Taal en Letteren. Jaargang 14
(1904)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Spreektaal en schrijftaal in Frankrijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||
spreekt vanzelf dat deze ‘volkstaal’ niet in alle opzichten een eenheid vormt; zij omvat evenveel biezondere ‘talen’ als men groepen en standen onderscheiden kan in het ‘volk’. Toch kenmerkt zij zich, in haar geheel genomen, door een zeker aantal eigenaardigheden, en vertoont dus wel degelik samenhang, wanneer wij haar vergelijken met de ‘beschaafde spreektaal’, d.i. de, eveneens spontane, wijze van uitdrukking van hen die door de omstandigheden er toe worden gebracht hun gedachten, en dus hun woorden, meer in bedwang te houden, aan een scherpere kontrole te onderwerpen, dan wanneer zij slapweg praten. Is het nodig te zeggen dat het niet aangaat om de laatstgenoemde taalnuance ‘goede’, en de eerste ‘slechte’ taal te noemen? Even eenzijdig zou het zijn, bij de vergelijking van twee personen te zeggen dat de één ‘goed’ en de ander ‘slecht’ is. De ‘beschaafde spreektaal’ is ‘anders’ dan de ‘volkstaal’; zij is noch ‘beter’ noch ‘slechter’. Zij beantwoordt aan een andere wijze van denken, zij is het teken van een, doorlopend of ogenblikkelik, overheersen van het intellekt over het gevoel, van het algemene over het persoonlike.
Ik bepaal mij tot de syntaxis, als zijnde het standvastigste en kenmerkendste element van de taal. Ik erken dat, door deze beperking, mijn vergelijking van de ‘volkstaal’ met de ‘beschaafde spreektaal’ en de ‘schrijftaal’ onvolledig wordt, daar deze, behalve in zinsbouw, ook in woordenschat onderling verschillenGa naar voetnoot1). Trouwens, een probleem als ik hier ter sprake breng kan in een tijdschriftartikel hoogstens worden geschetst. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||
I. De Volkstaal.Men heeft dikwijls opgemerkt dat de zinsbouw van de volkstaal zich bij alle beschaafde volken door bepaalde, overal dezelfde, kenmerken onderscheidt van de schrijftaalGa naar voetnoot1). En ik leg er nadruk op dat dit niet uitsluitend het geval is met de spreektaal van weinig ontwikkelde mensen; integendeel, het geldt hier voor een deel eigenaardigheden die samenhangen met de natuur van elke ongedwongen omgangstaal. Adelung heeft drie oorzaken aangegeven van dit verschil tussen volkstaal en schrijftaal: de korte tijd die men, al sprekende, heeft om na te denken, de beperkte kring van toehoorders en het uiterst korte bestaan van het gesproken woord. Bovendien beschikt men, bij het spreken, over middelen om zijn gedachten nog op andere wijzen te uiten dan door klanken, nl. de gebaren en de stembuiging. De schrijftaal moet het zonder deze stellen, en voorziet, op zeer onvoldoende wijze, in dit gebrek door de interpunktie en door verschillen in de druk (lettersoorten, kursivering enz.). Daartegenover staat dat zij op de gesproken taal dit vóór heeft, dat zij kan doorschrappen, veranderen en verbeteren. In het algemeen kan men met Wunderlich zeggen dat de volkstaal aan de éne kant beknopter is dan de schrijftaal, maar dat zij tevens omslachtiger is. Uit deze beschouwingen volgt reeds dadelik dat het niet aangaat, ter kenschetsing van de volkstaal, termen te gebruiken als ‘ellips’, ‘pleonasme’, enz.; het zou schijnen alsof men de schrijftaal beschouwde als de normale taal, en er is geen enkele reden waarom zij recht op deze onderscheiding zou hebben. Integendeel, het is een ramp dat de schoolgramma- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tika's haar nog steeds voor de eigenlike en enig bestaande taal houdenGa naar voetnoot1). De volkstaal is in sommige opzichten behoudender dan de schrijftaal, in andere is zij deze vooruit. Het archaïes karakter van de latijnse volkstaal is reeds vaak opgemerktGa naar voetnoot2); voor het Duits heeft Wunderlich dezelfde eigenaardigheid aangetoond, in verband met de zeer eenvoudige zinsverbindingen van de volkstaal, haar afkeer van bijzinnen, vooral van betrekkelike, en daardoor van de indirekte konstruktie. De volkstaal staat dichter bij de oudere beschavingsperioden. Maar tegelijk slijten er de vormen sneller af dan in de, vast met de traditie verbonden, schrijftaal, die zich dan ook van vormen bedient die de omgangstaal niet meer kent. Daar wij ons hier met de syntaxis bezighouden, zullen wij vooral door het archaïes karakter van de volkstaal worden getroffen; immers, wij zagen het reeds, in de zinsbouw is de taal het meest konstant. Toch zullen wij ons ook hier door de feiten kunnen overtuigen dat de volkstaal soms jonger is dan de schrijftaal. Ik ga nu deze denkbeelden toepassen op de franse volkstaal, haar deze maatstaf aanleggen. Doch ik stuit daarbij op een moeielikheid. Niet alleen is het zeer lastig te weten hoe men werkelik spreekt - veel lastiger