Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |
Iets van de vos Reynaerde.‘De motivering in de Reynaert, - waardoor 't ene noodwendig uit het andere voortvloeit, alles ineensluit, - is voortreffelik.’ Ongetwijfeld. Maar, deze vraag, bij vele andere: waarom moeten 't dan bij Reynaert Cuwaert de haas en Belin de ram ook ontgelden? Wel, Reynaert is nu eenmaal kwaadaardig, bloeddorstig, hij ontziet niemand! Is de incarnatie van kwaad-doen. Verlustigt zich er in! En Cuwaert en Belin waren sullen. Laten zich beloftuiten, zonder argwaan te hebben. En zo krijgen ze de straf voor hun domheid. Is dit wel zo? Er is toch - dit moet de grondslag zijn van alle exegese - psychologiese samenhang in de gehele compositie. Als Reynaert bij zijn vrouw en kinderen heelhuids terugkeert, in gezelschap van Cuwaert, zegt hij dat de koning deze als zoenoffer heeft gegeven. Want hij verried ons,’ ‘Ik ben op hem met rechte gram.’
Waar slaat dit op terug? Reynaert had hem als getuige opgeroepen in zijn Hofpleit of Krieke-putte een ‘geveinsde name’ was of nietGa naar voetnoot1). | |
[pagina 500]
| |
Toen had Cuwaert te veel gezegd. Want Reynaert had hem 't woord afgenomen, en hem ‘haestelic’ weer ‘onder ghene knechte’ gestuurd. Cuwaert had over valsmunterij gesproken! Een geweldig misdrijf tegen de koning in de Middeleeuwen. Nu heet in ons Comburgs handschrift de bedrijver Reynout de riesGa naar voetnoot1). In het Darmstadsse fragment staat.... uut de siesGa naar voetnoot2); uut is maar half en half leesbaar. De Latijnse vertaler van ± 1280 deelt mee dat de schelm Tibundus catulus sagax was. En de omwerker van de 14e eeuw noemt hem Simonet die rike vries. Zoals 't hier staat, is eigelik er geen reden dat Reynaert in antwoord op die mededeling van Cuwaert zo zou opstuiven als-ie doet. Voor hij Cuwaert terugstuurt begint hij te roepen: O wy, soete Ryn
Lieve geselle, scone hondekijn
Vergave God, waerdi nu hier!
Gi sout toeghen vore desen dier
Dat ic noint waer so coene
Dat ic eeneghe saken dede
Daer ic de coninc mochte mede
Te mi waert belghen doen met rechte’....Ga naar voetnoot3)
Zou er niet in plaats van Reynout Reynaert gestaan hebben?Ga naar voetnoot4) Dan is de verontrusting van Reynaert duidelik. En zijn afstraffing door het ongevraagde getuigenis dat zo kwaad kon doen, meer dan gemotiveerd. Ook is dan 't ‘algemeen bekende feit niet aan de mensemaatschappij, maar, veel eigenaardiger aan de dierenwereld ontleend’Ga naar voetnoot5). Maar hoe hier ook te lezen is - de haas, die van nature | |
[pagina 501]
| |
boosaardig en twistziek isGa naar voetnoot1) - heeft gezegd wat niet gevraagd werd, wat hij niet verantwoorden kon, in een pleidooi waar Reynaerts leven mee gemoeid was; 'tzij dat dan Reynaert de alleen-schuldige is, of medeplichtig in elk geval aan een feit, ons verder niet bekend. Dat wordt hem toegerekend. -
Dat Reynaert Belijn niet spaart, is evenzeer begrijpelik. De vorstelike Kapelaan, in plaats van christelik vergevensgezind te wezen, vuurt van 't begin af aan tot wraak: Belin sprac: ga wy
Alle voert met onzen claghen!’
En als Belin later de mis moet lezen voor Reynaert, durft-ie niet. Doet 't alleen, als de Koning boos wordt. En dat alles tegenover Reynaert die niets vergeet, en nooit vergeeft, terecht, als de Wreker van het Recht.
Eigelik dankt Belin zijn straf aan zich-zelf, - zijn ijdelheid laat hem zich voor de auctor aanmelden van 't stuk dat gebeurd is! Syrapeel zegt 't: ‘Belin heeft selve gelyet
dat hi Cuwaerde verriet.’
Reynaert houdt zich vrij. Datzelfde ‘zich vrijwaren’ doet R. ook als hij 's konings boden er in laat lopen.
