Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |
Een en ander over Jacob CatsGa naar voetnoot1).I.Cats, Vader Cats, de populairste schrijver in de Nederlanden, in de XVIIde eeuw. Zijn werken de tweede huisbijbel. Hijzelf minder over zijn arbeid denkend als aanzienlik en gering, geleerd en eenvoudige, Katholiek als Protestant dit hoog stelde en prees. Hij, niet Provincialist, maar Groot-Nederlander, vol idealen, is romanticus, maar door de praktijk en ervaring tot het realisme van het leven gedwongen. Gelovige door opvoeding en eigen leven, vol krachtige natuur, maar in God, schrijft zich uit voor zijn genoten. En zijn volk niet alleen, maar alle zijn gelijk-genatuurden, duizenden in West-Europa, van die tijd, en later nog, erkennen hun superieur. Niemand is populair, dan die hoger type is van zijn volk. Ook als dichter. | |
[pagina 439]
| |
II.Populair was Vader Cats, als niemand vóór of na hem in de Nederlanden. ‘De uitgaven van zijn afzonderlike Werken telt men in de XVIIde eeuw bij dozijnen, van sommige bij twintigtallen; bovendien zijn er van de Volledige Werken nog zeven uitgaven bekend; en werden verscheidene verhalen uit het Huwelick en Trou-Ringh afzonderlik gedrukt’Ga naar voetnoot1). De uitgever van ‘Alle de Werken’ schrijft in 1655: ‘Van 't Huwelyck weet ik by de vijftig duysent gedrukt te tellen, van d'Emblemen, Maeghdeplicht, Zelfstrijt en Manlijcke Achtbaerheyt, weet ik so naau 't getal niet, maer kan d'een door d'ander weynig min zijn; de Spieghel van den Ouden en Nieuwen Tijd stel ick op 25 duysent vast; de Trouringh, hoewel verscheyde jaren na d'andere werken uyt-gekomen, overtreft dat getal: en is in twee besondere steden weer op de pers.’ De populariteit van Cats ging over de grenzen. Zijn Self-strijt werd in 't Engels vertaald, zijn Houwelyck gedeeltelik in 't Deens, andere van zijn werken in 't Zweeds en in 't Duits. Cats telde zijn vrienden en vereerders bij getallen. De bekende Huygens, de vermaarde Anna Roemers Visscher, de geleerde remonstrant professor Barlaeus, de calvinistiese De Decker, de beroemde medicus van Beverwijck, de Aartsbischop van Mechelen, Jan de Brune, Lescaille, Westerbaen, Bruno, Focquenbrocq, en zovele anderen prijzen hem als Dichter! | |
IIIGa naar voetnoot2).Hoe praktieser er geleefd wordt, en hoe intenser, hoe meer de geest evenwicht zoekt daartegen in zijn fantazie, die soms | |
[pagina 440]
| |
het fantastiese nadert. Maar ook hoe meer daartoe de daden van sommigen van de practici opwekken. Die romantiese trek naar het ongewone en stoute, een grondtrek van 't nederlandse karakter, blijkt uit avontuurlike zeereizen, als die van Bontekoe, van Willem Barentz, van zovele anderen; in sommige wonderlike stukken van Rembrandt; in de stoute poging van Hugo de Groot om het recht van vrede en oorlog tot een vast systeem te brengen; in het nog stoutere waagstuk van Spinoza om het Godsbegrip tot een mathematiese zedelike formule te herleiden. In welke volksgeschiedenis is een romantieser tafreel te vinden dan die van Tromps aanval en overwinning bij Duins? Die aanval van een klein getal schepen op deze nieuwe armada; dat eenklaps aangroeien van onze vloot, dat geven van stengen en buskruit, zelfs aan de overmachtige vijand, is 't niet alsof alles tot het gebied van de romantiese legende hoort?’ En bij dat alles is Cats ‘zeitgemäss’ en aktueel. Evenals Hooft zijn Historiën aantrekkelik maakte door over toen bekende historiese personen mededelingen te doen, zo ook Cats. En hij wist veel van deze. Zo zelfs dat hij schertsend Sophroniscus laat vragen: ‘Tuyten u de oiren noch al niet van de menighfuldige... gevallen, die wy... over den hekel hebben gehaelt?’ Aktueel is Cats. Met de Hervorming was bijna alles wat, in 't algemeen of biezonder, ethies-juridies vaststond in de Middel-Eeuwen, op losse schroeven geraakt. Niet de R.-C. Kerk, evenmin de Pastoor, kon meer kwesties uitmaken. En hoeveel kwamen niet voor! Cats wilde helpen. En hij gaat er voor zitten om ze uit-eentezetten: de vragen van den dag in zijn tijd. Een kwestieus punt in die dagen was of een Protestant een Katholiek mag trouwen. Een ander, of een Christen in zijn handen mag laten zien ‘om eenige voorsegginge in 't stuck van sijn Houwelick daeruyt te mogen verstaen.’ | |
[pagina 441]
| |
En zo talloos vele. Zie maar de Tafel van de Trouringh; nog meer staan er in de tekst zelf. En de geleerdsten van zijn tijd, en van vroeger worden hierbij in rade geroepen. Cats-zelf was een authoriteit, de evenknie van Hooft, Reaal, Vossius, van Hugo de Groot. En hij met zijn geleerdheid schuilt in al zijn werk. Hoe kon 't anders?