dan oningewijden, die zich toch over taal een oordeel aanmatigen, menen - maar dat bezwaar is voor de franse volkstaal biezonder groot, daar zij, zoals wij in het begin van dit opstel zeiden en zoals het vervolg duideliker zal aantonen, in de kringen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waarin vreemdelingen verkeren zeer zelden wordt gehoord en, in romans en toneelstukken, zo goed als niet wordt gebruikt. Toch bestaat zij, dat spreekt vanzelf, en in de nieuwere letterkunde komt zij een enkele maal in de boeken voor, een gevolg zowel van de wetenschappelike beoefening der plaatselike idiomen als van het streven dat enkele franse schrijvers bezielt om, in hun boeken, de werkelikheid zo dicht mogelik te naderen. Ik heb mij op de hoogte van de franse volkstaal trachten te stellen door de werken van GypGa naar voetnoot1), door Henri Monniers Scènes populairesGa naar voetnoot2) en door de Lettres de soldat, uitgegeven door Ch. BonnierGa naar voetnoot3). Alleen deze laatste hebben autentieke waarde; ze zijn geschreven door een soldaat die op het papier de taal gebruikte die hij sprak, behoudens enige onhandige ontleningen aan de schrijftaal. Wat de volkstaal die Gyp en Monnier ons geven aangaat, moeten wij er steeds op verdacht zijn dat zij schrijftaal onder de omgangstaal mengen. Hoe moeielik het is zich van de eerste los te maken toont de bekende brief die Honoré de Balzac laat schrijven door een meisje uit het volk, Ida GrugetGa naar voetnoot4); hij heeft blijkbaar die brief zeer ‘waar’ willen maken, en toch is het enige dat hij heeft bereikt dit: dat de brief wemelt van allerlei onmogelike spelfouten; verbetert men die, dan krijgt men zeer litteraire taal te lezen. Twee vragen stellen wij ons ter beantwoording: vertoont de franse volkstaal inderdaad de kenmerken die wij algemeen geldig voor alle volkstalen hebben genoemd? en staat zij tegelijk dichter bij de oude taal en, in andere opzichten, verder er van af? Voor de eerste vraag zal ik haar vergelijken met andere volkstalen, t.w. de hoogduitse, vooral volgens het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||
werk van Wunderlich; de italiaanse, volgens de Dialoghi di lingua parlata van E.L. Franceschi (10de uitg., Turijn); de nederlandse, en hier en daar de latijnse, volgens Rebling, en de engelse. Bij de volgende opsomming zal ik niet streven naar een absoluut nauwkeurige - en daardoor noodzakelik omslachtige - formulering der verschijnselen, zoals die in een leerboek zou passen; liever zal ik vooral de voorbeelden voor zichzelf laten sprekenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||
Beknoptheid van de volkstaal.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Omslachtigheid van de volkstaal.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||
Andere Verschijnselen.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Nu wij dus gekonstateerd hebben dat er in Frankrijk een volkstaal bestaat die, onder meer, de eigenaardigheden vertoont van elke volkstaal, willen wij in het kort vaststellen welke van die eigenaardigheden reeds in de vroegere taal voorkomen, en welke niet. Maar vooraf moet ik waarschuwen voor het gevaar dat men, tengevolge van het kunstmatig doen herleven van archaïsmen door moderne schrijvers, zou aanzien voor nog bestaand wat al verouderd is. Zo zou men uit deze zin van de Figaro kunnen opmaken dat het relativum quoi niet uitsluitend op een onbepaald antecedent zou behoeven te wijzen, hetgeen volgens de grammatika en volgens de spreektaal wèl het geval is: M. Maurras | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vient de publier un livre magnifique, par quoi notre curiosité est mise en disposition de recherche critique.... Cette histoire.... à cause de la netteté avec quoi elle caractérise le conflit de l'homme et de la femme.... etc’. Toch zou deze konklusie niet gewettigd zijn; men heeft hier te doen met bewuste navolgingen van de oudere taal. Zo beschouwe men ook wendingen als Je le veux faire voor Je veux le faire, die zeer talrijk zijn, bijv. in Le Mariage de Minuit van H. de Régnier; ook het gebruik van encore que voor bien que; eveneens een zin van Faguet als Que M. Baillet manque un peu de relief, il est possible, voor c'est possible. Ik zal de eigenaardigheden van de volkstaal opsporen in de geschriften van een vroegere taalperiode, bij voorkeur in de 17e eeuw, omdat het, in verband met mijn betoog, vooral van belang is te weten tot welke tijd zij in de schrijftaal voorkomen en omdat, zoals wij zullen zien, juist in de 17e eeuw de verhouding van omgangs- en schrijftaal zich heeft gewijzigd. Ter wille van de beknoptheid zal ik gewoonlik eenvoudig het nummer van de hierboven opgenoemde paragrafen aanhalen, met daarachter een zin uit vroegere schrijvers waarin hetzelfde verschijnsel