Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Het Nederlands in woordenboeken voor de vreemde talen.Over het algemeen kan men niet zeggen, dat de lexicograhie voor de vreemde talen in Nederland op de hoogte is van het reeds in het buitenland bereikte. Aan den eenen kant zijn we niet up do date en aan den anderen kant al uit den tijd, zoodat hier niet het goede, maar bepaald het slechte de vijand is van het betere. Ik neem tot voorwerp mijner bespreking het woordenboek van K. Ten Bruggencate, het beste in zijn soort en door den naam van den schrijver het gezaghebbenste: en daaruit niet het Engelsch, maar het Nederlandsch, dat toch ook zijn onmiskenbare rechten heeft in een boek, dat op zooveel scholen wordt gebruikt. Tegen het Nederlandsch nu wordt op verschillende wijzen in dit boek gezondigd, zooals ik hier aantoonen zal. Om te beginnen moet er gewezen worden op het verbijsterde in de rangschikking van het materiaal. Het hopeloos ploeteren door dik en dun zal ook den ijverigsten zoeker moedeloos maken, als hij een paar maal gemerkt heeft, dat hij een artikel van a tot z moet doorlezen, wil hij geen gevaar loopen het gezochte te missen. Evenmin als Servaas de Bruin heeft T.B. zich streng gehouden aan de alphabetische volgorde, tengevolge waarvan men in het labyrinth nu heelemaal geen draad heeft. Men vergelijke om uit honderden gevallen er maar eens één te nemen - het artikel hand bij T.B., | |
[pagina 157]
| |
bij S. de B., bij Campagne, bij Picard, bij Bomhoff, enz. met de mooie en een makkelijk overzicht gevende behandeling in Muret-Sanders Encyclopädisches Worterbuch, ingericht op dezelfde wijze als het woordenboek van Sachs-Villatte, dat nu al 'en 20 jaar in de wereld is en in Holland nog niet nagevolgd. De tweede beginselfout is, dat ook de litterae in hoogeren zin geweld wordt aangedaan door verwarring in de rangschikking naar de woordsoorten (zie aan, op,Ga naar voetnoot1) en door het onder één hoofd brengen van woorden, die etymologisch of semantisch niet onder één hoedje te vangen zijn. Zoo vindt men ‘aas’ = ace, food, carrion, waar Picard reeds had: ace (in de kaart); food, carrion, bait, met duidelijke afscheiding van het heterogene. Zie verder ‘klapperboom’ = cocoa-tree, abeleGa naar voetnoot2) ‘moesje’ = mammy, beauty-spot! Enz. Wat heeft de beginner aan ‘kanalje’ = rabble, mob, skrew (ook zoo wat de afscheiding betreft, bij Campagne en Picard) of ‘vogelslag’ = gin, singing anders dan traps for the unwary? Raadselachtig is en blijft het opnemen van ‘stommerik’ onder ‘stom’, terwijl ‘stommeling’ = blockhead onder ‘stommel’ gebracht wordt. Moeten we ook niet een beetje om den vreemdeling denken, die onze taal bestudeert? Erger nog is, dat hier de vreemdeling den heer T.B. een lesje geven moest. Onder de woordenboeken, die Prof. Skeat aanbeveeltGa naar voetnoot3), vindt men ook een paar Hollandsche: ‘German, Dutch, and Swedish dictionaries are also needed. The German ones are plentiful. For Dutch and Swedish dictionaries the Tauchnitz small editions may serve; but sometimes reference must be had to some better Dutch Dictionary, as e.g. that of Bomhoff.’ Hieruit is te verklaren, hoe het komt, dat we in Engeland nog niet verder zijn met onze orthographie dan roeijen en strooijen | |
