Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Boekaankondiging.Middeleeuwsche Marialegenden, vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, uitgegeven door Dr. C.G.N. De Vooys. Iste Deel. Wat zijn dat, Middeleeuwse legenden? Dat zijn illustraties van Christelike waarheden. Illustraties van die waarheid vooral, dat zij die op Christus en de heiligen vertrouwen, hoe groot het kwaad van de zonde ook moge wezen, toch ten slotte noch behouden zullen blijven. En de Maria-legenden hier in massa verzameld, bewijzen het al weer: wie Maria dient, trouw dient, al is het ook dat hij alleen háár dient en niemand anders; al is 't ook dat hij één of twee dagen in de week haar dient en voor 't overige er maar op los zondigt; hij is behouden omdat hij 'n volgeling van háár is geweest, die nooit ophoudt genadig te wezen, tot voorspraak te verstrekken, 't strenge oordeel van Christus te temperen tot 'n barmhartig woord, de straf te verzachten tot 'n boeteproef; en die dat doet voor elk mensekind dat haar aanroept, haar herinnert aan haar onuitputtelike goedertierenheid, aan haar onbegrensde invloed bij haar Zoon, van wie zij in de eerste plaats was de tedere en trouwe Moeder. Zo ligt dan in Christus, door Maria, voor allen het behoud. | |
[pagina 174]
| |
De legenden tekenen dus de strijd om 't behoud van de ziel. En omdat de ziel, in de strijd tegen 't kwaad, gesteund wordt door hen die naar z'n behoud wensen, door vrome aardse mannen, en door de heiligen in de hemel, en omdat ze verleid en bestookt wordt door duivelenlisten in de hel gesmeed en beleid, zien we die kamp volbrengen zowel op de heilige plaatsen, bij altaar, beeld en biechtstoel in de Kerk, als in de ruimte, op het veld en langs de wegen, maar ook zonder voorbehoud, in hemel, vagevuur en hel. Want de onzienlike wereld is de Middeleeuwer reëel; bij hun is het gewrocht der verbeelding gelijk aan het tastbare ding; het bovennatuurlike bestaat voor hen niet; God die de wereldkrachten schept, kan ze ook vernietigen; hij schorst bij onmiddellik ingrijpen de loop der natuur; heft het leven op; verplaatst de dode naar welbehagen weer in levenden lijve onder de mensen; vernietigt de afstanden en zendt z'n scharen van heiligen en maagden, zichtbaar alleen voor het oog van de begenadigde, in 'n gracieuse processie, naar de ondermaanse wereld af.
Maar ook het bontste mirakel, 't meest tegen de natuur van de dingen in, heeft z'n strekking. Al wat de Kerk de Middeleeuwer leert, in haar ritus, haar gebeden en haar hymnen, dat is maar niet zo voorgeschreven, om zo maar oppervlakkig geloofd te worden. Verre van daar, het is naakte reëel rake werkelikheid, en de legende zorgt er voor, dat ieder dat weten kan. Als de eerste de beste meezingt in 't koor ‘Ave maris stella’ en bij 't vierde vers inroept: ‘Bewise dattu biste een moeder’, dan zal Maria zo maar niet bij de eerste de beste voor zijn gezicht komen òm dat te bewijzen. volstrekt niet. Maar daarom kàn ze het wel doen! Ze is immers eens 'n broeder van St. Bernard verschenen, die dat òòk zong en òòk inriep, en ze is immers met 'n blijmoedig en aanminnig gelaat vòòr die broeder gaan staan, als om hem moed in te spreken; en heeft immers, om te bewijzen | |
[pagina 175]
| |