aan het licht komt; voor biezonderheden zal ik telkens verwijzen naar Haase, Syntaxe française du 17e siècle, trad. de Mlle Obert, of van Darmesteter, Grammaire historique IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zo konstateren wij dat achttien van de vijf en twintig eigenaardigheden van de volkstaal ook in de vroegere schrijftaal voorkomen, sommige alleen vóór de 16e eeuw (No. 8a en 11), de meeste tot in de 17e. Doch dat zijn niet de enige punten waarop de oudere taal met volkstalen overeenkomt; wij hebben alleen de bovenstaande genoemd omdat die ook in de tegenwoordige franse volkstaal voorkomen. Om de oude taal volledig te kenschetsen, zouden wij bijv. moeten vermelden de omschrijving van het verbum finitum door faire | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gevolgd door een infinitief, een eigenaardigheid die wij niet alleen in het Engels, maar ook in hoogduitse dialekten en bij ons, in Noord-Holland, aantreffenGa naar voetnoot1). Wij laten die biezonderheden hier echter buiten bespreking. Van de verschijnselen die wij wèl in de hedendaagse volkstaal, maar niet in de vroegere schrijftaal hebben gekonstateerd, mag men misschien aannemen dat de oudere spreektaal toch heeft gekend No. 8c en 12; immers, deze zijn karakteristiek voor de volkstaal in het algemeen; en niets belet ons aan te nemen dat zij vroeger dan de andere uit de schrijftaal - de enige die wij van vroegere perioden kunnen leren kennen - zijn verdwenen. Het komt mij voor dat de overeenkomst die wij hebben aangetoond tussen de oudere taal en de volkstaal vooral de aandacht verdient van hen die de geschiedenis van de franse syntaxis bestuderen. Bij het lezen van een werk als dat van Haase over de syntaxis van de 17e eeuw, krijgt de beginner een enigszins verbijsterende indruk; al die paragrafen die daar achter elkaar staan, ieder met een nummer, zien er uit alsof zij niets met hun kameraden te doen willen hebben; elk vermeldt het taalverschijnsel waarvoor hij is aangewezen, en uit ermee. En ik laat nog daar dat zij die taal verschijnselen soms op zeer onvoldoende wijze vermelden. Mij dunkt dat er meer eenheid komt in het beeld van de syntaxis van de 17e eeuw, als men de eigenaardigheden van de volkstaal die zij bevat bijeenzetGa naar voetnoot2). Enkele verschijnselen zijn te beschouwen als jongere | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkelingen, en zij stellen ons in staat de volkstaal, in de geschiedenis der taal, ook te leren kennen als een jongere ‘stufe’ dan de schrijftaal. Zo bijv. het gebruik van ce in plaats van il (No. 17); wij weten nl. dat de oude taal juist il in plaats van ce gebruikte, ook in gevallen waarin de schrijftaal nu ce bezigt. Zonder aarzeling vermeld ik ook als een jong verschijnsel het gebruik van avoir bij wederkerige werkwoorden (No. 19). Immers, wèl vindt men in de zeer oude taal avoir, maar alleen bij transitieve werkwoorden, bijv. je m'ai frappé; bij intransitieve wordt altijd être aangetroffen. En nu is juist in de volkstaal in dat laatste geval avoir even gewoon als in het eerste. Men ziet dat, vergeleken met de archaïsmen, de neologismen in de syntaxis van de volkstaal verre in de minderheid zijn; als wij de woordeschat bestudeerden, zouden wij tot een tegenovergesteld resultaat komen. | |||||||||||||||||||||||||||||
II. De beschaafde spreektaal.Velen die het Frans slechts uit boeken kennen of door hun gesprekken met Fransen, zullen de zinnen die ik tot nu toe heb aangehaald, voor zeer zonderling Frans houden. Dit komt hiervan dat zij slechts de ‘beschaafde spreektaal’, niet de ‘volkstaal’, van de Fransen hebben leeren kennen. Deze beschaafde spreektaal staat tussen de volks- en de schrijftaal in, daar zij, meer dan de eerste en minder dan de laatste, door de klanken het begrip dat zij wil uitdrukken volledig weergeeft, zonder hulp van de gebaren; zij veronderstelt een minder nauwe gedachtenverbinding tussen spreker en hoorder dan de volkstaal; het individuële element treedt er minder op de voorgrond. Wij zullen tans de vorming van de franse | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
beschaafde spreektaal nagaan en bepalen in welke verhouding zij staat tot de volkstaal. Het is hier de plaats er met nadruk op te wijzen dat het verschil tussen beide taalnuances niet absoluut is; geen van beide vormt een afgerond geheel; zij gaan in elkander over of gaan uiteen in een mate die verschillend is bij de personen die spreken en wier maatschappelike werkkring en karakter - of zij joviaal zijn of deftig - minstens evenveel invloed op hun taal hebben als hun opvoeding. Dat alles moet men niet uit het oog verliezen bij het lezen van de volgende bladzijden: door de aard onzer uiteenzettingen zijn wij verplicht het onderscheid soms wat te sterk te doen uitkomen.