[pagina 158]
| |
(Skeat, Etym. Dict. i.v. row en strew); dat schudden (i.v. shudder) van ‘Old Dutch’ pas bevorderd is tot ‘Middle Dutch’ in de beknopte uitgave van 1901; dat snavel nog altijd ‘a horse's muzzle’ is (i.v. snaffle); dat ‘speek’ (= spaak) en ‘stobbe’ (= stub) nog altijd als gewoon ‘Dutch’ te prijk staan. Overigens moet erkend worden, dat Prof. Skeat zich werkelijk beter heeft laten inlichten, door wat wij beter aan woordenboeken hebben (vgl. teal en toy, ed. 1890 en 1901) en dat in één geval althans Tauchnitz de aanbeveling verdient, waar de geboren Hollander jammerlijk de plank misslaat. Holtze geeft in de kleine Tauchnitz ed.: ‘stomme’ = dumb person. - ‘ling’ stupid person. Daar onder ‘stommelen’ = to bustle ‘- ling’, bustle, noise. Bij nader zoeken vind ik ook ‘klapperboom’ goed weergegeven met aspen-treeGa naar voetnoot1), waar T.B. ons met abele en Picard met ash van de wijs brengen. Eveneens leggen wij het af tegen de Duitschers, wat betreft de grammaticale punten, die door een woordenboek aangeroerd moeten worden, al is bijv. Holtze met zijn spelling zoo wat bij Siegenbeek stil blijven staan - evenals P. Weiland in 1812 ‘Kersavond’ en ‘klagt’ schrijft, heeft Holtze dit nog zoo in 1899! Wie weet of we niet spoedig weer daaraan toe zullen zijn? In de spelling winnen we het, ja, maar waar de taal wat te zeggen heeft, is het o zoo dikwijls mis. Het maakt een groot verschil of bijv. een werkwoord overgankelijk is of onovergankelijk, met er verbonden wordt of reflexief gebruikt, of een substantief concreet of abstract dan wel collectief genomen is. Zooals reeds in het geval van ‘kanalje’ bleek, merkt men daar bij T.B. weinig van. Verder moet er verschil gemaakt worden tusschen eigenlijk en figuurlijk, tusschen de gewone en de ongewone beteekenis, enz. Bij een woord als ‘druk’ = printing, edition, pressure, distress, misery, affliction heeft de kleine Holtze alweer de pré boven T.B. met zijn niets zeggende | |
[pagina 159]
| |
komma's, die te bedriegelijker zijn daar hij op andere plaatsen (‘stommeling’) de punt-komma wel gebruikt als vingerwijzing. Is het verder te verdedigen, dat bij ‘leiding’ de concrete beteekenis geheel en al weggelaten is en men zich tevreden moet stellen met lead = first fiddle en the ribauds (of conversation)? Van dien aard zijn er duizenden dingen, die een kritisch mensch ergeren, en die in een voor leerlingen bestemd werk niet te verontschuldigen zijn als kleinigheden: Quas aut incuria fudit
Aut humana parum cavit natura.