Twee boden gaan Reynaert dagenGa naar voetnoot2). Brune is de verwaande. Reynaert antwoordt dan ook niet op de brutale dreigende | |
[pagina 502]
| |
toespraak van hem. Hij gaat zich beraden als verstandig man. Dan eerst komt-ie te voorschijn, en antwoordt-ie, zeer beleefd. En zijn verontschuldiging dat hij onwel was (door te veel eten echter!) is rechtsgeldig! - Maar Brune wil wel zich te goed doen aan de honing, zo veel mogelik. Reynaert smaalt er op. Gaat er tegen in. Want hij neemt geen verantwoordelikheid op zich. Wat Brune ook overkomen zal, - hij is er tegen in gegaan, hem zijn zin te geven. Eerst als Brune met alle geweld wil - dan eerst ook heet R. hem welkom!
't Zelfde geval is 't met Tibeert. - 's Nachts gaan we niet, dat is gevaarlik. Blijf hier! Maar dan wil Tibeert ‘muse’. Alweer, Reynaert keert 't tegen! Men weet hoe Tibeert in de strik loopt. En als dan ook Reynaert van de Koning later verwijten hoort, in zijn hof-pleit, dat hij 's Konings boden mishandeld heeft, is zijn eerste uitroep: ‘Nomine patrum christum filye’
of die heren zo bloedig zijn te pas gekomen, tegen mijn raet bi gode, moet ic dat ontgelden,
So mocht ic mijn gheluck (lot) wel scelden.
Dat Hofpleit dat ik daar aanroer - is een meesterstuk. Men kan moeiliker handiger in elkaar gezet plan bedenken dan dat Reynaert ‘ten hove brengt’ om die vorsten om te praten. Zijn toespraak tot de Koning is brutaal. Als Rechthebbende en 't Recht handhavende! | |
[pagina 503]
| |
Van 't begin af heeft hij zijn plan, dat hij ‘voor de dageraet in groter sorgen vond te nacht’
en houdt dit voor ogen. Hij hoont Haersende, zijn moei, nog onbarmhartig, maar zo onder de roos, zo zonder iets te noemen. Trotseert allen, als de machtige tegenover quasi-nette, quasi-sterke, quasi-nobele lui. Hij weet zijn vijanden spottend, uit 't strijdperk, weg te porren. Dan begint zijn pleit Laat eerst gereden de galg daer ic an hangen sal,
ondertussen zal ik mijn zonde publiek maken. Want niemand mag later van zijn wandaden worden beschuldigd. En dan nauweliks begonnen of Reynaert neemt de leiding van 't pleidooi over. En de Koning laat hem begaan!
Zijn pleit is: Allen heeft hij misdaan. Maar spiegelt u aan mij. Van nature was hij hovesch. Maar de gelegenheid! ‘daer leerdic lekkernie an,’ - toen hij klein was, maakte 't hem kleine zondaar. ‘Tout savoir c'est.... tout pardonner.’ En toen ontmoette hij Ysengrim! Die rekent uit hoe hij Reynaerts oom is. Samen gaan ze er op uit:
Hi stal 't grote, en ic dat clene
Is 't niet of we een jonge kennis zien maken met een geroutineerde boef? En wat krijgt Reynaert van de buit? Vol sarcasme wordt het in sprekende détails meegedeeldGa naar voetnoot1). | |
[pagina 504]
| |
Toch, hoe weinig hoefde Reynaert onderdanig te wezen, en behulpzaam, ja dief te zijn. Hij was rijk! - - Hier culmineert de truc van Reynaert! - De Koning valt dadelik driftig in: Hoe kwam je zo rijk. En waar is 't? En handig is 't antwoord: 't is gestolen. Let wel. En dat tegenover de Koning, die diefstal moet straffen. En was 't niet gestolen, dan had men met die schat boosaardige plannen tegen de Koning voor! En de moordplan-ontwikkeling tegen de vorst beraamd, volgt als van-zelf. Bruun en Isengrim en Tibeert worden in 't komplot genoemd als hoofddaders. Zijn vader en Grimbeert bekwaadspreekt hij om meer geloof te krijgen. En dat vijftal zweert samen ‘in ene belokenre nacht,’ - want in de nacht behoorde zulk duivelswerk; de helle dag was bestemd voor 't recht - geen recht dan bij sonnen opganc en vóór sonnen sedel. Reynaert belemmert de volvoering van 't moordplan tegen de Koning; motiveert zijn ijver met dat hatelike tegen Brune: wat 'en koning! een dorper, een vraet! -
en 't vlemende voor de Koning: So wel gheboren
ende soete ende goedertieren
ende genadich.