Indien men de beschaafde spreektaal eenvoudig als een onnatuurlike, en de omgangstaal als de natuurlike taal wilde kenmerken, zou men mijns inziens een fout begaan. De vorming van de beschaafde spreektaal is een feit waarvan zij die haar gebruiken zich niet bewust zijn. Het is niet juist haar te beschouwen als een broeiplant gekweekt in de kassen van de grammatici. Evenmin als de volkstaal, laat de beschaafde spreektaal zich regels opdringen die in strijd zijn met haar karakter. Zo vaak de grammatici hun zin hebben gekregen, mogen wij besluiten dat hun voorstellen beantwoordden aan het onbewuste streven van hen die spreken. Nooit zullen zij in de taal een nuance kunnen brengen die er niet in bestaat. Dus, als wij zien dat de grote breuk tussen beschaafde spreektaal en volkstaal in Frankrijk na de 17de eeuw heeft plaats gehad, dan mogen wij dat niet daaraan toeschrijven dat eerst toen de grammatici invloed op de taal zijn gaan oefenen. Veeleer is de studie der grammatika een uiting van een in de 17de en 18de eeuw aanwezige geestesstroming; of, indien men wil, hun invloed is toe te schrijven aan de sympathie die hun denkbeelden vonden. Wij hebben hier te doen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||
met een evolutie; men moet de invloed van personen niet te hoog aanslaan; als iemands denkbeelden bij zijn tijdgenoten sukses hebben, is dat alleen te verklaren doordat zij reeds latent bestonden in de geest van zijn tijdgenoten. Weliswaar is het zeer gewichtig dat de voormannen hun een vorm geven, en tot de verbreiding der denkbeelden draagt hun werk veel bij; er heeft een ‘Wechselwirkung’ plaats. De verdienste der franse grammatici is geweest dat zij vastheid hebben gegeven aan onbewuste neigingen van hun tijdgenoten; waar zij deze opdracht te buiten gaan, is hun werk uit den boze. Sainte-Beuve heeft terecht van Vaugelas gezegd: ‘Il avait sa raison de venir et d'être; il eut sa fonction spéciale, et il s'en acquitta fidèlement’Ga naar voetnoot1). Dat is juist, maar Sainte-Beuve kende toch, evenals Brunetière, in de zoeven verschenen 7de série van zijn Etudes critiques, te veel waarde toe aan de persoonlike invloed van Vaugelas, en, in het algemeen, aan de bewuste werking van een persoon op de gesproken taal.
Wij gaan tans de franse grammatici aan het werk zienGa naar voetnoot2). Men vindt er al in de 16de eeuw, maar deze vergenoegen zich de taalverschijnselen van het Frans te dwingen in het keurslijf van de latijnse grammatika; eerst in de 17de eeuw wordt onderscheid gemaakt tusschen ‘goed’ en ‘slecht’ taalgebruik, en men kan zeggen dat vooral de 18de eeuw deze scheiding heeft doorgevoerd. Vaugelas, naast Malherbe, de beroemdste grammatikus uit de 17de eeuw, ging uit van het denkbeeld dat als vorm van ‘goed’ Frans moest gelden de taal van wat hij noemde ‘la plus saine partie de la Cour’. Dat juist aan het hof | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vele zuidfranse edellieden verkeerden en dat het italiaanse element er sterk was vertegenwoordigd, merkte hij niet of altans hij was er onverschillig voor: het kwam niet bij hem op dat zijn vorm willekeurig, misschien slecht was gekozen. Zijn Remarques sur la langue française zijn geen grammatika in de eigenlike zin van het woord, maar los neergeschreven, naar de ingevingen van het ogenblik voor een publiek van dames en heren uit de hoogste standen. Ziehier een voorbeeld van zijn betoogtrant: ‘Par trop. Cette façon de parler ne vaut rien. Exemple: C'est estre par trop scrupuleux: il suffit de dire: C'est estre trop scrupuleux, quoyque j'avoüe que par trop a beaucoup d'emphase et de force pour exprimer l'excès qu'on veut blasmer, mais le bon usage le condamne’Ga naar voetnoot1). Met opzet koos ik dit voorbeeld, omdat er juist kwestie is van een eigenaardigheid van de volkstaal die wij hierboven hebben aangegeven (No. 8e). Vaugelas ontkent niet dat par trop krachtiger is, en erkent dus dat die uitdrukking voor hem leeft; toch veroordeelt hij haar, omdat ‘le bon usage’ haar heeft verbannen. Dat bewijst dat de reaktie tegen de volkstaal was begonnen: het streven naar gematigdheid, afgepastheid van uitdrukking zegevierde. Vaugelas sprak ook in overeenstemming met de onbewuste wensen van de ‘spraakmakende gemeente’, toen hij (II, 467) het gebruik van que in plaats van avec laquelle afkeurde in een zin als Dans la confusion que d'abord ils se présentent à elle, een konstruktie die wij zoëven (onder No. 3b) hebben leren kennen als karakteristiek voor de volkstalen. Ziehier evenwel een voorbeeld van een onderscheiding die een grammatikus in de taal heeft willen brengen, zonder sukses omdat zij er niet reeds bestond; de geleerde is hier zijn rol te buiten gegaan: hij heeft iets nieuws willen scheppen. Volgens MalherbeGa naar voetnoot2) wordt de kon- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||