Cats was populair onder de ‘vrouwen en mannen van de daad’ in de XVIIde eeuw. Hij bevredigde fantazie en weet-lust; hij prikkelde bij al zijn leren tot beleven, tot daden doen!
Hij deed dit poëtieser, als Dichter, meer als iemand anders van zijn tijdgenoten. | |
IV.Cats, van zijn jonge tijd af poëties gestemd. Verzen makend: geen wonder bij de toenmalige klassicistiese opvoeding, hij dichtte Latijn. De eerste verzen zullen geweest zijn die hij later verwerkte in zijn ‘Silenus Alcibiadis’ oftewel Minne en Sinnebeelden. Hij zegt toch zelf: toen had hij wel eens ‘eenige minne-lycke Sinnebeelden dat is geckelijke invallen’ opgeschreven. Dat zijn toch geweest ‘het uytwerpsel van... sijn jonckheyt.’ Maar ook zonder die opleiding, hoe kan 't ook anders zijn? Wie later duizende verzen schrijft zo gemakkelik als Cats, - heeft van-jongs-aan die begaafdheid. In Orleans dichtte hij wel franse verzen; mischien lastte hij die later ook bij zijn Selenus Alcibiadis in. Maar als bij Huygens was ernstiger werk voor hem ‘'t koorn’, en de poëzie de losse ‘korenbloem’: ‘Myn ampt dat gaf my werck soo langh de sonne scheen;’
maar 's avonds, of | |
[pagina 442]
| |
‘Wanneer een ander dronck, of met den teerling speelde
Of peylde met gemack de gronden van de weelde’
dan ‘ginck ick de jeught een liet, of God een lof-sangh maken.’ Als hij dicht is 't ter ere van God, ‘My koomt geen danck of eere toe...
Tis God die sin en harte leyt,
En tot een beter toe-bereyt....;
Wat goet is, daelt ons vanden Heer.
En zijn bede is: ‘Geeft dat hij niet een woort magh brengen aen de dagh
Als dat aen al het volck ten goede dienen magh.’
| |
V.Wat bewoog Cats tot dichten? Ook bij hem dat onbewustebewuste: Gewis 'k en weet niet hoe het quam,
Dat ick het stuk in handen nam:
Ick bender ras en onverwacht,
Ick bender selsaem aengebracht,
En daer ick eens begonnen had,
Gevoeld' ick staegh 'ken weet niet wat
Dat my den geest geduerich jough,
En als met staege sporen slough....
Schoon dat ik byde vrienden at,
Of midden in een bruyloft sat,....
Of dat ick stont om uyt te gaan,
Of ander saeken aen te slaen....
Iae dickmaels als ik lagh en sliep,
Het scheen dat yemant tot my riep,
Staet op, waer toe soo lang gherust?
Het dichten heeft al meerder lust....
| |
[pagina 443]
| |
Ick voelde vier in mijn verstant,
Ick voeld' 'een brant, een heete gloet,
Ick voeld' een vlam in mijn gemoet,
Ick voeld' een kool als in den mont,
Die niet te wederhouden stont;
Ick draegh iet wonders in het lijf....
Dat wou, dat sou, dat moester uyt....
Ick voeld' een vrij, een soet gewelt,
Een kracht, die mij geduerich dreef,
Tot dat ik eens het leste schreef.
En wat hij schrijven wou, leidde hem er toe: ‘Want ghelijck het gheluyt door de engte van eenich trompet ofte schalmeye veel scherper uyt-schettert, als off het in de opene lucht los daer henen wierde uyt-gheblasen: soo dunckt ons dat soodanighe beweeghelijcke invallen, ghedwonghen ende ghedronghen zijnde in de nauwe reghels der Dicht-conste, met meerder cracht uyt bersten, ende dieper dringen in de ooren ende gemoederen van de toehoorders ende lezers, dan off de selve met een vrije en ongedwonge maniere van schrijven daer henen ware gestelt.’ Deden velen anders in die tijd, meer en meer komt Cats er voor uit: ‘Mijn oogmerck in deze is geweest de Nederlandsche tale te verçieren, de Hollantsche gedichten sacht-vloeyende en sonder stoot- en stopwoorden te maken; ten synde de selve eenpaerlick en zonder stuyten gelesen mochten worden.’ ‘Eerst hebben wij het selve (werck) onse Nederlantsche tale doen spreecken, als schrijvende insonderheyt ten dienste onzer lantslieden,.... gelijck wy bemercken dat bij vele van onse nabueren mede hedensdaechs niet buyten reden wert gepleecht, op dat wy niet en werden beschuldicht, terwijlen wy alle de werelt soucken wel te doen, ondanckbaer te sijn tegen ons eygen Vaderlant.’ | |
[pagina 444]
| |
Hij mijdt alle hoogdravendheid, alle latijns-hollandse onverstaanbaarheidGa naar voetnoot1): ‘Ten lesten hebben wij overal gepoocht te gebruycken een openbare, eenvoudige, ronde en gans gemeeneGa naar voetnoot2) manier van seggen, de selve meest overal ghelijck makende met onse dagelickse maniere van spreken, daarin alle duysterheyt (so veel ons doenlick is geweest) schouwende.’ | |
VI.Zijn humor, de ernst plotseling afgewisseld met een hem inschietende geestigheid, aardigheid, grap; zijn overdrijven, vergroten en verkleinen; zijn vergelijkingen, origineel gevonden, onuitputtelik; zijn plastiese zegswijzen, zijn woordspelingen, zijn woordkoppelingen; zijn zelfgemaakte woorden, en spreekwoorden - ‘als Vader Cats zegt,’ nog bekend - dat alles doet de Dichter in hem kennen.