dat ze de Moeder Gods was, uit haar boezem een van haar borsten te voorschijn gehaald en die de monnik in z'n mond gestoken, opdat de broeder er zich openlik van overtuigen mocht, dat zij die moeder was, daar hij altijd in z'n trouw geloof van getuigd had! Maar die broeder was dan ook 'n zeer vroom man, die Maria een buitengewone liefde toedroeg. De heilige Maagd toch geeft haar gunsten in de eerste plaats aan haar uitverkorenen. En wie zou met die monnik niet het voorrecht mee willen deelen, met Jezus als broeder zich aan een en dezelfde borst te hebben gelaafdGa naar voetnoot1)? De moedermelk van de Heilige Maagd bezit ook geneeskracht. Een ‘clerc’ die in zijn hevige smart z'n tong en z'n lippen stukbijtGa naar voetnoot2); een monnik die zwaar ziek ligt, en een 'n mondkwaal heeftGa naar voetnoot3); een kloosterbroeder die 'n ontsteking heeft in zijn keelGa naar voetnoot4); een ander die de kanker heeft in z'n lipGa naar voetnoot5); 'n kranke bisschopGa naar voetnoot6); ze worden door Maria bezocht, met enige druppels melk uit haar borsten verkwikt, en zijn onmiddellik uit hun lijden geholpen. Voorbeelden te over, zoals men ziet. Naam en toenaam worden genoemd: de zieke bisschop was de beroemde Fulbert van Charente; de monnik was 'n Ethiopieër, en z'n bisschop stond er voor in. Zo ook wat tal van overige mirakelen betreft. Van 'n jongeling die uit de dood opstond en na een poosje levens weer insliep, heet het dat dit wonder in 't jaar 1250 gebeurdeGa naar voetnoot7). Iets anders overkomt 'n monnik uit 't klooster EberbachGa naar voetnoot8), enz.; iets anders een te LuccaGa naar voetnoot9), te ToulouseGa naar voetnoot10), enz.; iets anders weer Thomas Becket te Canterbury. Al die gegevens dienen om de mogelike twijfel te ondervangen, en de ongelovige met op namen en data positief gegronde feiten te overbluffen.
Niet als de zoogster alleen is Maria de moeder van Christus. | |
[pagina 176]
| |
Dikwels staat ze bij de rechterstoel Gods, wegende - soms om der aanschouweliksheids wille in letterlike zin, - het goede van hem, wie ze haar goedertierenheid betoont, terwijl anderzijds het kwade opeengehoopt wordt. Slaat de naald door ten nadele van haar client, dan slaat Maria de hand aan de schaal, als om het tekort met de macht van haar voorspraak te vullen. Nauwkeurig wordt in die verhalen de balans ter verantwoording gemaakt. De duivel telt op aan de ene zijde, de Moeder Gods aan de andere kant. Komt de Boze met 'n ziel, die op de wereld vleselik naar z'n lusten leefde, en geen ander goed deed dan Vrijdags en Zaterdags Maria te dienen, dan treedt Maria haar tegenpartij alvast in de weg, vragende wat er met die man zal moeten gebeuren. Natuurlik laat dan de duivel niet af; hèm, meent hij, komt de zondaar toe; immers zijn buit heeft levenslang het goede verzaakt, en is ten overvloede zonder berouw gestorven; de Schrift zelf wil het niet anders: de man is verloren. Maar Maria staat ook op haar stuk; als de zondaar hààr heeft gediend, kan hij ook evengoed háár toebehoren. 't Beste is, de beslissing in te roepen van Petrus en Paulus, meent Maria. Zo wil evenwel de duivel niet: Petrus en Paulus zeggen toch maar alleen wat haar aangenaam is. Als men dan eens ging naar haar Zoon, werpt zij op. Top, zegt de duivel, immers Christus is bekend als rechtvaardig; en met hem als rechter, zal 't gelijk wezen aan zijn kant. En zo brengt dan de duivel het lange zondenregister voor den dag, dat al dadelik veel zwaarder blijkt te wegen dan het eenvoudige getuigenis van 's mans tweedaagse Mariadienst per week, in de andere schaal. Doch nu laat Maria zich zelf in de weegschaal vallen. Bij dit doortastend bewijs van de gunst van de Hemelse Moeder, geeft Christus respijt. De zondaar moet weer naar de aarde terug; wil hij voortaan de duivel dienen, dan is hij voor de hel; wil
hij | |
[pagina 177]
| |
Maria dienen, dan is hij voor haar. En zo geschiedt het: de dode herleeft, met z'n lang zonderegister naast hem; dadelik ontbiedt hij 'n priester, biecht z'n hele ceel onder groot berouw, en dient z'n leven lang de Moeder Gods.