junktie bien que gevolgd door de indikatief als de zin een reëel feit uitdrukt, anders door de subjunktief; dus Bien que vous fussiez voor een twijfelachtige zaak; anders Bien que vous fûtes. Deze onderscheiding is reeds daarom onjuist dat, in koncessieve zinnen van deze soort, altijd een werkelik bestaand feit wordt uitgedrukt. Toch bestaan beide konstrukties in de taal, maar de scheiding is geheel verschillend van die door Malherbe is voorgesteld; het volk - in overeenstemming met de taal van de 17de eeuw - gebruikt ook tans nog de indikatief, de beschaafde spreektaal de subjunktief. De zaak is dat het algemeen gebruik van de indikatief een eigenaardigheid is van alle volkstalen (zie boven No. 10); zij drukt door partikels de nuance van subjektiviteit uit die de meer syntetiese beschaafde spreektaal door een werkwoordsvorm, de subjunktief, weergeeftGa naar voetnoot1). Malherbe heeft hier dus een willekeurige onderscheiding in de taal willen brengenGa naar voetnoot2). Waar de pogingen van de grammatici vooral hebben schipbreuk geleden, dat is bij het maken van onderscheidingen gebaseerd op de grammatikale funktie van de woorden. Dat onze gewone indeling der woorden in bepaalde klassen niet overeenkomt met de werkelik bestaande toestand, blijkt nergens beter dan uit dat feit; zo dikwijls men, op grond van de zogenaamde normale funktie van een woord, een onderscheiding heeft willen invoeren, heeft de beschaafde spreektaal zich verzet. Het Frans, evenals het Nederlands, kan een adjektief gebruiken als bepaling van een ander adjektief. Evenals wij zeggen een hele grote boom, zoo spreken de Fransen van van une femme toute pâle. De grammatici echter hebben, in hun wijsheid, verklaard dat alleen een bijwoord een adjektief kon bepalen; ze zouden daarom niets liever hebben | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gewild dan tout altijd onveranderlik te maken in zo'n geval. Maar daarin zijn zij natuurlik niet geslaagd. En ze hebben zich toen tevreden moeten stellen met te dekreteren dat, in de orthografie, tout onveranderd zou blijven als de t toch niet werd gehoord, nl. vóór een klinker, bijv. une femme tout émue.
Wij zagen dat de beschaafde spreektaal ook streeft naar volledigheid van uitdrukking. Als Malherbe (o.l., p. 385) het niet-gebruiken van en in zinnen als et quand je le voudrois, je n'aurois le pouvoir veroordeelt, dan handelt hij in overeenstemming met de geest van die spreektaal. Maar als Vaugelas (I, 16) de weglating van het pronomen afkeurt bij een prepositionele infinitief (zie hierboven No. 5), dan bewijst de tegenwoordige taal dat hij te ver is gegaan.
De meeste verschillen die tussen de franse volkstaal en de beschaafde spreektaal bestaan, kunnen wij verklaren uit het eigenaardig karakter van deze laatste. Niet alle. Bij linguïstiese onderzoekingen stuit men altijd op feiten die onverklaarbaar zijn, altans voor ons. Waarom bijv. zegt in de beschaafde spreektaal een vrouw: j'étais enrhumée, je ne le suis plus, waar de volkstaal la gebruikt? (Zie boven, No. 15). Dat is een konstant verschil tussen beide taalnuances. Zo haalt Meigret, een grammatikus uit de 16de eeuw, deze zin aan: ‘on estime toutes choses bonnes que l'usage commun reçoit; elle les sont toutefois....’Ga naar voetnoot1), en op een andere plaatsGa naar voetnoot2): ces hommes sont bons, mais il les sont de tant qu'ils craignent Dieu. Van Corneille haalden wij hierboven een voorbeeld aan, en Bourget heeft zich in l'Etape deze zin laten ontvallen: J'étais folle, mais je ne la suis plus, hetgeen hem door Faguet is verweten. Wat zegt Vaugelas? ‘C'est une | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||
faute que font presque toutes les femmes, et de Paris et de la Cour.... Je dis que c'est une faute.... La raison est que ce le qu'il faut dire ne se rapporte pas à la personne’ (I, 87). Ik zeide reeds dat de tegenwoordige beschaafde spreektaal in zulke zinnen alleen le kent, niet la, les. Moeten wij aannemen dat deze wijziging in de syntaxis Vaugelas' werk is? Immers neen; hij heeft hier alleen uiting gegeven aan een onbewuste, bij alle hoger ontwikkelde mensen, bestaande drang. Maar hoe is deze te verklaren? Wij weten het niet.