Cats, groot componist, is de Verteller van de XVIIde eeuw!
Van Cats-z'n stijl geldt zonder enige beperking: ‘le style c'est l'homme.’ Cats klassiek-rederijkt niet; noch bootst Rome na in 't klein; of leest Tacitus voor zijn stijl. Hij schrijft het Algemeen Volksnederlands van die tijd, nu en dan wat Zeeuws getint. Hier en daar als Huygens en Bredero, al is de eerste verreweg beknopter, gedrongener; en de andere de plastiese-taal-kracht-man. | |
VII.
| |
[pagina 445]
| |
Zijn ouders Adriaen Cornelisz Cats en Leenken Jacob Jan Kreyders dochter. Zij ‘roemden noit van edel bloet te wesen: 't waren gegoede burgers, die zoals in die tijd vele stedebewoners, landbezit hadden, land aanwonnen, en in verband met famielie en kennissen, grote winstgevende inpolderingen ondernamen. Ook ‘zat zijn vader gestaâg daar midden in den Raat.’ De moeder stierf de 13 Mei 1580. De vader huwde later een vrouw uit het Walenland, van een aanzienlik maar verarmd geslacht. Een zuster van de eerste vrouw, gehuwd, en blijkbaar bemiddeld, maar kinderloos, neemt dan de neven en nichten als eigen kinderen aan, mischien wel om ze onder protestantse invloed te laten blijven of komen. Zeer langzaam was toch Brouwershaven naar de Staten kant overgegaan. Het is zelfs onzeker of Cats-z'n vader Calvinist of zelfs wel onkatholiek was. Een broer altans van hem, een eigen oom van Jakob, was provinciaal van de Minderbroeders tot 1576. En hij-zelf wordt eerst vrij laat lid van de Hervormde Kerk.
In Brouwershaven was 't zoals Cats schrijft: Daer ick mijn eersten adem blies,
En tot mijn ellifjaren wies.
Hij zou studéren. Daarvoor gaat hij naar het Rektorshuis in Zieriksee, waar hij vier jaar doorbrengt. Hij herdacht later de verkeerde invloeden die in die kostschool op hem gewerkt hadden. In zijn jonge tijd was zijn gehoor gekwetst door onkiese meidepraat. De dienstbare kwam 's avonds wel op de kamer van de jongelui. Niet dat ik iet vernam als datze t'zamen loegen,
Alleen in losse praet bestont haer vergenoegen.
Maar ‘vuil of dertel jok of slimme treken’ is evenmin goed voor goede zeden. Gelukkig was de huisvrouw een goede pleegmoeder. | |
[pagina 446]
| |
Daar ook maakte Cats ‘menig vers in Roomsche taal geschreven,’ en sterk werd hij er toe ‘aangedreven’. Hij was ‘toen tot dichten zeer genegen’; ‘Een eerbaar jongeling uyt Brabant daer gekomen...
Die heeft de gront geleit van waar ik verder quam.’
Hij verloor de smaak in latijnse verzen en kreeg ‘een nieuw vermaak in de Seeuwsche taal.’ Vreemds is hier niets in. Ook Huygens schrijft al Latijnse verzen, als hij twaalf jaar is; en welke soms! En Hooft dicht al met zestien 't spel van Achilles en Polyxena. Bredero maakt al waarschijnlik als jongen van veertien versjes. Om van Hugo de Groot en anderen maar te zwijgen. Dan - in 1592 dus - gaat hij naar Leiden studeren. Ingeschreven blijkt hij niet. Evenmin kreeg hij een tietel. Nadat hij van zijn ‘doen veel preuven had gegeven’, ging hij van Leiden buitenslands; naar Orleans. Daar bleef hij tot dat hij ‘promotiebrieven’ kreeg. Veel converseerde hij bij families om frans te leren. Veel met vrouwen, zo zelfs dat zijn ‘Zeeuwse taal bijnaast in hem verdween.’ Dat ick by vrouwen zogt, en was maar om te praten,
In eerbaar onderhoud daer by heb ik 't gelaten.
Cats wilde verder, wilde naar Italië; maar 't werd hem niet toegestaan: ‘Al wat Toskanen raakt dat hielt men als verdagt.’