Het Nederlandsch zelf, dat den beoefenaar van de vreemde taal aangeboden wordt, mag ook wel eindelijk eens nauwkeurig nagekeken worden en gekeurd. Het is waar, hier kan verschil van meening zijn, wat een grooter woordenboek betreft, maar van een kleiner mag men eischen dat het enkel of in de eerste plaats de levende taal vertegenwoordigt in gangbare en typische woorden en uitdrukkingen zonder dat men den ballast van doode taalperioden te doorworstelen heeft. Waar de bewerker van een woordenboek voor de vreemde taal streeft naar de ‘meest gewone vertaling’ in de taal van den dag, moet hij ook trachten ons het gebruikelijke, dagelijksche, Algemeen Beschaafd te geven, en niet een mengelmoes van alles en nog wat, waarbij men op iedere bladzij haast het gevoel krijgt van een weetniet te zijn in eigen, aangeboren Nederlandsch. Ook zonder dat is het waar: there is death in the dictionaryGa naar voetnoot1). Waarom noodeloos het levende woord in verdrukking brengen door het opnemen van ongerechtigheden als karitaat, kal, togen, morgenspraak, verheergewaden, vermast enz? In elk geval hadden zulke revenants behoorlijk met het kruisje van het taalkerkhof geteekend moeten worden en waarom dit niet gedaan is, is niet te begrijpen, aangezien hier het goede voorbeeld al gegeven | |
[pagina 160]
| |
was ook in ons vaderland - zie het Woordenboek van John Holtrop (1823) en zelfs dat van Sewel (1691). Even dood als de boven aangehaalde woorden zijn voor de meesten technische termen als achterlast, eigenlijdig, kesp, slatting, enz. en historische fossielen als heerban, klovenier enz. Dood door nutteloosheid zijn verder gewestelijke woorden en zegswijzen als meugebet, ketelstrelen, krinsen, schremmen, wierig, gons, glip, ter gluip, gnorren, gabbe enz. Dood voor de algemeene taal zijn ook door hun bijzonderheid komische nonce-words als ontlaarzen en weinig gebruikelijke samenstellingen en afleidingen als stokbeeld of ontheisteren. Waar vindt men in ons proza ontbarsten, ontbasten, ontborrelen, ontbreidelen, ontdelven, ontglanzen, ontgoddelijken, ontgrijpen, onthandelen, onthanden, ontkrachtigen, ontkreuken, ontmenschelijken, ontmergelen, ontnestelen, ontpanden, ontpoorteren, ontroeien, ontroesten, ontstoppen, ontstrijken, ontwimpelen, enz.?Ga naar voetnoot1) Door het opnemen van al zulke ballast is T.B. in zijn woordenboek voor een vreemde taal dikwijls zelfs plus royaliste que le roi Van Dale voor het Nederlandsch; tevergeefs zoekt men in het Groot Woordenboek: accordion, afhuichelen, beschreielijk, blafards, dooverig, doorgankelijk, gabarre, glipperen, herbaren, hummer, lidteeken (= komma), nawaren, onhertrouwd, enz. of uitdrukkingen als: ge denkt Petrus te hebben en het is Paulus, door het lot als een hond heen en weer geslingerd worden, een werkman is niets zonder zijn gereedschap. In geen geval zijn ze zoo algemeen, dat ze een plaats verdienen in de idiomatiek. Waar op deze wijze veel bruikbaarder en gebruikelijker materiaal buitengesloten wordt, is er op hinderlijke manier gezondigd tegen de economie van een woordenboek voor huis-, kantoor- en schoolgebruik. In zoo'n woordenboek hooren ook niet thuis, woorden als onmaalbaar, doorkropen (= doorkneed), enz., evenmin als litteraire aanhalingen uit onze | |
[pagina 161]
| |