Tot nu toe hebben wij getracht de beschaafde spreektaal door vergelijking met de oudere schrijftaal te leren kennen. Het is nodig ook na te gaan in welke verhouding op dit ogenblik de franse beschaafde spreektaal tot de volkstaal staat. Met andere woorden: in hoeverre heeft de inwendige drang tot scherpe onderscheidingen en tot gematigdheid van uitdrukking eigenaardigheden van de volkstaal verdreven? Het is, voor een vreemdeling, zeer moeielik deze vraag te beantwoorden: in de omgang met hen wier moedertaal hij tracht te leren, zullen deze zich van zelf in hun spreken meer observeren dan wanneer zij zich tot landgenoten richten. Een mijner vrienden, die met een Hollandse getrouwd is, zeide mij dat hij, met zijn vrouw sprekende, een ‘officiëler’ taal gebruikte dan wanneer hij in gesprek was met Fransen. Daarom zou de vreemdeling gesprekken moeten afluisteren tussen schooljongens en studenten niet alleen, maar tussen intieme vrienden van oudere leeftijd. Men begrijpt echter dat zulke proefnemingen niet zonder bezwaar zijn. Ik heb, om te bepalen in welke mate syntaktiese eigenaardigheden van de volkstaal in vertrouwelike gesprekken van meer beschaafden voorkomen, aan een frans taalgeleerde die veel aan fonetiek heeft gedaan en daardoor zichzelf heeft leren observeren, de hierboven opgesomde biezonderheden medegedeeld, en hem telkens de vraag gesteld of hij die wending als iets, aan zijn eigen taal vreemds, voelde. Hij ont- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||
veinsde zich niet - en ik evenmin - dat de zaak zeer delikaat was; immers juist als men zichzelf gadeslaat, loopt men gevaar de eigenaardigheden van de volkstaal als ‘vulgarismen’ te gevoelen, ook al zijn zij dit niet. Maar toch was dit voor mij het enige middel. Dat ik zelf of welke vreemdeling ook, al sprak die het Frans nog zo gemakkelik, voor een dergelijke proef geheel ongeschikt was, behoeft geen betoog: voor ons is het Frans een aangeleerde taal. De uitslag van mijn onderzoek was dat de volgende verschijnselen in de taal voorkwamen die hij o.a. met zijn vrienden sprak. En dat deze eigenaardigheden niet als ‘plat’ zijn te kenmerken, bleek mij toen een mijner vrouwelike leerlingen, een onderwijzeres uit Frankrijk geboortig, mij verzekerde dat zij ook aan haar taal niet vreemd waren.
Men ziet hieruit dat de eigenaardigheden van de volkstaal in Frankrijk niet uitsluitend in de taal van de lagere volksklassen voorkomen. Maar tevens blijkt niet onduidelik dat lang niet alle in de taal van de meer beschaafden aanwezig zijn; bovendien moet ik er hier op wijzen dat die welke men er wèl aantreft, niet altijd en uitsluitend gebezigd worden; zelfs wanneer hij onder vrienden is, zal een Fransman een konstruktie als bijv. une boîte qu'il y a une poupée dedans niet altijd, ja zelfs niet altijd bij voorkeur, gebruiken. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijken wij de toestand ten onzent. Hier bevat zonder twijfel de taal der beschaafde volksklasse meer dat typies is voor de volkstaal. Zo komt de konstruktie genoemd onder 3b, Zoo'n meisje als zij die moet je volstrekt je hof niet maken zooals aan andere, voor in een gesprek tussen twee broers uit de eerste kringen van de maatschappij; ook in de italiaanse beschaafde spreektaal troffen wij haar aan; welnu, in de franse wordt zij niet gebezigd. Zestien verschijnselen die voor onze taal in aanmerking komen (No. 1-13, behalve No. 5 en 9) komen alle in de taal der beschaafden voor. En het is geen toeval dat, in de hoogduitse beschaafde spreektaal - zie het boek van Wunderlich - en bij ons, wanneer de boeken haar weergeven, een groot aantal anakoluten voorkomen - men behoeft slechts een boek van Couperus of van Robbers te openen om dat feit te konstateren, men lette op de massa's onderbrekingspunten - terwijl die in de franse romans en komedies uiterst zeldzaam zijn: het wil mij inderdaad toeschijnen dat, in de franse beschaafde spreektaal, meer wordt gestreefd naar volledigheid van uitdrukking. Bij ons staat de taal der beschaafden dichter bij de volkstaal: de ‘beschaafde spreektaal’ dringt zich aan ons op alleen bij deftige bezoeken, audiënties, in redevoeringen; dáár zeggen wij de man waarvan ik sprak en niet daar ik van sprak; ik heb wel gezegd dat.... en niet ik heb het wel gezegd dat.... Te ontkennen valt het niet dat er, vergeleken met vroeger, een streven onder ons merkbaar is om ons meer te observeren als wij spreken; dat daarnaast een neiging bestaat tot de konstrukties van de volkstaal lijkt tegenstrijdig, maar is het niet - de taal is nu eenmaal de resultante van tegenovergestelde stromingen. In Frankrijk wordt de beschaafde spreektaal algemener gebruikt dan elders. Als wij bedenken dat de scheiding tussen volkstaal en beschaafde spreektaal, blijkens onze onderzoekingen, vooral na de klassieke periode heeft plaats gehad - | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||