Niet dit is het opmerkelikste in 't verhaal, dat de brief uit de andere wereld op het sterfbed ligt. We wezen er reeds op, dat bij de middeleeuwer tussen het werkelike en bovennatuurlike geen grenzen bestaan. Menig boeteling uit de legende toont dan ook, uit den dode verrezen, aan de verbaasde omstanders, een blauwe plek, veroorzaakt door 'n ribbestoot van de Satan; of wel heeft hij een getijboek of 'n ordekleed bij zich, welke hem gedurende z'n omwandeling met 'n heilig wezen in de hemelse gewesten, tot 'n leven van boetedoening, werd uitgereikt. Maar wat wel eigenaardig in bovengenoemde legende mag heten, is, dat de Duivel zich durft beroepen op de Schrift, en dat hij wederom op 't woord van God wil bouwen, als hij Christus als scheidsrechter kiest, erkennende dat Hij een rechtvaardig rechter is. Doch waartoe dient in deze behendige dialectiek dit handig uitspelen van Christus tegen Maria met al de heiligen op haar hand? Om ten slotte terecht te komen bij Christus zelf, om met Zijn eigen oordeel op overtuigende wijze het wangeloof van de Duivel te beschamen, opdat deze ten slotte zal ondervinden, dat God is weliswaar rechtvaardig, maar tevens barmhartig is; en dat z'n rechtvaardigheid zich juist laat verbidden door de almachtige lieftalligheid van Maria. Aan háár was de eer; in deze bundel culmineert dan ook de hoogste Maria-dienst.
Dat Maria en de duivel in deze legende in 'n vrij kalm dispuut bijeen worden gebracht, dient alleen om de tendenz met relief van woorden en handeling uit te beelden. Want tegenover dit verhaal staan tientallen, waarin het antagonisme | |
[pagina 178]
| |
tussen 't goede en 't kwade het samentreffen van de Koningin des Hemels en de Vorst der Hel onmogelik duldt. Satan ontzet en beeft, en verdwijnt in een helse stinkdamp, alleen bij 't verschijnen van Maria. Is hij, belust op buit, in 'n ridder, 'n vrouw, of 'n hond gevaren, om z'n kwaad te stoken, hij kan 't niet meer houden, zodra 'n vrome mond bij 't Ave Maria de bescherming van de Moedermaagd inroept. Waar zij met oprechtheid en met innigheid wordt gediend, moeten wij begrijpen, wordt al wat onrein is, gebannen. - Kuisheid vooral, staat bij de Onbevlekte, in hoge waarde; Geestelike broeders vooral zullen in 't bizonder 'n gepaste ingetogenheid betrachten. Maria bezoekt het ‘dormter’ van 'n klooster; 'n maagd met een gewijd vat, komt achter haar aan; elke slapende monnik wordt door de Hemelse jonkvrouw met het gewijde water besprenkeld; maar voor het bed van 'n monnik gekomen, die niet betamelik slaapt, omhult de Maagd haar gelaat met haar mantel, en gaat door zonder haar zegen te gevenGa naar voetnoot1). Een kosteres, die met een ‘clerc’ een afspraak heeft gemaakt voor 'n nachtelik rendez-vous, wil 't slaaphuis verlaten: waar zij zich wendt, ziet zij voor de uitgang de lijdende Christus, de armen uitgespreid, als aan 't kruishout; verslagen door de zin van deze verschijning, valt zij 't beeld van Maria te voet; 't Mariabeeld strekt haar hand uit en slaat de non tegen de grondGa naar voetnoot2). Is dan de onkuisheid zo groot 'n zonde bij de reine Maagd, dat haar hart voor 't gebed van 'n gevallene niet te vermurwen is? De middeleeuwers werpen hoge troeven. Zelfs 'n Beatrijs, de bekende non, die door 'n rijk jongeling verleid, haar klooster ontvlucht, hem twee kinderen schenkt en daarna zeven jaar ‘aan alle man gemeen’ is, wordt door Maria in bescherming genomenGa naar voetnoot3). En hoe beschaamd zijn in 'n ander klooster de nonnen, die, vol leedvermaak over de misstap van haar in de kloosterplichten zeer gestrenge abdis, aan de bisschop boodschappen welk 'n onwaardige | |