zeventiende eeuwsche dichters als: ‘Mijn drukker leeft in droeven druk.’ Waarom worden sommige spreekwoorden en uitdrukkingen niet met de gangbare varianten vermeld of ten minste zooals ze in van Dale staan? Nu zoekt men en bij Campagne en bij T.B. en bij Picard tevergeefs naar het bekende spreekwoord over de kat en de muizen, maar wel vindt men onder kat: ‘Als de kat uit is, hebben de muizen vrij spel’ (T.B.), ‘als de kat uit is, dansen de muizen op tafel (C.) ‘als de kat weg is, vieren de muizen feest’ (P.) Hoeveel van de volgende onder dwaas opgenomen zegswijzen zijn in het Hollandsch spreekwoordelijk? T.B. geeft; een wijze kan van een dwaas leeren; hij is een dwaas die zich zelven schendt; dwazen hebben veel familie; de ergste dwazen zijn zij, die niet hebben willen leeren; de dwazen doen het werk en de wijzen maken daarvan gebruik; de dwazen verrekenen zich altijd; iedereen is wel eens dwaas in zijn leven = een dwaas doet ook wel eens een verstandigen streekGa naar voetnoot1), de ondervinding is de school der dwazen, waar noch van Dale, noch Kramers-Bonte (1862) iets van al dat moois vermelden. Hier en op nog veel meer plaatsen is Hollandsch gefabriceerd, omdat de schrijver absoluut maar al zijn Engelsch ook in het Nederlandsch-Engelsche deel onder dak wil brengen. Dit blijkt ook uit zijn achterbaksche slagen, kundige en gladde menschen, koudhartelijke toejuichingen, enz. Hoeveel Nederlanders zeggen of schrijven ooit dat bezorgdheid geen genezing brengt (= care is no cure)Ga naar voetnoot2), dat zij ons met kogels en bommen aanvielen, dat iemand een van de mooiste betrekkingen in de geleerde wereld heeft? Wat is: een gebruiker van dynamiet (met gemeene bedoelingen)Ga naar voetnoot3); een vrouw, die één groote, geheele glimlach is? Lezers van Dickens zien natuur- | |
[pagina 162]
| |
lijk dadelijk, waar dit laatste moois vandaan is en dit is niet de eenigste plaats, waar de Christmas Carol contributie heeft moeten betalen aan ons Nederlandsch op de wijze van de dona ferentes, die men vreezen moetGa naar voetnoot1). Zoo is verder ‘hoopt op God en houdt uw kruit droog,’ zeer waarschijnlijk afkomstig van CromwellGa naar voetnoot2), terwijl ‘daar schuilt meer achter dan men hoort' een nuchtere vertaling is van Milton's more is meant than meets the ear. Maar we gaan nog verder terug in de Engelsche klassieken om goed Nederlandsch: onder uit zal men vinden ‘de wereld is uit de voegen,’ Hamlets bekende uitroep! Het ergste en ergerlijkste wel zijn die gevallen, waarin de bewerker op onmogelijke wijze het Hollandsch pasklaar maakt voor Engelsche toestanden. In ons land kent men geen admiraliteitshuis; geen advokaten, die het brengen tot de zijden toga; geen politie, die de kust afvischt om gezonken smokkelgoederen, zooals dat in Marryat pleegt te gebeuren; geen strafrechterlijk vervolgbare gevallen van huwlijksbeloftebreuk (zie belofte); geen dekens op het platte land in den zin van de rural deans der Engelsche Kerk; geen jonge paren die serenades gebracht worden met hakmessen en mergpijpen; geen wetsontwerpen, die door het parlement gejaagd worden (zie jagen); geen leden der regeeringspartijen en der oppositie, die gepaard wegblijven van de stemming; geen herlevingssekte; geen members of parliament (zie kamer); geen kanselier van de schatkist; geen kerstdichten; geen leden van het goudsmidsgilde (zie lid); geen areas (zie ruimte); geen officieele toostinstellers en geen personen die verheven worden tot the peerage (zie veradellijken) enz. Tusschen haakjes kan er hier al vast op gewezen worden, dat de manie van T.B. om zijn Engelsch ook in Deel II aan den man te brengen hem rare flaters doet begaan. Men zie ‘ongerijmdheid’ = a mare's nestGa naar voetnoot3). | |