Zo kwam hij terug naar ‘de Vaderlandsche kust’. ‘Cornelis vander Pol, Procureur en een goed Practizijn’, werd zijn patroon als advocaat; Zierikzee en Brouwershaven brachten hem ‘practycque’ aan. Hij verdedigde een heks, en wist een vrouw van Schiedam voor de pijnbank te vrijwaren. Hardnekkige koorts waar ‘Wttendaal Dr. Mediç’ hem niet van genezen kon, doet hem op raad van deze verandering van lucht zoeken, en naar Engeland gaan. In Engeland | |
[pagina 447]
| |
Daar heb ik stil geweest en voor een tijd verkeerd
Daar heb ik hare taal en ook wat goeds geleerd.
Hij bezocht Cambridge en Oxford, en maakt er kennis met William Perkins ‘toen ter tijd Professor in de Godheid’, later tegenstander van Arminius. ‘Doctor Butler, zijnde een man van groote estime’, die door Koningin Elizabeth werd begunstigd, tracht Cats te genezen. 't Gaf niets; ten slotte schreef deze voor: ‘een plaester van gedult’. Daarna keert hij ongenezen naar Holland terug.Ga naar einda) Een prachtige rechtszaak gaf hem roem, ‘door de snelle faam ten luitsten uitgekreten’. Maar ondertussen blijft hij ziek. ‘Raat van ouwe wijven, van rouwe gast of boer of schipper’ doet hij - zonder rezultaat. Ten slotte bereidt een Alchemist hem in ‘Rinsche wijn een zeldzaam poeier’. En Cats is genezen. Deze poeder was blijkbaar de kinine, waarvan men toen juist de geneeskracht ontdekt had. Hij dacht nu uit Zieriksee opnieuw naar Den Haag te gaan om daar de juridiese praktijk weer op te vatten. Maar ‘zeeker vriend’ ried hem Holland af, en Zeeland aan. Apollonius Schotte, ‘toen ter tijd Penzionaris der stad Middelburg, ende naderhand Raetsheer in den Hoogen Raad, zelf een man genoegh vermaerdt door zijn treffelycke geleerdheyt’, een beschermer van wetenschap en kunst, haalde Simon van Beaumont, een niet minder vermaard man in de XVIIde eeuw, ook dichter, en Cats over, zich te vestigen in Middelburg. Daar in deze rijk wordende stad, ‘welvoorziene markt en stapelplaats van voortbrengselen uit alle luchtstreken’ was meer gelegenheid voor een geleerd en scherpzinnig jurist als elders. Zo wordt Cats 14 December 1603 stadsadvokaat. Volgens zijn instructies mocht hij zich niet tegen de stad, de privilegieën en goede costumen laten gebruiken, en moest verder zich laten vinden voor alle deliberatiën en consultatiën, van stadswege. Onnoemelik veel procedures door de stad, - eisende als | |
[pagina 448]
| |
verwerende, aangelegd en vervolgd, - handhaving van oude privilegiën, bevestiging van nieuw-verkregen, - met de admiraliteit, met andere steden en gemeenten op Walcheren, en in Zeeland, met allerlei corporaties en collegies, met partikuliere personen, zijn door hem behandeld; daaronder zeer ingewikkelde, o.a. het proces jaren lang met Koudekerken gevoerd. Toch had hij meer nog eigen, zelfstandige praktijk. Veel Kommissievaart moest beslecht door het Middelburger Admiraliteits-college. Want: ‘Matroos gink wakker aan en nam met groot vermaak
Of hier een Spaansche Berk of daar een rijke kraak.
Om dan, naar regten eisch den buit te mogen deelen,
Ontstont' er hart geschil en veelderley krakkeelen.’
Door de bemoeiing wel van Schotte was Cats opgenomen in de huiselike kring van een van de voornaamste Middel burgers, van de Moucheron, de verre zoekende vermaarde koopman, man van talent en vermogen. Dit huisgezin echter ‘is haastig opgebroken’. De Moucheron vertrok met de Noorder zon. Toen dacht Cats er over een eigen huishouding in te richten. Dog wat in dit bejag (= zoeken) mij toenmaal is geschied,
Vermits het jonkheid raakt, en zeg ik heden niet.
Dog mij schiet in de zin iet dat ik moet verhalen.
Daar uit men leeren kan hoe jonge sinnen dwalen.