't Toeval doet Reynaerts vrouw Hermeline een draad in handen krijgen van de enigsins aangeschoten Grimbeert; Grimbeert, die meer meedoet aan het moordplan als loszinnig jonkmens, dan als boosaardig intrigant. Natuurlik zwijgt ze niet, - daarvoor is ze vrouw - ondanks haar belofte! Maar wel vertelde ze 't erg geheimzinnig aan haar man! En deze maakt er gebruik van. Mat zich af om Rijk en Koning te redden. | |
[pagina 505]
| |
Wat is zijn loon? - De grote dieven en ‘mordeneren’ zijn bij de Koning in gunst, en hij? ‘Arem man Reynaert es die blare.’
Zo wordt de ware stille deugd beloond!
Men kent 't vervolg! Hoe onmiddellik door bemiddeling van de ‘Vrouw’ Reynaert de gunsteling wordt!
‘De Motivering ook hier is voortreffelik.’
Het hoofd-dier alle eer. Maar nu Grimbeert? Grimbeert is een handig advokaat. Begint met een algemeen bekend spreekwoord aan te halen - ‘viants mont seit selden wel’ - om partij's beschuldiging te brandmerken als verdacht. Hij wil in eigen persoon bewijzen hoe ‘viants mont’ wel verzoenende woorden kan spreken; geen straatjongensrepliek van: jij bent eigelik de schuldige, maar fijn-bedacht: ik wou dat die 't meeste onrecht gedaan had, let wel als een dief aan de dorre boom hing! Daarom, wil jij nu een scheidsgerecht geven en nemen, zo zal ik dit bevorderen; en mijn oom zal 't niet weigerenGa naar voetnoot1). Die de ander het meest schade gedaan heeft, zal dit beteren. Want mijn oom is hier niet gekomen; had men met hem zoveel op als - een fijne hatelikheid - met u here Isingrijn, dan zou de koning niet goedvinden, en bleef je in het rechts geding van hedenGa naar voetnoot2) niet buiten spel, dat je hem zo vaak hebt geknoeid met je scherpe tanden, waartegen hij weinig weerom kon doen! - | |
[pagina 506]
| |
Dit wordt Isengrijn te kras: hebdi gheleert
an uwen oem dus lieghen apeert?
‘Ik lieg niet,’ en nu gaat Grimbaert enkele feiten noemen, van de vele. En dat was het loon, terwijl hij met levensgevaar het varken verkreeg - zo luidt de alle hoorders verontwaardigdmakende tegenstelling. Heren, is dit u nog niet genoeg? Echter, wegens groter schande klaagt hij in zake z'n vrouw: hoogst schandelik: daarover spreekt men niet. Immers: al haar leven heeft zij Reynaert bemind; en hij haar (maar ‘zij’ is begonnen!); ze maken 't natuurlik niet publiek; dat past niet, niewaar: wie mag ‘beroemich minnaar’Ga naar voetnoot2) wezen; maar de das kan het voor waarheid zeggen: langer als zeven jaar heeft Reyaert ‘hare trouwe’Ga naar voetnoot3). En nu ja, nu is Haersint éens maar zwak geweest, uit ‘minne en - met een hatelike houw op de wolvin, die begin en oorzaak er van is, - “door kwade zede”Ga naar voetnoot4): qu'importe? ze was gauw over de zaak en z'n gevolgen heenGa naar voetnoot5). Zal men om zo'n kleinigheid nog een klacht doen? Zo spot Reynaert met de ridderlike zeden van harte-vrouw! Dan heeft Cuwaert ook nog een kleinigheid! Als hij het “credo” niet goed opzei, mocht Reynaert die zijn meester was, zijn leerling niet slaan; ja, en dat zou onrecht zijn, waarachtig! En Cortois dan, die klaagt over een worst; nu die had maar beter gedaan te zwijgen: ende hoerdi (wel) dat soe was ghestolen?Ga naar voetnoot6)
“Zo gewonnen, zo geronnen.”
Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 507]
| |
Wie zal nu Reynaert kwalik nemen dat hij gestolen goed naastte? Niemand die zich op 't recht verstaat. Dus is Reynaert de eigenlike handhaver van principieel Recht. Hij is trouwens een nauwgezet oprecht man: heeft zich dadelik onderworpen, toen de Koning zijn vredeban heeft uitgevaardigd: de Das weet dat hij sedert alleen dingen deed een hermiet of kluizenaar waardig, (is dit zonder bedoeling?) Hij draagt het pijnlike haren boetekleed. Bleek is hij en vermagerd, ja honger, dorst en strenge vasten lijdt hij voor zijn zonde, nu op dit ogenblik van aanklacht. Reynaert is schoongewassen; hij is de verleide, de zich net gedragende in 't openbaar. Die nu boet zijn stille zonden; wat wil men meer?Ga naar voetnoot1)
In verband met dit advokatepleit van Grimbeert is later de biecht van Reynaert merkwaardig. 't Wemelt toch in de Reynaert van Seitenhiebe en hatelikheden op 't doen en laten van alle personen van elke stand. Als Reynaert zijn courtoisie bekent tegenover de wolvin met het dubbelzinnige: haer dedic dat mi liever bleven ware te doene,’ zegt Grimbeert, die alles wist en alles verdedigd en verschoond had: ik versta je niet, wil je claerlike biechten en van sonde vrij zijn, spreek ‘ombedekt’! Reynaert antwoordt: 't zou u hinderen, seidic enige dorperheit,’ - 't doen was iets anders. - | |
[pagina 508]
| |
Maar in dat uitvragen van Grimbeert schuilt een hatelike Seitenhieb op het uitpluizen van sexuele zaken in de biecht, dat te recht of te onrechte aan de geestelikheid wordt ten laste gelegd. Reynaert leert aan Cuwaert het Credo. Is 't niet haast de vos die de passie preekt? Is dit geen ergerlike schimp op de opleiding tot geestelike? - Dan, is die houding van Cuwaert ‘tussen die beene’ van R. wel in de haak? Reynaert had - zo als bekend is - een rammelaar haas kunnen geweest zijnGa naar voetnoot1)! En dan dat ‘kapelaan maken’? - is dat wel helemaal pluis? Men weet wat men onder ‘burgemeester maken’ verstaat? Verder als ‘'s papen wiif’ in 't water ligt, belooft de priester aflaat ‘iaer ende dach’, en vol ‘pardoen van alre sondeliker daet’, aan die haar redtGa naar voetnoot2)! En allen komen helpen. Of ze ook veel op hun geestelike kerfstok hadden?! In die optocht tegen Brune, heeft de priester de kruusstaf, die hem de coster node gaf;’
hij zelf een vaan: - is dat gereedschap bestemd om er mee te slaan en te vechten? En de offerkaars, die vrouw Iulocke aansteekt? als ze Tibeert de kater en haar man gaat bijlichten? Maar krasser dan al dit is hoe de Rechtspraak wordt bespottelik gemaakt: Koning en rechtzeggende Heren vinden goed dat men maar 2-maal - zo heeft het hs! - tegen alle ‘ee en wet’ in, zal dagen.
En zo heel de Reynaert eigelik! | |
[pagina 509]
| |
Koning, Adel, Geestelikheid, Volk zijn, met al hun quasigoedwezen, uiterlik, - innerlik in-slecht en voos. Would-be rechtschapen, fatsoenliken, die de uiterlike schijn redden, maar naar 't innerlik wezen bedorvenen. Zij zijn 't boze.
Hoe anders daartegenover Reynaert. De ‘sterke,’ in geesteswezenlikheid. Komt niet onder de indruk van 't ogenblik. Kan zelfs spotten tot op 't schavot. Eén ogenblik - hoe menselik - bekruipt hem de vrees, maar ook maar éen ogenblik. Dan voelt hij hoe hij die machthebbers ‘verdoren’ kan. Hij laat zich door niets bang maken. Voelt zich verheven en vrij tegenover die conventionele deugden. Doet er bruusk tegen in, hij de sterke die boven alle Leer Natuur is; die zichzelf in alles blijft, die echt is in zijn doen en laten. Die met hun eigen doen ieder straft, elk loon naar verdienste geeft: zo de wreker is van het Recht, onverbiddelik als oorzaak en gevolg, de ‘felle’, de niets-ontziende.
Zwolle, Aug. 1904. B.H. |
|