[pagina 163]
| |
Raadselachtig is ‘de vreugde is de tweeling der smart,’ de verongelukte vertaling van every sorrow has its twin joyGa naar voetnoot1) = de tweeling der smart is de vreugde! Trouwens als T.B. aandoenlijk wordt, is hij meer raadselachtig of onnederlandsch. Onder smart bijv. vindt men: ‘eene groote smart is beter dan eene ‘kleine’, en ‘maak de slapende smart niet wakker’; onder vreugde ‘te veel vreugde verkeert in smart’. Waar zulk maakwerk den zoeker wordt voortgezet, mist men met smart echt Hollandsche woorden uit de spreektaal, als berglucht, beroerling, degenstok, être, lamstraal, leervak, oprit, orchidee, patser, sloeber enz. of uitdrukkingen, die dagelijks voorkomen: in de pas staan bij, in het water vallen, boven water komen, enz. In elk geval gaat ook het onnetste Hollandsch boven Zuidnederlandsche maakwoorden als algoderij. In de eerste plaats moet er meer ruimte komen voor ons echte, levende Nederlandsch, het Nederlandsch van de straat uit den mond der spraakmakende gemeent'. Als de doode rommel opgeruimd wordt en het maakwerk verbannen, is die ruimte er te over en kunnen ook de bij ons ingeburgerde outlanders een staanplaatsje krijgen, die nu althans gedeeltelijk onder dak gebracht zijn in het boekje van Fijn van Draat en de Josselin de Jong. Hoe is het toch te verklaren, dat de vreemde woorden, die in Deel I als equivalenten staan van de Engelsche, niet zijn opgenomen in Deel II? Ik noem slechts chemisette, nouveauté en timbre. Voor deze en dergelijke kan men bijv. agnaat, Aleutische (eilanden), astrolabiumGa naar voetnoot2) best missen. Wel is er reeds vooruitgang te bespeuren wat de uitlanders betreft, als men de tweede uitgave met de eerste vergelijkt, zoodat men bijv. nu niet meer | |
[pagina 164]
| |
een woord als humus te vergeefs naslaat, maar het laatste vreemde woord is in dezen nog lang niet gesproken. Nog altijd zijn niet te vinden die welke we met de Engelschen gemeen hebben, en waarvoor we ons dus al een graadje minder te schamen hebben: hoe meer internationale taalgemeenschap, hoe beter. Behalve enkele wel vermelde, noteer ik met c nog: caisson, camaraderie, carbonari, carillon, carmagnole, carte-blanche, causeuse, centime, char-à-banc, chargé d'affaires, charivariGa naar voetnoot1), chignon, cicerone, cicisbeo, claque, colporteur, cordon, coterie, cotillon, coup d'étatGa naar voetnoot2). En dan mag er ook wel eens rekening gehouden worden met onze Oosterlingen, ten minste met die, welke in Nederland en ook buiten Nederland reeds tot in de litteratuur zijn doorgedrongen. Waar Prof. Skeat in zijn Concise Etym. Dict. al de afleidingen geeft van o.a. babirusa, durian, gecko, ketchup, mangosteen, paddy, tripang en upas, mag toch zeker de Hollandsche woordenboekmaker niet achterblijven. Bovendien mag er ook wel eens aan gedacht worden, dat in onze koloniën een kleine duizend jongens en meisjes middelbaar onderwijs genieten, zullen we maar zeggen, afgezien nog van de behoeften der voor akten studeerenden, kantoorlui en bureaumenschen. Uitlanders in zekeren zin, d.i. door de woordenboekmakers buitengesloten, zijn ook eenige persoonsnamen, die soortnamen geworden zijn. In deze beteekenis mist men o.a. Jacob, Thomas, Xantippe. Aan den anderen kant weer vindt men Judas als Judas en traitor - bij Campagne enkel traitor - waar het tweede equivalent het slechte teveel is van het goede. Het is welbekend, dat het Engelsch heel wat minder samenstellingen heeft dan het Hollandsch en het Duitsch, en dat onze samengestelde woorden op velerlei wijze ontbonden moeten worden bij het vertalen in het Engelsch. Hoe zal nu | |