Cats raakt in de kerk verliefd op een meisje. Zij geeft hem onmiddelik 's avonds rendez-vous, op zijn eerste minnebriefje. Men praat dadelik over trouwen.... Maar daar waarschuwt hem een vriend (Schotte?) dat haar vader frauduleus bankroet heeft geslagen. En 't werd Cats helder - hoe hij ook op haar verliefd was -: wat bewoog de juffrouw - de dochter van deze vader - zo toeschietelik te zijn tegen over hem die naam kreeg?Ga naar eindb) Hij vond toch ter zijner tijd de vrouw, zijns gelijke. In | |
[pagina 449]
| |
het Trouwboek van Amsterdam is aangetekend 26 April 1605 Jacob Catz, van Brouwershaven, oudt 27 jaren, woonende tot Middelburgh, geassisteert met Cornelisz. Catz, zijn broeder, hem opleggende de geboden te laten gaen en daervan betoogh in te brengen, ten eenre Ende Elizabeth van Valckenburgh, van Antwerpen, oudt 26 jaren, wonende inde Warmoesstraat, geassisteert met Elisabeth Michiels, haer moeder en Margriete de Vogelaer, haere zuster, ten andere zijden. 29 Mei wordt hun huwelik bevestigd. Van Cats kon men zeggen: ‘hij was wel geportuerd’. Zelfs schrijft men aan zijn vrouw toe dat Cats lidmaat van de kerk werd. Hij zelf trouwens bericht: ‘Dat ik tot uwe kerk ten lesten wiert gebrogt,
Is door mijn weerde vrouw eerst kragtig uitgewrogt.’
En zeker is 't dat hij eerst in 1607, tegen Pasen (5 April) als lidmaat in de Nederduitse Hervormde Kerk in Middelburg werd aangenomen. Stond zijn aannemen tot lidmaat in verband met de geboorte enige maanden later van zijn zoon? De 21 Sept. toch van datzelfde jaar 1607 wordt Johannes gedoopt, die 5 Januari 1618 stierf. En dit sterven vooral neemt hij zich na: ‘Als God mijn oudste zoon, liet uit het leven rukken,
Toen voeld ik aldermeest mijn droeve ziel verdrukken,
Vermits hij toen ter tijd zo ver gekomen was
Dat hij ook met verstant geleerde boeken las.’
In 1609, 12 Junie, werd een dochter Anna ten doop gehouden. En 1610, de 22 October Helene die spoedig overleed. 1612, 27 Jan. Elisabeth (eveneens vroeg overleden). 1613, 3 Okt. Jacobus, (begraven 1616, 19 Oct.). 1617, 5 Julie, Cornelis, die maar kort leefde. 1618, 5 Okt. Elisabeth. | |
[pagina 450]
| |
Toen het Twaalf-jarig Bestand werd gesloten, hielden de processen op wegens piraterij. Cats staakte toen zijn ‘beroep en eerste wezen’. En legt ook in 1611, de 18 Des. zijn ambt als stadsadvokaat neer. Als een echte praktiese Nederlander tracht hij ‘in grooten ernst van water land te maaken’. Waar vroeger alleen ‘krabben uit het slyk dat was de beste vank’, daar zocht hij een vermogen uit te halen. Zijn broer vraagt hij hulp en steun, en beide gaan ‘dijken’. En ze slaagden. Rustig en stil gaat zijn leven op zijn ‘buitenhuis niet verre van de stad in Grijpskerke een zeeker Dorp omtrent Middelburg’. En rustig en kalm wordt hij rijk. ‘Dat my meest voordeel gaf, dat quam my van het dyken,
Als wy den zouten stroom bedwongen om te wyken’
‘in 't beginzel van den Twaalfjarigen Treves’. En ook grond voor Kloosters en Abdyen droog te leggen, gaf eveneens grote winsten. De ingepolderde grond was goed soort: ‘Een ooghst door goeden bouw, uit dit beslag gehaalt,
Heeft zomtijds naar het viel, het gantsche land betaalt.’
Met recht kon hij zeggen dat ‘uwen seghen, Heer, ons sonder ons verrijckt.’ Ging 't altijd even eerlik naar onze opvattingen? Huygens heeft hem oneerlikheid verweten. Maar hij dicht later aan Cats regels die hij zeker, zo hij van zijn ongelijk niet was overtuigd geworden, niet had geschreven. Onrustig werd 't hem gemaakt tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand. Van zijn polders werden om krijgsredenen de dijken doorgestoken, en zo vele van zijn landen weer onder water gezet; erger, vier polders verbeurdverklaard omdat zij hem van 's vijands zijde tijdens het Bestand, waren toegekend. Veel later eerst valt de uitspraak in zijn voordeel uit. | |
[pagina 451]
| |
Terwijl hij over deze indijkingen procedeert, wordt in 1621 hem, de Zeeuw, ‘aangeboden Professor in civile regten te wezen in Leidens hooge school.’ Tegelijk echter wenst ‘Zeelands eerste stad’ hem tot Penzionaris. Vrouw en famielie drongen op het laatste aan. En 30 Oktober 1621. D'heer advocaet Mr. Jacob Cats is bij 't collegie van wette en raede gecoosen als pensionaris deser stad.... den welcke aenstonts in 't collegie ontbooden wesende, deselve dienst aangenomen heeft ende gedaen den eedt daer toestaende.... Ook de kerk vroeg zijn diensten; in deze tijd werd hij ook Ouderling. Twee jaren later zoekt men hem aan voor het Pensionarisschap van Hollands eerste stad, Dordrecht. Hij, en zijn vrouw vooral waren echter gehecht aan Middelburg. Burgemeesteren en Raad trachtten hem te bewegen ‘indien doenlick om 't beroup van wege de stadt Dordrecht aff te slaen.’ Maar ‘deftig’Ga naar voetnoot1) volk, en ‘Godsgeleerden’ wezen hem den weg; 't was zijn plicht te gaan. Zijn diensten in Middelburg worden gewaardeerd; men besluit ‘dheer pensionaris Cats te vereeren met eene silvere schaele of maeltijt ter discretie van dheeren burgemeesters.’ In 1623 gaat hij naar Dordt als Pensionaris. Lange jaren droeg hij dit ‘lastig pak’. Gewichtige opdrachten krijgt hij: ‘Anno 1627 ende daer ontrent’ werd hij met Albert Joachimi naar Engeland afgevaardigd. Cats bezorgt het de tietel van Ridder van St. George, maar voor 't land zelf werkte 't gezantschap weinig uit. Engeland wilde nu eenmaal de vrije zeevaart belemmeren zoveel het kon.