[pagina 179]
| |
voogdes over haar kudde staat, en tans door het mirakel dat door Maria aan haar overste geschiedt, ervaren moeten, dat Maria haar getrouwen, ook in haar diepste vernedering, niet verlaat. Zwanger van het kind, dat de abdis ‘vermits bekoringe ende bedriechnisse des viants’ van haar rentmeester ontving, en beangst voor het onderzoek van de bisschop, wijdt zij zich met nog groter ijver dan ooit te voren aan de dienst van Maria, en bidt de Maagd met schreiende ogen dat zij ze verlossen mocht van de naderende schande die de nonnen over haar hoofd willen brengen. Het gebed wordt verhoord. Maria verschijnt haar, schenkt haar vergiffenis, en belooft haar uitkomst te geven. De abdis valt in slaap; twee engelen komen en verlossen haar van het kind. De bisschop komt en laat het geval onderzoeken; zij, die hun bevindingen moeten meedeelen, kunnen niets ten nadele van de beschuldigde inbrengen; en als ten slotte de kerkvoogd zelf, bij eigen onderzoek, geen tekenen vindt van wat de nonnen hem hadden overgebriefd, valt hij ootmoedig voor de abdis op de knieën, vergiffenis vragende voor de ongelegenheid en de opspraak, waarin hij onwillens haar had gebracht. De nonnen, verklaarde de bisschop, zouden worden gestraft; de lasteraarsters zouden uit het klooster worden verwijderdGa naar voetnoot1).
Zo hiermee het verhaal uit was, zou in 'n legende als deze de strekking van het mirakel, dat de streng boetvaardige dienende, slechts éénmaal falende abdis, hoog wil houden, in botsing komen met de ernst. Want, weliswaar, zingt boven dit Maria-verhaal, als boven alle andere, de lof uit op Maria, de genadige patrones van allen die in de diepste verdrukking haar hulp inroepen. Doch de zuiverheid van de toon zou worden verstoord door de wanklank van het bedrog, waaraan de bisschop en de nonnen staan de dupe te worden. De abdis moet spreken, men voelt het. Het verhaal | |
[pagina 180]
| |
kan hiermee niet uit zijn. En wat zij te zeggen heeft, is niet 'n boetspalm der penitencie. Zij getuigt van de ere, haar geschied. Onrechtvaardig zou 't zijn, zo zegt ze de bisschop, de nonnen te verdrijven, die hem in 't klooster tot 'n uitspraak hebben geroepen; immers het was geen laster wat zij van haar abdis hebben vermeld: integendeel, wat zij berichtten, was de zuivere waarheid; zij, de abdis, had wezenlik 'n kind gedragen in zonde geteeld; en in wáárheid was zij onwaardig geweest aan 't hoofd van de nonnen te staan. Doch wat de nonnen en de bisschop niet konden weten, was dit, dat haar de eer van een groot mirakel was te beurt gevallen; dat Maria haar in haar zonde waardig had gekeurd, haar tot 'n voorspraak te verstrekken, en haar met haar wondermacht van de schande te verlossen, haar te vrijwaren van de opspraak der nonnen en van 'n berisping van de bisschop. En dat dit alles waar is geweest, kan de heremiet getuigen, bij wie het kind op last van Maria is uitbesteed. Zo hoort dan de bisschop, hoe een bovennatuurlike tussenkomst het oordeel, dat hij als kerkvorst over de abdis had moeten uitspreken, heeft ondervangen; en dat hij, nietig mensenkind, in z'n waan, slechts heeft te loven het wonder der eerherstelling van de abdis. Bij zulk 'n werk, door de Hemel beleid, mag hij als bisschop dan ook niet achterblijven. Als 't knaapje zeven jaar is, zendt de bisschop het naar school. Dat het kind voortreffelik leert, en uitblinkt in deugden valt ook in de lijn van de strekking. En als de bisschop sterft, wordt niemand anders z'n hoge plaats waardig gekeurd dan de man geworden knaap, aan wiens moeder het Hemelse wonder is geschied.