[pagina 165]
| |
de ‘student’ van het Engelsch zich redden met klankwetGa naar voetnoot1)? Of met gedachtenlezerGa naar voetnoot2)? Voor die twee geeft men bijv. kerkgebaar en menschendief graag cadeau. Onjuist ten opzichte van het Nederlandsch is het om woorden als doorgestoken, heinde, hommeles, stade enz., die enkel in bijzondere verbindingen als onoplosbare eenheden voorkomen, afzonderlijk te gaan vertalen. Campagne is hier dan ook zoo wijs om dat niet te doen, Picard doet het daarentegen weer wel. Wat het Engelsch betreft, dient hier ook even gewezen te worden op vertalingen, die als het ware de stille verklikkers zijn van het slecht begrepen Nederlandsch dat T.B. op zijn geweten heeft. Men zie andersdenkend = of a different opinion, andersgezind = otherwise (differently) minded, waar ‘dissentients’ bedoeld zijn. Zoo merkt men uit de vertaling ook, dat T.B. en Campagne niet weten wat ‘opium schuiven’ eigenlijk is, daar beide geven to chew opium in plaats van to smoke opium. Wat dit schuiven is, weet men niet rechtGa naar voetnoot3). Dr. de Haan heeft echter zoo juist een zeer aannemelijke verklaring gevonden. Van schuifelen wil hij niets weten, maar hij vat schuiven op als een verhollandsching van het Italiaansche bargoensch scuffiare = het Fransche bâfrer, zich volstoppen met, wat met de werkelijkheid overeenkomt, daar de opium oorspronkelijk door de opiophagen gegeten werd, en de Italiaansche matrozen dit dus best genoemd kunnen hebben scuffiare oppio. In elk geval bèn trovato! Verder moet ik door de vertaling van nog een ander woord voor altijd de poezie missen, die er voor mij verbonden was aan de Jacoba-kannetjes: T.B. maakt er van: a kind of coffee-pot! Er is reeds gewezen op het gemis van alle spraakkunstige onderscheiding bij de behandeling der woorden, maar behalve | |
[pagina 166]
| |
dat zijn er nog enkele dingen, die niet door den grammaticalen beugel kunnen. Is bijv.: ‘de vogel tikte zachtjes aan het venster’ wel een illustratie van het ww. ‘aantikkenGa naar voetnoot1)? Het zal wel een drukfout zijn, dat er achter “heendraven” en “ongenoegen” nog altijd staat: adj.; maar “toe” als praepositie en “ophouden” als adverb. gaat toch niet aan evenmin als “onverminderd” zonder de vermelding: adj. En is “ongemakkelijk” enkel adj.? En “ongelijk”? Waarom zijn verder “gom” en “oester” mannelijk, terwijl de Vries en Te Winkel die woorden vrouwelijk en dus in de richting der zoo gewenschte vereenvoudiging opgevenGa naar voetnoot2)? Wanneer de oogst bij een vluchtig doorkijken al zoo rijk is, kan men met het gegevene wel volstaan om zich een oordeel te vormen van de nauwgezetheid, waarmee zoo'n boek in elkaar geflanst wordt. Dit blijkt trouwens ook uit “baldadig” en “balddadig” (vgl. 1e en 2e uitgave!). Deze willekeurige door Kiliaen gemaakte, op het gezag van Huydecoper door de grammatici overgenomen en reeds door het conservatieve Woordenboek veroordeelde onderscheiding wordt èn door Campagne, èn door Picard èn door S. de Bruin èn door Ten Bruggencate bestendigd! Is ten slotte: herbrengen; aandacht (= devotion); onwandelbaar - niet eer Duitsch dan Nederlandsch?