Elizabeth was een vrouw naar Cats-z'n hart: ‘Als welgevoegde paeren
Die tot gemeenen troost aen een versegelt waeren
| |
[pagina 452]
| |
Het scheyden overkomt, dan ist een droeve smert,
Ja gaet tot aen het merg van het innig hert.’
Zo ging 't Cats in 1630. Twintig maanden sukkelde zijn vrouw; toen stierf ze, ondanks alle ‘zap’, en ‘gom’ en ‘drank en edel groen’. De datum is onbekend. Eerst werd ze in Dordrecht begraven; later bijgezet in de Kloosterkerk in den Haag. Voor en na rieden zijn vrienden hem te hertrouwen. Zelf was hij niet er niet geheel afkerig van.Ga naar eindc) Maar - 't is er bij gebleven. Nadat hij in 1629 tijdelik anderhalf jaar 't amt had waargenomen, wordt Cats in 1636 ondanks zijn Zeeuw-zijn raadpensionaris van Holland. Na de dood van Oldebarnevelt was deze waardigheid tot zijn eigenlike perken teruggebracht. 't Vereiste inzonderheid in deze tijd, ook tegenover de invloedrijke en machtige Prins-Stadhouder, een man vol takt. Cats bleek deze te wezen, o.a. bij de ontvangst van Maria de Medicis in 1636, en van de Engelse koningin in 1642. En groot was de samenwerking tussen hem en de Stadhouder Frederik Hendrik. Cats was een warme Oranjeklant. Toen Frederik Hendrik gestorven was, huldigde hij in een korte redevoering de jonge Willem II. En toch kwam toen zijn tijd van last en onlust. De Vredesonderhandelingen tegen de zin van de jonge Willem II bezorgden hem het onrustigste gedeelte van zijn leven. De Prins heeft de welbekende aanslag in de zin. Hij geeft er de Raadpensionaris kennis van, om het in de Statenvergadering mede te delen. ‘Mijn brein was omgeroert als van een grooten donder
Ik vraagde niet-te-min, van waar het onheil quam’....
De Prins doch evenzelfs, al scheen hy ongezint (boos)
Die haalde my papier en pen en goede inkt.
Hy zeyde: schrijft hier op het pit van deze zaaken,
En wil het altemaal uw Heeren kenbaar maaken.
Doch wat noch vorder raakt den gront van dit beleit,
Dat zal te zyner tyd, eens breeder zyn gezeit.
| |
[pagina 453]
| |
De Prins is boos, driftig, maar respekteert Cats; trouwens hij kende de gevoelens van deze voor hem en zijn famielie. De Staten ontvangen de mededeling, en dragen Cats op ‘Te brengen aan den dagh
Al wat den jongen Heldt tot ruste brengen magh’.Ga naar einda)
Men weet met welk resultaat. Amsterdam doet het plan van Willem mislukken. En ‘De Prins reed na den Haag, de krijgh die was gedaan.’
Kort daarna volgt het spoedig sterven van Willem II, en de geboorte van de latere Willem III. Dan ook toont Cats zich de trouwe Oranjevriend. In 1651 wordt de Grote Vergadering gehouden. Cats is 't die hem opent en sluit met een gedenkwaardige rede. Bij my en was er noyt zoo hollen zee bevaren,
Maer noch quam ick 'er uyt, doch door myn wysheyt niet.
't Was Godes Vadergunst die my ten besten riedt....
Het Raadpensionarisamt viel hem moeiliker en moeiliker. Hij vroeg in '52 zijn ontslag, dat hij verkreeg: ‘My werd danck gezeyt voor myn getrouwe vlyt,
En voor den swaren dienst en soo geruymen tyt.’
Toch kon de staat hem nog niet missen. In 1651 wordt hij op nieuw belast met een zending naar Engeland, met Gerard Schaep Pz., Schepen van Amsterdam, en Paulus van de Perre, Penzionaris van Middelburg. 't Betrof de Akte van Navigatie, en de Brieven van Schâverhaling, en later het zeegevecht van Tromp en Blake. Verschillende betogen hield Cats bij de Engelse Regering, onder Cromwell, die echter van zijn vijandige plannen niet was af te brengen. Onverrichter zake keren de afgevaardigden terug. Geen gezantschap, maar vloten zendt men tegen Brittanje. Zelfs schijnt hij ondanks zijn ouderdom ao 1655 nog in aan- | |
[pagina 454]
| |
merking te zijn gekomen voor Raadsheer in het Hof van Holland.
