Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |
De nasaal in ‘pampier’.Hoe komen we aan deze vorm, - en aan dergelijke? Voor dat we trachten kunnen deze vraag te beantwoorden, zal ik eerst zo volledig mogelik de gevallen opgeven waar we een dergelijke ‘invoeging’ opmerken. Wij vinden zulk een m in: KomfoorGa naar voetnoot1), pampier, ampart, kamperfoelie, fambliek, camplijs benevens: rampierGa naar voetnoot2), kombaars, kombof en kombuis. Al deze voorbeelden behalve de vier laatste zijn reeds opgemerkt door Dr. Salverda de Grave, - zie de Handelingen van het Tweede Nederlandsche Philologen-congres, 1900 p. 95 en Romania XXX, 110. Men merkt op dat het eigenaardige van het geval steeds in de ontwikkeling van een nasaal voor een lipletter b, p, of f bestaat. En bovendien: dat in elk geval die ‘invoeging’ plaats heeft in een lettergreep die nu zwak of zeer zwak geaksentueerd is en die vroeger altíjd zwak geaksentueerd was. Om tot een bevredigende oplossing van ons vraagstuk te komen, moeten we dus eerst zien of er noch andere gevallen zijn waar in een niet-sterk geaksentueerde lettergreep zich 'n nasaal ontwikkeld heeft, de verklaring zal n.l. ál die gevallen | |
[pagina 213]
| |
moeten omvatten. En dan vinden we inderdaad een massa gevallen waar zich voor dentalen een nasaal ontwikkeld heeft en bovendien noch enkele waar dit voor 'n gutturaal heeft plaats gehad. Voorbeelden: Spanseren, vermalendiën, fantsoen, saventier, en haché (voor haché) ook door Dr. de Grave l.l. opgenoemd; verder: visenteren, montet, messengiere, kandeel en brancoen, zie Romania als boven. Misschien - zie hieronder (volg. afl.) - zijn hier tachentig, niemendal en borende(vol) bij te voegen. Voor de gutturale nasaal-invoeging kan ik voor 't Ndl. alleen naar winket (vingkεt) verwijzen en waarschijnlijk Mnl. singlatoen. (de Grave, ib.) Verder zijn er een menigte analoga te vinden in 't Engels. Aangezien ik daarvoor in vele détails moest treden die in 'n tijdschrift voor Ndl. Filologie niet thuis hoorden, heb ik die in een apart artiekel behandeld dat weldra verschijnen zal in de ‘Englische Studien’ (waarschijnlik in afl. 3 van dl. XXXIV). 't Kan misschien geen kwaad hier een verzoek bij te formuleren aan hen die mij de eer zouden willen aandoen mijn hypothese over de oorsprong van deze ‘invoeging’ aan een krietiese toetsing te onderwerpen. 't Zou dit zijn die hypothese niet af te willen keuren zonder van beide artiekelen kennis te hebben genomen. Ik wil hier alleen de verschillende Engelse tijpen aanstippen: Nightingale met gutturale nasaal en messenger met dentale. Het ‘pampier’-type komt in 't Engels, naar 't schijnt, niet voor. Verder geef ik Welsh vyncar op voor vy car (Ellis E.E. Pron. III, 757) en vulgair Spaans Lantino voor Latino (Kern, Handelingen als voren p. 97; het daar als analogon aangegeven Engels lantern moet op 'n vergissing berusten, de n schijnt daar oorspronkelik thuis te horen). - Van veel belang is 't ook op te merken dat wij volstrekt niet altijd een nasaal-‘invoeging’ konstateren onder die zelfde condities van ongeaksentueerdheid. Zo spreken wij van nachtegaal in plaats van nachtinggaal en van japon (vgl. een zin als | |
[pagina 214]
| |
