. 70 - n. 41. Vergel. 't begin van deze historie in de twee uitgaven:
In 't d. zegt U. tot de vrouwen, dat hij ze over veertien, in 't n. over acht dagen betalen zal. Over de boerinnen lezen we noch in 't d., niet in 't n.: Ein die het so vil gehebt, die ander so vil, die drit des gleichen, vnnd so füran. Na de ruzie met de boerinnen heet 't dan in 't n. - wat 't d. niet heeft -: .... en̄ lagē als natte catten. Als si dus mismaect warē en wistē si hē waer op wreken ende si sochten geliker hant vlespiegel en̄ seyden. Waer is die scalck die ons melc cochte, hadden wi hē hier hi soude inden tobbe metten melc ooc gedoopt worden, maer hi was wech.... Aardig en naar waarheid geschetst. d. 89 - n. 42. U. wil zich in 'n klooster begeven: mit seiner armůt, vnd sein zeit vol schleiszen, vnd got dienen sein leben lang, für sein sünd wan got vber in gebt, dz er nit verloren würd. | |||||
[pagina 553]
| |||||
In 't n. lezen we hièr alleen: om z leuen te beterē en̄ god te dienen. Dan staat in 't n., dat ie ‘in Sassen’ kwam; deze plaatsaanduiding ontbreekt in 't d. De abt zegt U., dat ie niet zo heel veel te doen zal hebben: allein kost vnd bier vsz dem keller zů holen. Deze biezonderheid ontbreekt in 't n. Zo ook de mededeling aan 't slot: ‘das er kurz darnach starb’. d. 90 & 91 - n. 43. In 't d. wordt van U. bij de apteker verteld, dat ie daar scheisz in ein büchsz.... In 't n. is dat noch wat mooier gemaakt (is dat weer de landaard? vgl. boven): en̄ nā .xij. bussen daer syropē en̄ medecijnē in warē: en̄ hi scheet in elc vādë busschē.... 't Schijnt in 't n. voldoende te zijn geweest, dat er stond, dat U. werd gedragen ‘indē hayligē geest’; in 't d. is dat wat verduidelikt: ‘in den spital (der hiesz der helig geistt).’ Als U. voor de ouwe bagijn z'n biecht zegt heet 't in 't d. Mich ist dreierlei berüwen, vnd ist mir leid, dz ich es nit gethon habe vnd thůn kunt. In 't n. daarentegen: mi zijn twee dingen leet dat ic die nz volbrengē en conte. Als de bagijn vraagt, of 't goed of kwaad is, antwoordt U. in 't n.: Tis also ment nemē wil.... Deze beperkende verklaring ontbreekt in 't d. Hier volgt dat ene dat U. in 't d. meer berouwde dan in 't n.: | |||||
[pagina 554]
| |||||
In meinen iungen tagen, wan ich sah dz ein man vff der strassen gieng, vnd dem der rock lang vnder dem mantel vsz hing, dem gieng ich nach vnd meint der rock wolt im entpfallen, dz ich mcht den vff heben wan ich dan zů im kam so sahe ich dz im der rock so lang wz, da ward ich zornig vnd het im gern den rock so ver abgeschnitten, als er vnder dem mantel vsz hieng vnd dz ich dz nit kund, dz ist mir leid. Dan is er noch 'n groot verschil tussen d. en n. wat betreft 'n andere zaak, waarover U. berouw had. Men vergelijke: Die ander ist, wann ich sah ieman sitzen oder gon, der mit einem messer in seinen zenen grübelt, dz ich im nit mocht das messer in den halsz schlahen, dz ist mir auch leid. In 't n. is U. niet zo bloeddorstig, en m.i. terecht, want U. ìs niet bloeddorstig - wel ‘vuil’! En dan de landaard weer?! mi was leet als ic eenē sach z handē potē met eē mes of met yet anders dz ic tmes niet beschetē en had. In 't d. spreekt U. dan van vrouwen ‘die ob iren iaren seint’; in 't n. is dat: ‘bouen haer vijftich iarē’. Zulke vrouwen dan wil hij ‘ir ersz zůflicken’ of zoals 't n. heeft ‘toe peggē oft stoppen.... harē eers met eenē grootē houten pegge.’ Wat sterker en wat meer uilenspiegels. In de slotzin is in beide uitgaven noch 'n verschil: Es ist kein begyn so andechtig, wan sie zornig würt, so ist sie erger wan der teüffel. In 't n. slaat deze uitspraak meer onmiddellik op de bewuste bagijn, en is spottender, kàn ook spottender zijn omdat hij niet zo algemeen is als in 't d. d. 92 - n. 44. In 't d. begint deze historie met 'n mooie (!) moralisatie, die in 't n. ontbreekt: | |||||
[pagina 555]
| |||||
Mercken geistlich vnd weltliche personen, dz ir euwer hend nit verunreinigē an testamenten, als Vlenspiegels testament gescha. d. 93 & 94 - n. 45. Deze hoofdstukken verschillen noch al wat, ook wat de volgorde van 't verhaal betreft. In d. 93 lezen we de héle geschiedenis van 't testament, in 94 die van de zeug. In 't n. krijgen we eerst wat over 't testament, dan komt de zeug en ten slotte de twist van de ‘erfgenamen’. Dan zijn er verschillende passages in 't d., die in 't n. ontbreken. Vooreerst 't slot van 93: vnd im ward zů gdechtnisz ein stein vff sein grab gsetzt als man noch sicht. Dan 't volgende levendig beschreven toneeltje: vnd die suw vnd die iungen ferlin lieffen zůstrawet in dem spital, so das sie sprungen vnd lieffen so vber die pfaffen vber die begynen, vber die krancken vber die starcken vber die leich da Vlenspiegel in lag so dz da ein geruff vnd ein geschrei ward von den alten beginen.... Verder deze passage, nadat 't lijk van U. weer op de baar is gelegd door de bagijnen: Als nun die pfaffen hinweg giengen sprachen sie wolten sie in begraben dz wolten sie gern lassen geschehen, aber sie wolten nit wider kumen. Maar toen hij begraven zou worden da kamen die pfaffen wider vnd sprachen. Was rats sie darz geben wolten wie man in begraben solt, er mcht nit ligen in dem grab als die andern cristen menschen. Mit dem wurden sie gewar, das der boum vmb kert was vnnd das er vff dem buch lag, da wurden sie lachen, vnd sagten Er zeigt selber das er verkert wil ligen, dem wllen wir also thün. d. 95 - n. 46. Aan 't slot van 't hfdst. in 't d. wordt gezegd, dat ook noch op de grafsteen van U. stond: ‘Anno domini M.CCC.L. iar.’ Dat ontbreekt in 't n. | |||||
[pagina 556]
| |||||
En hiermee ben 'k aan 't einde van de taak die 'k me stelde, n.l. 'n overzicht te geven van de verschilpunten die 't d. en 't n. volksboek van Uilenspiegel opleveren. Sommige verschillen doen vermoeden, dat de nederl. schrijver eigen volksverhalen liet drukken. 't Ligt echter niet in m'n bedoeling besliste konklusies te trekken omtrent de verhouding tussen deze twee redaksies.
Den Haag, Sept. '04. P.L. van Eck Jr. |
|