De landelike stilte en rust trok Cats altijd aan; hij zocht en vond die indertijd in Grijpskerke, en nu ‘by den Haegh’, ‘midden inden duyn’, daar had hij ‘op desen grondt een hoekje landt bekomen’. Hij legt, terwijl hij in den Haag zelf blijft wonen, daar een tuin aan, die ruim ‘wert versien van alderhande zaet’; hij kreeg dit doordat hem ‘het noodigh huys-besorgh van Leydens Hooge School, was gelaten.’ Prins Hendrik kwam vaak kijken naar het ‘gul en welich hout’, dat op de dorre grond groeide. Tijdens zijn latere verblijf in Engeland laät hij het bouwen van een landhuis op Zorgvliet aanbesteden. Daar, verleeft hij verder. De grond ontginnende en verbeterende, plantende en snoeiende, als vroeger. Zijn omgeving bestond meestal uit zijn nicht Schilder en Cornelia Havius, zijn huishoudster, met dochter en zoon. Geregeld kwamen zijn goede vrienden hem bezoeken; bekende predikanten uit den Haag, en vele kennissen, van ver en nabij, - soms ook de Prinses Willem II en haar zoontje - waren vaak zijn gasten. 12 Sept. 1660 sterft hij kalm en gelaten. De 16, in de avond, werd Cats begraven. De lijkstaatsie, begeleid door fakkellicht, van deze zeer geachte Vaderlander werd door achttien rijtuigen gevolgd. In de Kloosterkerk werd het lijk plechtig bijgezet, naast dat van zijn vrouw. Een eenvoudige marmeren plaat met het enkele opschrift ‘Jacob Cats’ aan een van de pilaren wijst zijn graf. | |
VIII.
| |
[pagina 455]
| |
Dit werk staat ver boven al de andere. Vol frisse aantrekkelike verhalen, afgewisseld met belangwekkende samenspraken, kunstig gekomponeerd. Vergelijk maar de Inhoud van de Trouringh met die van het er mee samenhangende Houwelik, wat een verschil. In 't Houwelyck is Cats nog onder de invloed van het conventionele, in zijn compositie, in zijn stijl, in al wat zo mag heten in zijn dagen. In de Trouringh is hij zich-zelf. Wat aangeduid en geleraard wordt in 't een, wordt ‘verteld’ in 't andere, hij geeft er in wat ‘niet genoegh is overgehaelt in de eerste deelen van het Houwelyck, en ook in den Spiegel van den ouden ende nieuwen tijd.
Toch was Houwelyck zijn populairste werk. Daarin heeft... Cats den codex neergelegd van het toenmalig huisgezin, dat de maatschappij-zelve draagtGa naar voetnoot1). ‘De staet des huwelicx is een smisse van menschen, een gront-steen van steden, ende een queeckerye van hooge regie- ringhe: dien volghende dat aen het goet ofte quaet beleydt vanden selven hangt niet alleenlijck de ruste ende onruste van yeder huys-ghesin int bysonder, maer selfs de wel ende qualick stant soo van Godes kercke, als vande saecken des lants int ghemeen... Cats, juist omdat hij was ‘man des bedrijvigen levens van onzen glorierijken XVIIde eeuw’, juist zulk een wijsgerig waarnemer kon uit de maatschappij als de onze in de XVIIde eeuw, waar 't ‘laborare’ meer dan 't ‘orare’ werd betracht, zo'n Wetboek vormen. Hij, de eenvoudige Brouwershavense jongen, die wereld- en levenswijs werd, hij voelt waar 't op aankomt. Hoe een | |
[pagina 456]
| |
jongmens, een man, een maagd, een vrouw zich door 't leven moet heenwerken. Zonder steun, zonder leiding vaak. En hij dicht zijn Houwelyck.