De heilige Maagd heeft ook de vroomlevende monniken lief; in haar verschijningen staat zij hun toe, haar te omhelzen en te kussen; en de namen van aardse gevoelens en aardse verhoudingen worden overgebracht op de mystieser gevoelens | |
[pagina 181]
| |
en heiliger verhoudingen tussen de Hemel en de stervelingen. Maar 't bruidschap van Maria staat niet eens naast, het staat tegenover het bruidschap en 't huweliksleven van de ijdele wereld. Een ‘clerc’ die door z'n vrienden genoodzaakt wordt een vrouw te nemen, ervaart op de dag van z'n bruiloft, wanneer hij biddend voor 't Mariabeeld neerknielt, dat niet de vrouw die hij gekozen heeft, de ware bruid voor hem is. ‘Een dwaas is hij geweest, en 'n trouweloze,’ verwijt hem Maria: ‘hij heeft geen bruid genomen, maar hij heeft de bruid verlaten;’ dadelik laat de jonkman de wereld de wereld, en wijdt zich als kloosterling aan 'n zuiverder dienstGa naar voetnoot1). Doch wat het zeggen wil, 'n verbintenis met de Hemelse bruid aan te gaan, eist sterker uitbeelding. ‘Wilt gij m'n bruid zijn?’ vraagt ergens 'n jong ridder aan Maria. Zij stemt toe: 't verbond wordt met 'n kus bezegeld; ‘nu zijn onze bruiloften begonnen,’ zegt de Maagd. Zij wijst de dag aan waarop het huwelik ten onverstaan van haar Zoon voltrokken zal worden; de dag komt en de ridder verscheidtGa naar voetnoot2). En wat de verzinneliking van de mystieke verhouding voltooit, is, dat evenals de vrouw van deze wereld staat tussen de heilig levende man en Maria, zo stelt zich Maria ook tussen de ontrouw wordende man en de wereldse vrouw. Een ‘clerc’ had Maria getrouwd. Dat was zo maar geen los gerucht, waarop later geen verhaal mogelik was, maar er bestond een zichtbaar blijk van het verbond. Maria droeg aan haar vinger 'n trouwring. En men had maar niet te gelooven, dat de ridder die ring aan 't beeld van Maria willens of onwillens had opgedrongen. De legende eiste voor 't verder verloop van 't verhaal vaste gegevens: 't Mariabeeld had, op de huweliksaanvraag van de jonkman, de armen uitgestoken en de vinger aangeboden, om de ring tot 'n onderpand te ontvangen. Men wilde dus zeggen, dat het verbond met beider goedvinden was gesloten en op beider genegenheid berustte; dat de partijen dus in dezelfde trouwver- | |
[pagina 182]
| |
plichting stonden en de ontrouw van de een, in zedelik opzicht, met 'n vervolging van de zijde van de ander mocht worden vergolden. En het gebeurt ook inderdaad, dat een der partijen ontrouw wordt. De ‘clerc’ vergeet Maria en treedt in een wereldse echt. Maar in de eerste de beste huweliksnacht beneemt Maria het nieuwe paar de mogelikheid van 'n nauwere vereniging. Zij legt zich te rusten tussen de man en de vrouw, verwijt de man z'n ontrouw en geeft de ring terug. Van nu af is voor de ‘clerc’ zowel het ene als 't andere huwelik onmogelik geworden; hij gaat eenvoudig heen en wordt heremietGa naar voetnoot1).