* * *
Van evenveel belang voor onze leerlingen en van meer belang nog voor het lezende publiek, dus voor bijna iedereen, is het Nederlandsch dat ons in het vreemde taal - Hollandsche deel aangeboden wordt. Ondanks - of dank zij? - ons on- | |
[pagina 167]
| |
derwijs in de moderne talen is er misschien geen land ter wereld, waar zooveel vertaald werk aan den man gebracht wordt als het onze. Het is met de litteratuur als met de modes: den toon aangeven, dat kunnen we nog niet, maar het nieuwste uit het buitenland moeten we asjeblieft zoo gauw mogelijk hebben en nauwelijks is het jongste papieren kindje uit den vreemde droog achter de ooren, of het wordt in Nederlandsch gewaad gestoken, bij het publiek onder reclame-muziek binnengeleid en dan “juicht heel heb huisgezin.” Of het tot eer en ten bate van nationale kunst en eigen taal geschiedt, valt reeds te betwijfelen, als men alleen maar ziet hoe de kameniers en lakeien der buitenlandsche Muze voor niets terug deinzen en ook het recalcitrantste vreemdelingetje naar hun hand weten te zetten voor een hongerloon. Alles, letterlijk alles - en hoe dikwijls alles letterlijk! - wordt vertaald met een durf en een lichtzinnigheid als gold het wezenlijk maar een heusche en onschuldige verkleedpartij. Een Zangwill met zijn puns en een Kipling met zijn slang, om bij het Engelsch te blijven, moet er even goed aan gelooven als het eerste het slechtste theetafelromannetje der van hun pen levende, litteraire oude wijven van beiderlei kunne. Dat men niets vertalen moet wat niet waard is vertaald te worden, is in ons land een overtollige herinnering, zegt Geel dan ook ironischGa naar voetnoot1). Hoeveel zullen het hem nadoen om er met hun geweten zoo gedurig bij te zijn, dat zij bijv. evenals hij aan den titel, alleen verscheiden avonden wijden zullen? Als het de besten gebeurt, dat zij hun vóórschrijver op de hielen trappenGa naar voetnoot2), hoe velen van de beroepsvertalers zonder roeping zullen hem dan “met natuurlijke losheid en bevalligheid natreden” door “den waaren zin zijner woorden in onzen stijl uit te drukken”? (Betje Wolff)Ga naar voetnoot3). Goed vertalen is in | |
[pagina 168]
| |
zekeren zin moeielijker dan schrijven. Wie werkelijk wat te zeggen heeft, wordt vanzelf gedreven door zijn δαίμων als de bezieling komt. Wie vertalen moet, is gebonden aan het oorspronkelijke, gehinderd en belemmerd in zijn denken, gedwongen te gaan in één richting, en te zoeken, wat maar op één plaatsje verborgen ligt of - soms nergens, - getergd en bezeten door het wel vermoede maar dikwijls o zoo moeielijk te vinden tantaliseerende juiste woord. Het origineele kunstwerk moet opnieuw origineel worden in de eigen taal, met dezelfde kracht hier, dezelfde tempering daar en overal in denzelfden toon, want de stemming door het oorspronkelijke gewekt, moet ook bewerkt worden door de navolging: het moet zijn een copie met eigen middelen en niet een tapijt van den achterkant gezien. De schrijver heeft te worstelen, maar hoopvol te worstelen, met de in vreugde gewonnen naar uiting strevende conceptie der eigen ziel, de vertaler met een van buiten werkende obsessie van zijn ik. Hieruit volgt, dat alléén vertalen mag, wie zelf kunstenaar is van het woord en in de schepping van een ander op kan gaan in liefdevolle overgave van verwant begrijpen, zich zelf verliezend in de machtige uiting van den God, wiens beeld en gelijkenis hij zich voelt te zijn. Vertalen is herscheppen, moest dat ten minste zijn, maar niet wat het nu zoo dikwijls is: de prostitutie van een peuterzieltje achter de bladen van een woordenboek. Natuurlijk geldt dit alleen van goed litterair werk, maar ook voor het minderwaardige zijn toch nog eischen te stellen, en de woordenboeken hebben mede schuld aan het boekerige, schoolsche onfrissche officieele Hollandsch, waarvan de muffe lucht ons nog dagelijks tegenwaait. De wonderbloei van het woord, zooals die kleurig en geurig ontspruit in den ziel van den kunstenaar, mag men natuurlijk niet eischen voor een gulden of wat, maar dan moeten de philologen er ook zoo veel liefde voor hebben, dat ze die sparen, dat ze geen bloempjes plukken uit het paradijs der poezie om er hun | |