immers wij hebben zelfs in de schrijftaal van de 17e eeuw nog talrijke eigenaardigheden van de volkstaal gevonden - dan komen wij er als vanzelf toe haar in verband te brengen met de rationalistiese neigingen die vooral in de 18e, maar ook reeds in de 17e eeuw, in de franse letterkunde merkbaar zijn, en vooral met de onbeperkte heerschappij van het koningschap in de tweede helft van de 17e en in de 18e eeuw. De nauwkeurigheid van woordvoeging waardoor de beschaafde spreektaal zich kenmerkt is inderdaad het uitwendig teken van het hoe langer zo meer intellektuele karakter van de franse geest; de gematigdheid van uitdrukking die eveneens eigen is aan de beschaafde spreektaal, wijst op invloed van de toon die aan het hof heerste en die gretig werd nagevolgd. Men moet ook rekening houden met de eigenaardige sociale toestanden in Frankrijk, waar het maatschappelik samenleven algemener is en waar de burgerij meer neiging en meer aanleg heeft zich te voegen naar de gezelschapsvormen van de hogere standen. Een ieder die in eenvoudige parijse kringen heeft verkeerd weet dat de manieren der hogere standen er, meer dan in andere landen het geval is, ingang hebben gevonden. Men heeft eigenlik niet het recht van ‘nabootsen’ te spreken; daarvoor gaat alles te natuurlik, te ongedwongen in zijn werk: men is zich niet bewust ‘na te doen’. Er komt dit bij. De Fransen hebben een sterk ontwikkeld gevoel voor taal; voor hen is deze een muziekinstrument dat zij met grote voorliefde bespelen. Sainte-Beuve zegt: ‘Aujourd'hui.... on reconnaît encore l'esprit français à.... ce goût si répandu dans notre pays.... pour la curiosité de la diction, pour les questions de langue bien résolues.... C'est bien écrit est le premier éloge que donne une jeune fille du peuple qui a lu et qui se pique d'avoir bien lu....’Ga naar voetnoot1) Voor de Fransen is ‘goed’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||
spreken veel meer dan voor ons een kunst waarop zij zich toeleggen; vandaar ook dat zij zo vatbaar zijn voor de invloed van het gesproken woord. | |||||||||||||||||||||||||||||
III. De Schrijftaal.Reeds Vaugelas zeide: ‘La parole qui se prononce est la première en ordre et en dignité, puisque celle qui est écrite n'est que son image, comme l'autre est l'image de la pensée.’ Over de schrijftaal kan ik kort zijn. Het is moeielik vast te stellen op welk ogenblik zij zich van de gesproken taal heeft afgescheiden. Men mag veronderstellen dat, van de tijd af waarop het wetenschappelik leven zich in Gallië gaat ontwikkelen, daarmede de voorwaarden voor het ontstaan van een scheiding aanwezig zijn. Daar evenwel in de vroege Middeleeuwen het Latijn als schrijftaal geldt en ook dient voor de omgang van meer ontwikkelden, zal de nuancering in het begin onbetekenend zijn geweest. Men begrijpt dat het zo goed als onmogelik is, uit de oude letterkundige monumenten - ook al zijn zij in proza - de toenmalige spreektaal te leren kennen. Voor het Frans ontbreekt ongelukkigerwijze een verhandeling die, zoals Dante's De Vulgari Eloquentia voor het Italiaans doet, de vorming der schrijftaal beschrijft op het ogenblik zelf waarop zij ontstaat. Toch kan men één ogenblik van het proces der scheiding waarnemen. In de provençaalse poëzie is de enklise zeer ingrijpend en voor het uiterlik van het vers karakteristiek; vormen als nom (no me), eus (e vos) enz. zijn talrijk. Ook in de noordfranse gedichten, altans de oudste, vindt men voorbeelden van enklise, bijv. porqueit (porquei te), fairel (faire le). Nu | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||
bevindt men echter dat, terwijl in de provençaalse gedichten der 13e eeuw de enklise nog ten volle van kracht is, zij in Noord-Frankrijk hoe langer zo meer wordt beperkt en ten slotte geheel verdwijnt, tot dat zij in de verzen van de ‘zangers van Monmartre,’ aan het einde van de 19e eeuw weer te voorschijn komt. Het spreekt van zelf dat, in het gesproken Frans, de enklise altijd heeft voortbestaan; zij is een noodzakelik verschijnsel. De enige verklaring is dat, in Noord-Frankrijk, na de 12e eeuw de dichters zich losser van de gesproken taal hebben gemaakt en, in plaats van door hun gehoor, zich door hun gezicht hebben laten leiden. Een bevestiging van deze verklaring vind ik in het feit dat in Zuid-Frankrijk, waar, zoals wij zagen, met de enklise steeds is rekening gehouden in de verskunst, zich nooit een ϰοινὴ heeft gevormd, hetgeen bewijst dat de provençaalse verzen in vorm dichter bij de volkspoëzie staan dan de noordfranse, hoe geraffineerd hun inhoud ook moge zijn.