In 't kinderlike en eenvoudige schept Maria 'n groot behagen. Een jong monnikje spaart dageliks van z'n teerkost wat hij kan missen, brengt het naar de kerk, en zet het voor 't beeld van Maria op 't altaar. Komt hij terug, dan is 't eten op, en de borden zijn schoon. Dat kan de knaap niet begrijpen. Menselikerwijze, zou Maria toch aan lijf en goed sporen van eten moeten dragen; ook heeft zij niets waar zij haar handen aan afvegen kan.... Is dat niet een onnozel monnikje? Een die niet eens weet dat heilige mannen en vrouwen met bovennatuurlike middelen als spelen?.... Zo'n aardig welmenend eenvoudig manneke moest eigenlik dadelik de Hemel verdienen. In z'n dood zal liggen z'n loon. Een beloning, zoals het monnikje zelf Maria bereid heeft: 'n gastmaal, en wel 'n rijker gastmaal dan 't monnikje Maria geven kon. Daarom maakt de legende eerst met opzet de gave van t jongske arm; schroeft met toeleg de milde ijver van de gever terug tot 'n schaamachtig tonen van 'n droog stuk brood. Op Kerstavond vermag hij niets te geven van die schamele bete; meer kan hij niet.... Dit moment is 't keerpunt. ‘Morgen nodig ik U te gast: dan zal 't mijn beurt | |
[pagina 183]
| |
zijn om hof te houden,’ zegt Maria. En zo geschiedt; in z'n onnozelheid voortmijmerende, hoe 't toch mogelik is, dat Maria, die zelf zo arm is, dat ze door 'n ander onderhouden moet worden, en niet eens 'n rok voor 't naakt kindeke kopen kan, hoofdschuddende en ongelovig...., verscheidt het onschuldig monnikje en gaat de heerlijkheid inGa naar voetnoot1). Maria speelt met de kinderkens; en de kinderkens spelen met Jezus op Maria's schoot. Maar als die monnikjes nu eens onder dat spelen hun plichten vergeten? Boven alles, jubelen de legenden, gaat de Maria-dienst; de Ave's van de monniken, van de nonnen, de clerken, de ridders en de vrouwen, slingeren zich van de eerste legende tot de laatste aaneen tot 'n brug van hymnen; en al spatten in woeste borreling, van omlaag de wellust en de misdaad, de roof en de doodslag uit, en trekken de duivelen in hopeloos trachten de brug naar beneên, geen nood: elke strijd welke Maria wordt voorgeworpen, moet van haar victorie getuigen; elke proef strekt tot haar roem. Tartend speelt ook in de kinderwereld de plichtverzaking met het heil, dat de Maria-verering hun loont; het monnikje dat bezig met biertappen in 'n kloosterkelder, onder 't spelen met 'n Mariabeeldje z'n tijd vergeet; op 't onverwacht luiden van de etensbel, met de tap in de hand, naar boven vliegt; maar dan indachtig aan z'n verzuim terugijlt om het vat te stoppen; hij vindt z'n nalatigheid met z'n lieftalligheid gedekt: het Mariabeeld staat bij 't vat, met de vinger in 't tapgatGa naar voetnoot2).
Het toppunt van ongelovigheid en Satandienst was in de ME. Jood te zijn. De in z'n hoogmoed gekwetste Theophilus wordt door 'n Jood ontmoet, die de ontevredene naar de duivel brengt. En omdat, zoals gezegd is, bij de middeleeuwer de fantasie ineensmelt met de werkelikheid, ziet hij ook in elke jood 'n verstoteling, 'n duivels-trawant, die met ge- | |
[pagina 184]
| |
heime kunsten en langs verborgen wegen zich in onmiddelike betrekking kan stellen met de hel, en onder wiens mom de ‘viant’ zich gemakkelik onder de mensen beweegt. Zulke vijanden nu van de menselike samenleving tot evenkerstenen te maken, in hen oorlog te voeren tegen de Antichrist, moest wel de almacht van de Koningin des Hemels prikkelen; en dit bekeringswerk tot haar hoogste triomfen maken. Vandaar dat de legende Maria ook de missie-arbeid opdraagt. 