Kleinigheden.
XXXVII.
Uyten.
Het werkwoord uyten had in de 17e eeuw de volgende nu niet meer gangbare beteekenissen:
1. Ledigen.
'k Sou wel raet weten om een kan van een paertje te uyten.
W.D. Hooft, Jan Saly, blz. 25.
2. Blusschen, mnl. uten.
Ik met alle de Timmerluyden straks over boord met Dopgutsen en Navegaars om gaten in 't schip te boren, zijnde van voornemen 't water een vadem of anderhalf in 't schip te laten loopen, om den brand alsoo van onder te uyten.
Journaal van Bontekoe, blz. 12.
3. Ten uitvoer brengen.
'k Sweer bij den waeren Godt dat mijn compagnion
Op gisteren heel vroegh, een ur wel voor de son
Mij weckten op te staen, en leyden me naer buyten,
Om iet dat Filibert beval voor hem te uyten.
De Bie, Florellus, 1671, blz. 18.