[pagina 169]
| |
nuchtere kolómmen mee te versieren tot vermaak van eigen ijdelheid. A thing of beauty is a joy for ever, maar voor die ijdelheid is het te goed. Is the stream lets bickered through the shade niet veel te mooi voor een woordenboek? Gelukkig is hier de vertaling nog geen verraad aan het mooie van het voorbeeld, maar het is al bedenkelijk als men the brass-throated trumpet gelijk stelt met “de krachtig schetterende trompet” of he brooded over visions of departed glory met “hij dacht na over enz.” Of She stood confessed A maid in all her charms met “bleek te zijn, ontpopte zich als”, of the madding crowd met “de woeste, woelige (dwaze) menigte.“ Nog erger is “naar luid van de algemeene berichten overtrof haar tint die van lelie en roos” onder obtain, of “de zonneschijn bespikkelt een eikenboom door de gekorven bladeren met licht” onder rift, of “beschijnt” als hulp bij de vertaling van the moon dances on the rill. Verder betwijfel ik of the sentinel stars set their watch in the sky als “de sterren zetten aan den hemel hunne posten uit” wel begrepen is. Het bekende: the busy bee improves each shining hour = “de nijvere bij gebruikt den tijd goed” is wat al te nuchter, evenals Shakespeare's sweets to the sweet = “het lieve voor de lieve.” Wat beteekent: “de genade deed de aanklacht te niet” als vertaling van Mercy blotted out the accusation? (Vgl. Tristram Shandy VI, 8 aan het slot). Hier geeft T.B. onbegrijpelijk Hollandsch voor onbegrepen Engelsch. Wat voor Nederlandsch is: een vertoon van verzekerdheid aannemen (air), ik ben geheel gehoor en zie toe met open oogen (all), iemands met hem geboren domheid (chuckle), een gelijke makker (compeer), een pak (= spel) kaarten (deck), volmaaktbaarheid (perfect), een rol in een zangstuk (soubrette), een tekstboek (text-book), enz.? Sedert wanneer zijn “vadermoorders” een witte das? Welke voorstelling moet men zich maken van het volgende: introitus = woorden gezongen of opgezegd, terwijl de priester het altaar beklimt en naar de avondsmaalstafel gaat? Hier hebben we weer het noodlottig gevolg, ten eerste van Protes- | |
[pagina 170]
| |
tantsche onkunde wat Roomsche woorden betreftGa naar voetnoot1), en ten tweede van T.B.'s streven om twee heeren te dienen. In de eerste plaats moet een woordenboek het dekkend equivalent geven, en niet de beteekenisomschrijving. Die kan er bij gegeven worden, maar noodig is ze niet. - Dat kiss-in-the-ring een geliefd volksspel’ is, lijkt toch wel wat al te dwaas, al moet het misschien ook op rekening gesteld worden van Tauchnitz, die ‘beliebtes Volksspiel’ geeft. Van hetzelfde gehalte is atlas = vereeniging van kaarten, dolman = Turksch gewaad, grebe = staartlooze zwemvogel, wedding-ring = gladde gouden ring dien de bruigom bij de huwelijksvoltrekking aan den linker vinger der bruid steekt! Zoo heeft men honderden gevallen dat T.B. eenvoudig de verklaringen uit Engelsche woordenboeken in het Hollandsch overzet en daarbij dan ook soms leelijk er in loopt, bijv. exogamy = huwelijk buiten zijn stam (b.v. van een boerenjongen met een stadsmeisje). Dit is een van de principeele fouten van dit deel, dat wat het Nederlandsch betreft anders een beter figuur maakt dan zijn tegenhanger. Ter rechtvaardiging van mijn oordeel, dat velen misschien hard in de ooren klinken zal, besluit ik met deze aanhaling: Is het niet de taak der kritiek, iederen voortgang na te gaan en aan te wijzen, en tevens - zoo mogelijk - terug te houden op het punt, waar een scheeve rigting zou aanvangen? Is het niet haar regt, tot maatstaf in hare beoordeeling aan te nemen, wat reeds bereikt en verwezenlijkt is, en alles ten minste als overtollig aan te merken, wat achterna hinkt, zonder het zóó verre te brengenGa naar voetnoot2)?
Mr. Cornelis, October 1903. F.P.H. Prick. |
|