Van de vijf en twintig eigenaardigheden der omgangstaal die wij hebben verzameld, kent de schrijftaal er hoogstens drie (No. 4, 8 d, 13), in het streven naar gematigdheid en naar volledigheid overtreft zij dus de beschaafde spreektaal verre. Zij stond veel lijdeliker tegenover de aanmatigingen der grammatici. Immers, waar het orthografiese kwesties betrof, hadden de heren maar te bevelen; men moest schrijven je les ai entendus chanter, en niet entendu; hun enige toegefelikheid bestond hierin dat zij de schrijvers soms de keus lieten tussen twee schrijfwijzen. Gewichtige dilemma's! Maar ook in andere opzichten gaat de schrijftaal verder: haar zinsbouw is ingewikkelder, de grammatici trachten haar logies te maken. Zinnen als La fortune lui est venue en dormant zijn, volgens de spraakkunst, eigenlik foutief. Het was aan de filosofie van de 18de eeuw, aan de Encyklopedisten bovenal, voorbehouden de logika tot een hoofdelement | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van taalvorming te verheffen. Zij hebben zich daarmede dikwijls belachelik gemaakt. De grammatika's uit die tijd en uit het begin van de 19de eeuw beginnen met een hoofdstuk over de ‘principes de grammaire générale’; indien het Frans enige onregelmatigheden vertoont, dan is dat omdat ‘aucune langue n'a pu être formée par une assemblée de logiciens’; maar ‘les moins imparfaites sont comme les lois; celles où il y a le moins d'arbitraire sont les meilleures’Ga naar voetnoot1). Woordvormen die in de gesproken taal reeds zijn verdwenen, komen in de schrijftaal nog steeds voor; zoo bijv. de Passé défini. En bovendien worden aan de schrijvers eisen gesteld - die min of meer streng zijn naar de coterie waartoe zij behoren - van woordekeus, nauwkeurigheid in beeldspraak, en dergelijke. In de 18de eeuw is men ook hierin zeer ver gegaan. Génin heeft gezegd: ‘Sous prétexte de fixer les nuances les plus délicates, une foule de soi-disant grammairiens ont subtilisé sur les mots et les tours de phrase, introduit quantité de définitions sophistiques, de règles fausses, de difficultés chimériques; ils ont rempli la grammaire de fantômes’ (Vernier, o.l., p. 248). Ook in onze tijd is een dergelijk raffinement niet onbekend. Waartoe zou het echter dienen de verfijnde spitsvondigheden van de franse ‘littérateurs’ op te sommen die men, naar het schijnt, alle moet in acht nemen om voor ‘vol’ te gelden? Voor linguïsties onderzoek heeft een schrijftaal alleen waarde bij gebrek aan beter (zo bijv. de dode talen). En evenmin leent zij zich tot estetiese bespiegelingen, als ware zij een kunstgewrocht dat een zelfstandig bestaan heeft. Die waarheid is niet nieuw, ik weet het; maar algemeen is zij nog niet doorgedrongen. Nog steeds zijn er die menen dat men, alvorens te gaan ‘stellen’, zijn gedachten in een- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voudige vorm zou kunnen neerschrijven, en ze dan gaan ‘aankleden’ voor het publiek, om een ‘mooie’ stijl te krijgen. Alsof dat ooit echt werk zou kunnen zijn! Taal is nu eenmaal niet een kleed dat men om de schouders hangt; zij is de levende huid die door talloze weefsels met onze organen is verbonden en ermede is saamgegroeid.
Leiden. J.J. Salverda de Grave. |
|