Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
Frederick van Jenuen en Cymbeline.In 1531 drukte Willem Vorsterman te Antwerpen van heer frederick van Jenuen in Lombaerdien een warachtige historie cortelinge gesciet, die een vrouwe was ende eens coopmans wijf ende moeste dolen achter lant / ende wert een groot heere biden coninc van Alkaren dien si diende XIII iaren lanc als een man. Een eksemplaar van dit volksboek, waarop Prof. H. Logeman mijn aandacht vestigde, berust op de Bibliotheek van de Gentse Hogeschool. Dat het werk veel vroeger dan 1531 onstaan is, blijkt o.a. uit het volgende: Op het einde van het verhaal keren Ambrosius en zijn vrouw terug naar Genua ‘op eenen sonnendach na der heyligen drie coningendach na Christus geboorte MCCCCXXIV’Ga naar voetnoot1). Dit is echter een vergissing van de schrijver, en in tegenspraak met fol A2 recto, waar gezeid wordt, dat de geschiedenis in 1424 begon, en met het feit, op fol A1 recto tweemaal vermeld, dat de vrouw van Ambrosius ‘moeste dolen achter lande / ende ghinck wel XIII iaer lanck voor eenen man.’ Dit zou voor de terugkeer in Genua 1437 geven. En, inderdaad, de Engelse tekst van ons verhaal geeft als datum | |
[pagina 315]
| |
van de terugkeer: ‘upon a sonday in the yere of oure Lorde God MCCCC and XXXVII’, terwijl de handeling ook daar in 1424 begint. Op zich zelf, nu, is die datum 1437 van geen belang, daar schrijvers van dergelijke volksboeken nauwkeurige datums plachten te verzinnen om hun verhaal een schijn van historiese waarheid bij te zettenGa naar voetnoot1). Maar onze schrijver voegt er bij, zoals hij reeds in de titel aankondigde: aldus heeft dye goede coopman Ambrosius ende zijn huysvrouwe noen cortelinge gheleeft dien alle dese verscreven wonderlike auentueren gebeurt zijn / ende noch mogen wel leven van sinen kinderen.... Schatten wij nu dit ‘cortelinge’ zeer breed op 50 jaar, dan geeft dit toch maar 1437 + 50 = 1487 als datum van het ontstaan van het Nederlands volksboek, ofschoon, tot nog toe, geen vroegere druk dan die van 1531 bekend isGa naar voetnoot2). Zodat de reeds vermelde Engelse tekst een vertaling uit het Nederlands kan zijn: de oudste bekende druk hiervan verscheen in 1518 bij ‘John Dusborowghe’, de Antwerpse drukker Jan van Doesborgh, van wie men weet dat hij dergelijke vertalingen uit het Nederlands niet alleen drukte, maar ook zelf schreef. Volgens Rob. Proctor, aan wie wij deze bizonderheden ontlenenGa naar voetnoot3), luidt de titel als volgt: This mater treateth of a merchauntes wyfe that afterwarde went lyke a man and becam a great Lorde and was called Frederyke of JennenGa naar voetnoot4) afterwarde. Het enig bestaande eksemplaar berust op de bekende bibliotheek te Britwell, en is niet dan met moeite toegankelik. | |
[pagina 316]
| |
Proctor houdt de Engelse tekst voor ‘probably a translation from the Dutch’; of dit werkelik het geval is, heb ik niet kununen nagaan, daar mij van de Engelse tekst alleen een afschrift van enkele bladzijden uit een latere uitgave ter beschikking stondGa naar voetnoot1), uitgave die, volgens Proctor, een ‘close reprint’ van de eerste is. Een grondige vergelijking van beide teksten ware te wensen. Van nog groter belang was de vraag: is Shakespeare niets verschuldigd aan onze Vlaamse novelle? Immers, deze bevat de bekende geschiedenis, ook in Boccaccio's DecameroneGa naar voetnoot2) te vinden, die de stof van de Imogen-episode uit Cymbeline vormt, en hierop