Als Cats het Houwelyck uitgeeft, voelt hij de moeilikheid er van verontschuldigingen te maken. Hij weet hoe er mannen en vrouwen zijn die overal 't slechte van denken. Hij acht zich zedelik verplicht toch te schrijven. Kan zich op autoriteiten van allerlei aard beroepen. ‘Ik ben ghewaer gheworden dat bynaest alle sorten van menschen, die haren even naesten wel willen; als daer syn Theologanten, Staets-lieden, medecijnen, natuer-ondersouckers, mitsgaders leeraers der goeder seden, ghenouchsaem uyt eenen monde syn clagende soo wel vande ongheregeltheden, die in het werck des houwelicx over al worden begaen, als vande menichte der onheylen die uyt de selve, als een nootwendich ghevolch, door al de weerelt syn ontstaende.’ Theophrastus, en Hieronymus zijn ‘dapper over den hekel ghehaelt.’ De een om zijn werk over 't ‘Huwelick’, de ander over dat van den ‘Maeghelicken Staet’. Ook schreef een ‘God-salich man van onse eeuwe: Weest niet dertel, en dit en sal u niet ergheren: Ingheschoncken wijn maekt wel dronckaerts gaende, maer sobere ende nuchtere lieden en hebbender gheen wesen van. Vrije woorden van natuerlycke saecken moghen misschien by een kittelachtig breyn verdraeyt werden naer syne genegentheden, maer een vroom en eerbaer herte en heefter geen miskomen van.’ Sprak ‘de Enghel Gabriel niet soo tot de maghet Maria, selfs in het bootschappen vande gheboorte des ghenes die de weerelt soude reynighen? toont haer die weerdichste maghet bij haer antwoorde onwetende vande saecken der natuere? versoucktse niet met een heylighe vrijmoedicheyt naerder onder-richtinghe van dat groot ende goddelick gheheym? en dit van een Engel? selfs doen ter tijt geen vijfthien jaren out wesende? | |
[pagina 457]
| |
Is de kwestie niet ‘soo aenstootelick gheworden, anders als om des ontuchts ende dertelheyts wille... en vermits elck een van ons daer van schier anders niet en spreeckt als in ydelheyt, ende tot geckernye...’ Waarom ‘niet het spreken,... maer alleen het misbruyck van spreken uyt de monden der christenen behoort te worden gheweert.’
Wat Cats schrijft, doet hij openhartig maar kies.Ga naar einde) Hij verontschuldigt zich ook alleen in het Houwelyck; later doet hij dit niet meer. 't Nederlandse volk had hem geoordeeld, en hem, als kiese verteller gesteld ver boven anderen in zijn eeuw.Ga naar eindf)
Coornherts Wellevens-kunst was een gedeeltelike, een klassieke poging, die niet populair werd. De romeinse renaissance was geen kost voor germaanse Calvinisten. Die gaf Cats in zijn Spieghel. 't Was de Wellevenskunst, maar verruimd, vergroot met allerlei onderwerpen.
Cats had meer geschreven. Toen de geest van uitgeven vaardig werd, was hij veertig jaar oud, gelukkig getrouwd, en met advokaten en polderen een welgesteld man, bij aanzienlik en gering geëerd. Hij krijgt ‘otium’ en begint te auteuren, aangemoedigd door zijn vrouw. Toen maakt hij Zinnebeelden, terwijl zijn ‘kleine jeugt omtrent de boomen speelde’; toen ook ontstond ‘Galathea’, en ‘Ioseph,’ en ‘Vasthi’ en de ‘Officium puëllarum’. Toen gaf hij zijn Emblemata in 't licht. Altans zo is de gewone voorstelling. Maar de Emblemata van 1618 schijnen al voorgangers te hebben.
't Was de tijd van Emblemata. Roemer Visscher, Hooft, Vondel, Bredero, Johan de Brune, Daniel Heinsius, Zacharias | |
[pagina 458]
| |
Heyns, Jacob Zevencote hadden er uitgegeven. Hoe ver overtreft Cats ze. In deze Emblemata blinkt zijn humor door: hij schrijft voor die ‘jock niet al spel’ noemt maar die hoopt ‘wat te vinden datter niet en schynt te wesen’; zelfs ‘gheringe saken, ende niettemin van gewichte: belachelijke dinghen ende nochtans niet sonder wijsheyt.’ En de samenstelling treft door afwisseling, door ‘onverwachte gevolgtrekkingen.’
Een dichter die zoveel geschreven heeft... kan zich onmogelik overal gelijk zijn gebleven. In latere werken is nog sporadies de typiese Cats terug te vinden. 't Ging hem als de meeste Dichters in vroeger en later, in onze tijd. Zijn latere werken zijn: ‘Ouderdom, Buyten-leven, en Hofgedachten op Zorgh-vliet, Huwelijcx Fuyck, Aspasia, Invallende Gedachten, Doodt-kiste voor de Levendige, &c. en wat er meer aen volgt, van 't gene nooyt in 't licht gegeven is...’Ga naar voetnoot1). | |
IX.
| |
[pagina 459]
| |
Aenmerkinghe op de tegenwoordige steert-sterre. Ende den loop deser tijden so hier als in ander Landen. 1619. Selfstryt. 1620. Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt. 1622. Houwelyck. 1625. Galathee ofte harder minne-klachte. 1629. Spieghel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt. 1632. Klagende Maeghden en Raet voor de selve. 1633. Trou-Ringh. 1637. Oratio. In Parlamento Reipublicae Anglicanae, viva ac vivida voce.... habita die 20 Decem. 1651. Oratie.... mondelingh ghedaen in 't Parlement van de Republijcke van Engelandt, den 29 Decemb. 1651. Propositie.... gedaen in den Raedt van State van de Republijcque van Engelant den 1 Januari 1652. Oratie.... ter occasie van dese laetste Zee-ghevecht tusschen den Engelschen Admirael ende Admirael Tromp voorgevallen, voor de Heere Ghedeputeerde van 't Parlement, ghedaen tot Londen. 1652. Alle de wercken, so ouden als nieuwe 1655. Ouderdom, Buytenleven, enz. 1656. Ghedachten op slapeloose nachten 1661. |
|