'k bεn im Pərijs in də bəzár gəweest om 'n jəpon te kopə die 'k vammə mang kədó krijg). 't Komt er dus op aan een reden te vinden die aan den enen kant alle gevallen waar die ‘invoeging’ werkelik plaats heeft, verklaart en die 't toch ook begrijpelik maakt dat die ‘wet’ ook hier al weer niet zonder uitzondering werkt. - Ik wil hier opmerken dat mijn behandeling van de Engelse woorden geheel en al af gewerkt was toen ik de gelegenheid had de ‘Handelingen’ te vergelijken zodat de explicatie van Dr. de Grave mij niet meer voorzweefde toen ik de ‘n in nightingale’ behandelde. Dáar was ik met het oog op alle mij bekende voorbeelden en tégen de opvatting van Sweet en Bradley in tot de konkluzie gekomen dar we wel degelik met een foneties verschijnsel te doen hebben. Ook Dr. de Grave meent het tegendeel, - hij schrijft die invoeging (ook die van l en r, maar mijn volgende behandeling zal tonen dat ik hier alleen de nasaal-invoeging bespreek en de l en r hier dus van af moet scheiden) toe ‘aan het verschil van accent dat tusschen het Fransch en het Nederlandsch bestaat, in zoover het Fransch aan de laatste syllabe wel het hoofdaccent geeft, maar tevens aan de beginslettergreep een sterk bijaccent. Als wij daarentegen een Fransch woord overnemen, behouden wij het fransche hoofdaccent doch offeren het bijaccent op. De voorbeelden zijn talrijk, waarin dientengevolge de geheele eerste syllabe is weggevallen: pluis, spijt, spetaal enz. enz. Nu stel ik mij voor dat, om niet in die fout te vervallen, wij geneigd zijn de eerste syllabe der fransche woorden te veel gewicht toe te kennen en, om er als 't ware meer stevigheid aan te geven, een consonant tusschen voegen.’ De door Dr. de Grave behandelde verschijnselen, vormen samen een groep die hij ‘in verband zou willen brengen met de zucht om mooi te spreken.’ Die m en n's zouden dus om alles samen te vatten aan een meer of minder bewust streven te danken zijn om mooi te spreken en om stevigheid aan de woorden bij te zetten. | |
[pagina 215]
| |
Er is hier wel 't een en ander tegen in te brengen. We zouden kunnen vragen welk tegengewicht de n in messengiere en vermalendiën dan vertegenwoordigd en ik zou noch meer punten van twijfel willen en kunnen opperen. Maar dat zou een discussie worden van ‘ik vind’ tegenover ‘hij vindt’, - m.a.w. vol van subjektieve appresiaties waar de wetenschap weinig aan heeft. Daar komt bij dat bij zoo'n dergelijk motief als 't vermeende ‘mooi willen spreken’ we zo zeer rekening moeten houden met de mentaliteit van degenen die die vormen maakten of maken dat we b.v. de keukenmeid die voor hanché aansprakelijk is eigelik voor onze rechterstoel zouden moeten dagen om te horen wat zij er aan vond. Zulke elementen zijn natuurlik niet in enkele speciale gevallen uit te sluiten, maar ik geloof niet dat die een hele kategorie kunnen verklaren, - werkelik verklaren. Het doel van dit opstel is dan ook aan te tonen dat, moge er ook al in 't een of ander geval misschien analogie - of andere gronden aan te geven zijn die dat woord tot z'n tegenwoordige vorm geholpen hebben, dat er toch fonetiese gronden aanwezig zijn die op zich zelf al het verschijnsel kunnen verklaren. We hebben te verklaren: het ontstaan van een nasaal - en wel een nasale konsonant die steeds korrespondeert met de onmiddellijk volgende sluiter: m voor p, b, f; n voor d, t, s; n voor k, g - in onbeklemtoonde syllaben. De hele zaak is zo bizonder eenvoudig dat ik noch steeds verwacht te horen dat dit allang door die of die in dit of dat nootje opgemerkt is geworden Enfin, - ik heb 't noch nergens gevonden en geloof dus een nuttig werk te doen het op te geven. Wat is nl., fysiologies gesproken, de toestand van de spraakorganen bij de produktie van een niet-geaksentueerde vokaal en wel eén die onmiddellijk voór of onmiddellijk ná het hoofdaksent komt? Zonder hier in onnoodige détails af te dalen, kunnen we zeggen dat die articulatie door 't woord ‘slap’ | |