neerkomt: Een man is overtuigd van de getrouwheid van zijn vrouw; een ander betwijfelt die en wedt de vrouw te verleiden. De weddingschap wordt aangenomen. De would-be verleider slaagt er in, zich in een gesloten kist in de slaapkamer der vrouw te laten dragen; 's nachts komt hij uit de kist, prent zich alles wat hij ziet in het geheugen, neemt enige juwelen mee, en als de kist met haar levende inhoud weer buitengedragen is, kan de schelm schijnbare bewijzen geven van de schande der vrouw. De echtgenoot belast een knecht haar te doden, de knecht spaart ze, zij verkleedt zich en gaat door voor een man tot dat zij, na allerlei avonturen, haar onschuld kan bewijzen en er tussen man en doodgewaande vrouw een verzoening plaats heeft. Aan de oorspronkelike geschiedenis heeft Shakespeare natuurlik alle wijzigingen gebracht die nodig waren om de Imogen-episode met de overige handeling van Cymbeline te verbinden; overal waar dit gebeurt, wijkt hij dan ook geheel en al af, zowel van Boccaccio als van Frederik van Jenuen. In die gedeelten echter, welke aan Cymbeline, Boccaccio's | |
[pagina 317]
| |
novelle en Frederik van Jenuen in hoofdzaak gemeen zijn, blijft de dichter duidelik aan de zijde van Boccaccio. Het moet, b.v., waarschijnlik worden gemaakt, dat de verrader, eenmaal uit zijn kist gekomen, in de kamer kan zien, ofschoon het nacht is. Bij Boccaccio wordt er op gewezen, dat Ginevra de gewoonte had een licht te laten branden; Imogen laat door hare meid eveneens het licht aansteken eer zij gaat slapen; in de Vlaamse novelle schijnt de maan in de kamer. Zowel bij Boccaccio als bij Shakespeare bemerkt de verrader een wrat onder de linker borst van de slapende dame; de Vlaamse novelle verzwakt dit bewijsmiddel door het op de arm te plaatsen. Zowel Ginevra als Imogen is op het punt aan het haar dreigend ongeluk te ontsnappen, omdat de nachtelike indringer nauweliks aan de verzoeking kan weerstaan haar te kussen; van die kenschetsende trek is niets te vinden bij de Vlaamse schrijver. Lomelin (Boccaccio) en Posthumus (Shakespeare) bezitten zulk een engel door de gratie Gods (di spezial grazia da Dio - the gift of the Gods.... by their graces); Lomelins vrienden, en, bij Shakespeare, Philario, doen hun best om het aangaan der weddingschap te verhinderen, zij gaan ze niettemin schriftelik aan; van dit alles is geen spraak in Frederik van Jenuen. Bij Boccaccio onthult de lasteraar zijn schijnbewijzen aan de ongelukkige echtgenoot in aanwezigheid van andere personen; bij Shakespeare, in aanwezigheid van Philario; bij de Vlaming veinst hij de bedroge vriend te willen sparen en spreekt hem in 't geheim over de zaak. Slechts twee bizonderheden zijn niet te vinden bij Boccaccio en wel bij Shakespeare en de Vlaming: Eerst het feit dat de dienaar bevel krijgt ‘to bring some bloody sign’ als bewijs dat hij de vrouw wel degelik omgebracht heeft, en ten tweede, de wroeging van de lasteraar op het einde. Hier is echter louter toevallige overeenkomst mogelik, daar men die twee motieven als gemeenschappelik eigendom kan beschouwen. | |
[pagina 318]
| |
Kortom, ik denk dat Shakespeare's bron of wel Boccaccio's novelle is geweest, of wel een tekst die daar dichter bij staat dan Frederik van Jenuen. Zou de Engelse vertaling van Frederik van Jenuen, na onderzoek, die tekst kunnen blijken te zijn? Het dunkt mij onwaarschijnlik: die vertaling zou dan wel sterk van het oorspronkelike moeten afwijken.
Gent. M. Basse. |
|