Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Open brief aan Dr. J.J. Salverda de Grave.Met de meeste belangstelling heb ik Uw artikel over ‘Spreektaal en Schrijftaal in Frankrijk’ in Taal en Letteren, XIV, gelezen. Op enkele punten kan ik het echter niet met U eens zijn, doch in hoofdzaak schrijf ik het hier volgende om een kleine uitbreiding te geven van de door U vermelde parallellen bij de type-zinnen. Om bij mijn vak te blijven, bepaal ik mij haast uitsluitend tot het Engelsch. Voor het onderhavige geval is een fijne onderscheiding der verschillende gebruikssferen niet noodig, daar alle taal toch teruggaat tot de volkstaal, voor zoover we niet te doen hebben met opzettelijk gewilde en vrij gemakkelijk te herkennen navolgingen van vreemde voorbeelden. Waar ik mij vergis, hoop ik van mijn dwaling overtuigd te worden door wie het beter weet.
Om te beginnen, viel het mij op, dat de zinnen Doet er niet toe en Hoeft niet (pag. 6) op verschillende wijze behandeld zijn. De eerste zin staat wat de uitlating van het onderwerp betreft m.i. volkomen gelijk met de tweede. Als Hoeft niet onpersoonlijk is, dan is Doet er niet toe het ook. Het hangt geheel af van de definitie van persoonlijk en onpersoonlijk, in welke rubriek men beide zal plaatsen. Alleen hierover kan verschil van meening zijn. Op pag. 7 wordt onder no. 7 het volgende gezegd: Het adverbium ne valt weg en het bepalende substantivum blijft: | |
[pagina 370]
| |
Elle est point lasse. Men weet dat dit verschijnsel in het Nederlandsch algemeen is geworden.
Is hier bedoeld het wegvallen van en in: ik en weet niet wat, en dgl.? Zoo ja, dan is de parallel niet mooi, want in het blijvende woord zit toch nog altijd het ne-element. Dat het versterkende substantief blijft en het vroeger ontkennend woord weggevallen is, komt in het Nederlandsch hoogst zelden voor. Voor zoover ik weet, hebben we daar maar een paar voorbeelden van: 1. Hij weet er de klooten van. 2. Hij weet er de ballen van. Misschien ook nog: Je weet er den donder van. In het Duitsch heeft men oorspronkelijk: nicht den Henker taugen (Lessing) en daaruit heeft zich ontwikkeld: sich den Henker (Teufel) um etwas kümmern, evenals aan onze uitdrukkingen ten grondslag ligt: geen kloot van iets weten, enz. Op pag. 10 wordt onder 14 celle qui omschreven als ‘une personne qui’. Moet dit niet zijn ‘la personne qui?’ Wat de parallellen betreft, zou ik met zinnen als: J'aime mieux la femme de la rotonde, celle que son mari est si mauvais (pag. 6 no. 3a) vergelijken het Chauceriaansche: A knightGa naar voetnoot1), that with a spere was thirled his brest-boon (Morris, Chaucer Prologue etc. pag. XXXVI). T.a.p. wijst Morris op deze ook in het Ags. voorkomende constructie: Thaet naes na eowres thances ac thurh God, the ic thurh his willan hider asend waes. (Gen. XLV, 8). Vgl. ook Storm, Engl. Phil. p. 802. Dat de bijzin het motief uitdrukt van de in de hoofdzin vervatte mededeeling, zooals in Es-tu fou que tu parles comme cela (p. 7 no. 4), komt ook voor in het Engelsch. In zijn Engl. Gram. III p. 473 zegt Mätzner: ‘Auch kann der Nebensatz mit that by Fragesätzen zur Motivirung der Frage dienen’. Eén van zijn bewijsplaatsen is What means his grace, that he hath changed his style? (Shakespeare, I Henry VI, 4, 1). Voor het Duitsch wordt gegeven: Tine hat Blut gespuckt, damit du's weisst. | |
[pagina 371]
| |
Hebben we hier niet eer een elleptische ‘Finalsatz’, waarbij sage ich, füge ich hinzu te denken is, evenals bijv. in: Ich bin verdrieszlich, dasz ich dir's gestehe (Goethe, Tasso 5, 1)? Weglating van het objectspronomen naast een pronomen in de datief (p. 7 no. 5) is in het Engelsch zeer gewoon, evenals ook de weglating daarvan, waar het werkwoord zonder datiefpronomen staat. Ziehier eenige gevallen: If you will allow me; I can't tell you; Who told you; I leave every one to judge; I can assure you; Ask your master; I'll teach him; I shall let you know; If you please. Waarom wordt er bij no. 6 pag. 7 niet gewezen op het Engelsche they = ons ‘ze?’ Dit wat betreft de beknoptheid der volkstaal. Aan de beurt zijn nu de gevallen van omslachtigheid. Hiervan is het eerste: de herhaling van het onderwerp door een voornaamwoord. In het Engelsch zijn de voorbeelden daarvan voor het grijpen, zoowel in het volkslied als in de volkstaal, bijv.: A frog he would a wooing go; The ice it isn't water (Dickens). Geen wonder dus, dat we deze constructie bijv. ook aantreffen in Barham's Ingoldsby Legends p. 283: Her sighs they rise, and her tears they fall. Zoo laat Kipling in From Sea to Sea I p. 137 (Tauchnitz) een stalmeester zeggen:... a native he's afraid of a horse. Uitvoerig handelt hierover Mätzner, Engl. Gram. II p. 19. Even talrijk zijn in het Engelsch de parallellen van De man z'n kind (p. 8 no. 8c). Bekend genoeg is Artemus Ward his book en Bill Stumps his mark (Dickens, Pickwick). Dit is het gewone gebruik in de 16e eeuw, maar het laat zich vervolgen tot in het Ags. toe, bijv.: Moyses and Aaron... gode his naman neode cigdon. In zijn mooi boek Progress in Language zegt Jespersen naar aanleiding van for Jesus Christ his sake: This peculiar idiom is not confined to English: it is extremely common in Danish, Norwegian and Swedish dialects, in Middle and Modern Low German, in High German, in Magyar, etc. Onder d wordt gezegd, dat een onderwerp, voorwerp, of bepaling (substantivum of geheele zin) door een voegwoord | |
[pagina 372]
| |
aangekondigd wordt: Je ne le crois pas, madame, qu'une calembredaine pût me faire revenir sur son compte. Is het hier en in de andere zinnen onder d wel een voegwoord, dat de aankondiger is of een voornaamwoord? Vgl. het Engelsche: If you can make 't apparent That you have tasted her in bed, my hand And ring is yours (Shakespeare, Cymb. 2, 4.) Dat de Indicativus in de volkstaal gebruikelijker is dan de Subjunctivus, geldt ook alweer voor het Engelsch. Zoo constateert Storm in zijn Engl. Phil. p. 681: ‘Der Konjunktiv ist bekanntlich in starkem Rückgang begriffen’. En wat pag. 9 onder 11 gezegt wordt: de volkstaal geeft de voorkeur aan coördinatie boven subordinatie, is ook waar van het Engelsch. Ik citeer wederom Storm (p. 690): ‘Das analytische Stadium bringt eine gewisse Lockerheit der Verbindung des Ubergeordneten und des Untergeordneten, Parataxis statt Hypotaxis, mit sich.’ Ook van no. 12: de ondergeschikte zin wordt door een prepositie in nadere verbinding met de hoofdzin gebracht, kent het Engelsch voorbeelden: You said nothing of how I might be dungeoned as a madman (Shelley, Cenci 2, 1). Vgl. Mätzner III p. 445. Ook deze zin uit Anstey, Fallen Idol, p. 198 Tauchnitz: (he) worked his way by slow approach to where Sybil was standing. Parallel met no. 16: c'est nous qui sont l'histoire is het Engelsche It 's you that 's been teaching Lucy these beautiful sentiments, door Jespersen o.a. aangehaald in zijn Progress in Language p. 35. Hoe rijk het Engelsch is aan preposities gebruikt als adverbia (p. 10 no. 20), blijkt voldoende uit het gezegde van Mätzner, Engl. Gram. I p. 438: ‘Kaum ist übrigens eine Praposition an und für sich unfahig adverbial aufzutreten.’ Ten slotte wil ik er nog op wijzen, dat niet alleen het Fransch en het Nederlandsch een adjectief gebruiken kunnen als bepaling van een ander adjectief (p. 18), maar dat gevallen daarvan in het Engelsch te talrijk zijn om op te noemen - | |
[pagina 373]
| |
men zie Dr. Borst, Die Gradadverbien Ook het Duitsch kent bijv. ein ganzer guter Mann, eine ganze gute Frau (H. Paul, Deutsches Wörterb.).
Batavia, 20 Maart 1904. F.P.H. Prick.
Ik dank de Heer F.P.H. Prick zeer voor zijn interessante mededelingen, die een welkome aanvulling van mijn artikel zijn en die bevestigen hetgeen ik op p. 4 en 5 zeide over de algemeenheid der verschijnselen van de volkstaal. Ik heb mij uit de aard der zaak voornamelik tot het Frans bepaald; het was een voortreffelik denkbeeld van de Heer Prick, het gebied waarop hij kompetent is, te onderzoeken ten opzichte van de verschijnselen waarop ik de aandacht had gevestigd. Van de andere op- en aanmerkingen zijn sommige juist; inderdaad is voegwoord op pag. 8 een lapsus; de formules door mij gebruikt in No. 4 en 7 zijn te beknopt; ter verontschuldiging wijs ik op hetgeen ik, p. 6 van mijn artikel, zeg, nl. dat ik ‘niet zal streven naar een absoluut nauwkeurige formulering der verschijnselen,’ maar ‘liever de voorbeelden voor zichzelf zal laten spreken.’ De Heer Prick zal deze verontschuldiging te eerder billiken, omdat hij zelf in zijn inleiding een zin over de ‘volkstaal’ zet, die toch onmogelik zijn denkbeeld volledig kan weergeven; anders begrijp ik niet dat hij, in plaats van biezonderheden uit mijn artikel, niet de hoofdstrekking ervan heeft besproken, die juist is te tonen dat ‘beschaafde spreektaal’ wèl aan andere wetten gehoorzaamt dan ‘volkstaal’ en naast de volkstalen recht van bestaan heeft. Niet gelukkig is de onderstelling dat celle qui betekenen zou ‘la personne qui’; en geheel onjuist lijkt mij ook de verklaring van de uitdrukkingen die de Heer Prick citeert als voorbeeld van het wegvallen van het ontkennend woord met behoud van het versterkende substantief.
J.J. Salverda de Grave. |
|