[pagina 216]
| |
te kenschetsen is. En bij slappe articulatie blijft uit den aard der zaak de huig iets - een kleinigheid is voldoende - van de achterwand áf hangen, waar die bij een goed-dui-de-lik-ge-ar-ti-ku-leerd spreken vlak tegen aangedrukt wordt. Dus: de huig zal bij élke slappe artikulatie de neuspassage enigsins in communicatie - let wel kúnnen laten (N.B.! niet móeten laten; want 't hangt helemaal maar van de niet te bepalen sterkegraad der artikulatie af óf er 'n opening zal zijn of niet - dus: slappe artikulatie kán (niet: móet) nasaliteit van de vokaal in die syllabe meevoeren. We begrijpen dus nu al de (hypothetiese) tussenvormen: kfor, ppier, visteren, wket etc. etc.Ga naar voetnoot1) Hoe zijn nu de vormen kombuis, komfoor, visenteren en winket te verklaren? We zullen kombuis als voorbeeld nemen. Als de spraakorganen de posietie van de k verlaten hebben dan wordt juist door die slappe articulatie, vlak voór dat alle energie weer noodig is voor de beklemtoonde b, de huig niet geheel tegen de achterwand aangelegd, - en gedurende de zeér korte tijd waarop de aldus genasaliseerde vokaal wordt uitgesproken, - bereiden de spraakorganen de volgende b-artikulatie al voor. Daarvoor grijpt er een afsluiting plaats van de lippen, terwijl de uvula de neus-passage afsluit. Gebeuren nu die twee articulaties juist op hetzelfde oogenblik dan zal het resultaat: kobuis zijn, of hoogstens kbuis, maar als de uvula ook maar een ogenblik, al is het ook ondeelbaar kort te laat komt voor die neus-holte-afsluiting, dan zal er een even kort ogenblikje lippen-sluiting mét nasale resonans gehoord | |
[pagina 217]
| |
worden d.w.z. zal er 'n m ontstaan. Evenzo is de ng in winket 't gevolg van 't sluiten van de k passage voór dat de neusholte afgesloten was; en mutatis mutandis de t fabula narratur. Bij de m van komfoor is op te merken dat er hier van een sluiting er na geen sprake kan zijn omdat de f een spirant is. Maar ten eerste is de gewone of altans een zeer gewone uitspraak van 't woord dan ook met open lippen, kowfoor, - waar men zich licht van overtuigen kan door iemand die niet weet waar 't om te doen is, 'n zinnetje als: Hij gooide 't pampiertje in 't komfoortje te doen uitspreken (zeg dat 't om de -tjes te doen is, dan krijg je de m natuurlik; anders niet). Bij de m van pampier gaan de lippen tegen elkaar bij die van komfoor diet. En de uitspraak met 'n werkelike m-sluiting kan tweederlei oorzaak hebbon: 1o. assimilatie aan de k-sluiting die er onmiddellik aan vooraf gaat (k m foor! zie Jespersen Fonetik, p. 493) óf 2o. (1o. en 2o. kunnen ook samengewerkt hebben): invloed van de schrijftaal, - de m kan n.l. in de geschreven taal te verklaren zijn uit 't feit dat die zó zeer op de m-sluiting gelijkt dat alleen een geoefend oor die kan onderscheiden. - Wij hebben dus hier een verklaring die al de gevallen omvat waar zich zulk een nasaal in de onmiddelike nabijheid van de volle nadruk omvat en die feitelik ook de gevallen verklaart waar die ontwikkeling niet plaatsgrijpt - juist omdat we gezien hebben dat die nasalieteit onder die omstandigheden wel is waar voor kán komen, maar niet een noodzakelik vereiste is.
Gent, 4 Maart 1904. H. Logeman. |
|