't Schoonste werk voor de moeder der mensen, is natuurlik als moeder de jodekindertjes te leiden naar 't Hemelse huis. Worden die jodekindertjes, als ze zich verlustigen in de kerkedienst, door de vergramde vaders in 'n gloeiende oven geworpen, dan staat Maria naast hen, dekt ze met haar mantel en beschermt ze tegen 't verzengende vuurGa naar voetnoot1). De verstomde vaders zijn onmiddelik overtuigd; zij, en haar ganse gezinnen vallen neer, en aanbidden als Christenen de Moeder Gods. Anders weer wordt 'n eenzaam op de zee drijvend kindje van Joodse afkomst behoed; het scheepje wordt in 'n veilige haven gevoerd: het kind komt terecht in 'n kloosterGa naar voetnoot2). Gelukkig de ouderen van dagen die zich bekeren: gelukkig de Jood, die uit 'n Mariabeeld van de ene borst de moedermelk, van de andere de maagdelike olie ziet druppelen, zodat hij, door 't overweldigend bewijs van 't bestaande, maar te lang verlochend mysterie overtuigd, nog bijtijds zich knielend aan haar dienst kan wijdenGa naar voetnoot3). Maar wee de verstokte Christushater, die, niet te winnen voor de waarheid van Gods offerdood, door smaad en spot nog voortgaat Christus dageliks te kruisigen. De legende die, zij 't dan ook één uit alle, die smaad en z'n straf tot werkelikheid maakt, tekent in haar sobere kortheid ons heel de brede bloedstreep die de Jodenvervolging door de ME. Christenheid trekt, en wijst ons, naast het poëties schone en rein opvoedende in deze exem- | |
[pagina 185]
| |
pelenrij, ook op de donkere keerzij van het onderworpenste naïeve geloof, dat uit deze bundel spreekt. ‘Het gheviel in hyspangen op onser liever vrouwen hemelvaertsdach, dat een stemme quam ropen Ende claechde in die kerke ende zeide: ‘O wij O wach dat hier zijn kersten menschen woonachtich indie stat die dat verdraghen zullen datmen minen lieven soen anderwarf crucen sel van den ioden’/ Doe dat die lieden hoorden doe bereyden si hem mitten bisscop te gaen Ende si besochten in alle der ioden husen of si daer yement in vinden mochten. Daer haer die waerde maghet maria die moeder gods om beclaechde Ten lesten vonden si een wassen beelde dat hadden die ioden bespoghen. ende ghecruust in versmadenisse ons liefs heren ihesu christe Ende si wrakeden dat ende alle die ioden werden gedootGa naar voetnoot1).
De verzameling Middelnederlandse Marialegenden, die ons hier wordt aangeboden, zijn afgedrukt naar het Katwijkse handschrift. Nauwkeurig worden aan de voet van de bladzij de varianten meegedeeld van het Haagse handschrift (H) het Amsterdamse handschrift (A), de incunabel (I) en enige andere van minder belang. Meer dan de tekst wordt in dit (Ie) deel niet gegeven. Het IIe deel zal echter in 'n ander opzicht belangrijk worden. Daarin zullen de verspreide Marialegenden worden afgedrukt, en zullen de inleiding en de aantekeningen gegeven worden. In de inleiding zullen de handschriften en hun verhouding besproken worden, en rekenschap gegeven worden van de wijze van uitgeven. De aantekeningen die op de inhoud betrekking hebben, zullen hoofdzakelik bestaan uit verwijzingen naar de bronnen, naar overeenkomstige verhalen, en naar de bladzijde van de Middelnederlandsche legenden en | |
[pagina 186]
| |
excempelen van de bewerker, waar men de legende in verband besproken kan vinden. (Zie Voorbericht). De aanhalingstekens, deeltekens, vraag- en uitroeptekens, voor 't gemak van de lezer aangebracht, zijn van de verzamelaar. Voor 't overige is de interpunctie onveranderd gebleven. De uitgaaf geschiedt van wege de Leidse Maatschappij der Nederlandse letterkunde. Het werk is een rijke bron voor de studie van de ME. beschaving. Om niet te spreken van de taalbeoefenaar, die er menig woord òf in 'n gewijzigde vorm, òf in 'n gewijzigde betekenis zal terugvinden, treft ieder, die aan volksgeschiedenis doet, er aan van z'n gading: kloostergebruiken, kerkelike dienst bij dag en bij feestgetijden, godsdienstige voorstellingen en zedelike begrippen, Christelike mystiek en werkheiligheid en wereldse varia. Er tussen door schitteren enkele schone sagen van oude, waarschijnlik Griekse afkomst.
J. Koopmans. |
|