Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
Boekaankondiging.De Gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven door Dr. J.A. Worp. Negen deelen. Groningen, 1892-1899.In 1823 was het Rijk door aankoop in het bezit gekomen van een aantal handschriften van de familie Huygens, die vervolgens door de regeering onder verschillende archieven en bibliotheken werden verdeeld. Die van de gedichten van Constantijn vielen ten deel aan de Bibliotheek van het Koninklijk Instituut (later Koninklijke Academie), maar werden daar een halve eeuw lang zoo goed als geheel vergeten, tot ze in 1872 tengevolge van de herleefde belangstelling in dien dichter, opgewekt door Jorissen's boek, door Prof. Boot op een zolder werden teruggevonden. Een zorgvuldige catalogiseering en rangschikking volgde. De handschriften bleken van het grootste belang te zijn: een derde gedeelte dier gedichten was nog nooit gedrukt geworden. Nu eerst kwamen aan het licht de meeste van 's dichters Nederlandsche verzen, na 1672 en van zijn Latijnsche, na 1655 geschreven (van deze waren slechts het Cluys-werck en de De vita propria sermones reeds vroeger gedrukt geworden); verder de Latijnsche verzen van zijn vroege jeugd van 1601-1616; tallooze Fransche verzen, 435 bladzijden vullende, en nog vele Nederlandsche verzen van voor 1672. Een publicatie was te verwachten, waarbij men twee wegen kon inslaan. Of men kon alleen de nieuw ontdekte gedichten uitgeven, of men kon een complete Huygens-editie tot stand brengen, ingericht op een wijze, die voldeed aan de wetenschappelijke eischen van den tijd, naar de opvatting, die men daarvan had. De eerste, eenvoudiger weg werd niet ingeslagen; blijkbaar spoorden de welgeslaagde nieuwe uitgaven van Vondel en Hooft aan den tweeden te volgen. Reeds in 1881 en 1882 verschenen dan ook twee afleveringen van de ‘Volledige dichtwerken van Constantijn Huygens, met aanteekeningen van P. Leendertsz Wzn.’, doch toen deze uitgave door de kritiek niet zeer goed bleek te zijn ontvangen, werd ze gestaakt. Daarna ondernam Dr. J.A. Worp de zoo gewichtige taak, nu met gelukkiger gevolg. In | |
[pagina 450]
| |
1892 verscheen het eerste deel en na zeven jaar was de uitgave met het negende voltooid. Een bespreking van dit standaardwerk mag in dit tijdschrift niet ontbreken en wordt dus hier den lezers aangeboden. Het zal een beknopte bespreking zijn, die zich ten doel stelt den aard van het werk in het licht te stellen en slechts op een enkel punt een afwijkende opvatting wenscht voor te staan, niet een alzijdige beoordeeling, welke het karakter eener afzonderlijke studie aannemen zou. Het eerste hoofdkenmerk dezer uitgave is, dat daarin alle gedichten van Huygens zijn opgenomen, niet alleen de Nederlandsche, maar ook die in het Latijn en het Fransch, om van de kleinigheden in het Italiaansch, Engelsch en Hoogduitsch, ja zelfs in het Grieksch en het Spaansch nu niet te spreken. Volkomen te recht, daar hetgeen door onze dichters in vreemde talen geschreven is, naar onze meening even goed tot onze litteratuur behoort als 't geen zij hebben gedicht in hun moedertaal; inzonderheid geldt dit voor de Latijnsche poëzie der 16e en 17e eeuw. Bedenkelijker schijnt, dat Dr. Worp ook heeft laten drukken de gedichten, die Huygens-zelf bepaaldelijk ongedrukt heeft wenschen te laten. ‘Onbarmhartig’ zegt de uitgever, Inleiding, IX, ‘wordt de sluier weggeschoven, wordt meegedeeld, wat hij zelf niet gedrukt wenschte te zien.’ Maar welbezien moeten wij ook hierin zijn opvatting billijken. Immers Huygens is ontegenzeggelijk een groot man; en het komt ons voor, dat het bij de zulken - maar ook bij de zulken alleen - van belang is alles te kennen, zelfs het om welke reden dan ook afgekeurde. Een tweede hoofdkenmerk is, dat alle gedichten afgedrukt zijn naar de handschriften, zoo die er zijn, en dit is het geval met verreweg de meeste van Huygens' gedichten. Ofschoon Dr. Worp nog verscheiden andere handschriften van gedichten van Huygens heeft gevonden, bevatten die der Koninklijke academie toch de overgroote meerderheid. Deze nu worden door den uitgever verdeeld in drie variëteiten: het klad, het net en de voor de drukkerij bestemde kopij. De laatste variëteit verschilt weinig van het net, doch is kenbaar aan de vele aanwijzingen voor den zetter. Van slechts enkele gedichten komen alle drie variëteiten voor; meermalen bestaan alleen het klad of de kopij voor de drukkerij. Waar de drie variëteiten van een stuk voorkomen, liet Dr. Worp noch klad, noch kopij drukken, maar koos hij een middenweg en nam het net. ‘Het zou toch onbillijk zijn’, zegt hij, Inleiding, XXVI, ‘om de brouillons van een dichter te laten drukken. En aan den anderen kant heeft Huygens nog wel eens in de kopie voor de drukkerij iets veranderd, wat hij niet voor het publiek wilde brengen in den vorm, dien hij er eerst voor gekozen had.’ Waar slechts klad en kopij voorkomen, koos de uitgever in den regel de kopij en hij nam slechts het klad, indien er geen ander handschrift | |
[pagina 451]
| |
was. Waar van een gedicht geen handschrift aanwezig is, werd de text van den eersten druk gevolgd. De lezingen der verschillende handschriften werden, uitgezonderd de doorhalingen, in de noten geplaatst. Ook wat de spelling betreft, werden nauwkeurig de handschriften gevolgd, ook al is zij in den druk veranderd, uitgezonderd, voor het gemak van den lezer, waar Huygens onze v door u weergeeft: in dit geval werd de huidige spelling gevolgd. Ook de interpunctie der handschriften werd zooveel mogelijk weergegeven. Waar in den druk door Huygens nog verzen waren ingelascht, werden deze wel in den text opgenomen, maar tusschen haakjes geplaatst. Met de uiterste zorg werd voor een nauwkeurige weergeving der handschriften gezorgd: de drukproeven werden zooveel mogelijk met de handschriften zelf opnieuw vergeleken. Doch ook de drukken heeft de uitgever niet ongebruikt gelaten. De afwijkende lezingen der voornaamste zijn in de noten vermeld geworden, wanneer ze nl. van eenige beteekenis zijn. Te recht heeft de uitgever gemeend niet te veel varianten te moeten opnemen: zoo bespaart hij ons alle spellingsvarianten en ook die van drukken, welke waarschijnlijk slechts nadrukken zijn. Bij elk gedicht staat opgegeven, op welke bladzijden der voornaamste uitgaven het te vinden is. De plaatsen uit allerlei schrijvers, die Huygens zoo gaarne en zoo overvloedig pleegt te citeeren, werden opgenomen, maar begrijpelijkerwijze, niet bij die schrijvers zelf gecontroleerd. Het derde hoofdkenmerk dezer uitgave is de streng chronologische orde, waarin de gedichten door den uitgever zijn gerangschikt. Dit was mogelijk en betrekkelijk gemakkelijk, doordat Huygens gewoon was zijn gedichten te dateeren. En ook de ongedateerde, die de minderheid uitmaken, bevattten toch soms een aanwijzing, waardoor zij op het juiste jaar kunnen worden geplaatst. Ontbreekt echter zulk een aanwijzing, dan moest de uitgever het gedicht op goed geluk af plaatsen, daar dan slechts het letterschrift - het schrift van Huygens was gedurende zijn lange leven niet gelijk gebleven - de periode aanwijst. Het was onnoodig het jaartal onder elk gedicht te zetten: Dr. Worp plaatste in den rechter of linker bovenhoek van elke bladzijde het jaartal der gedichten, die op die bladzijden voorkomen, zoodat men uiterst gemakkelijk kan vinden, wat de dichter in een bepaald jaar heeft geschreven. Van het chronologische systeem moest natuurlijk eenigszins afgeweken worden bij de langere gedichten, waaraan in verschillende jaren gewerkt is. Gesteld nl. al, dat altijd aangewezen kon worden, wat van deze in elk dier jaren valt, dan zou het 't systeem tot in het absurde doordrijven zijn, indien men die lange gedichten nu ook broksgewijze liet drukken. Zij werden dan ook in hun geheel geplaatst op het jaar hunner voltooiing. Overigens heeft Dr. Worp het stelsel schier tot in zijn uiterste consequentie doorgezet: zelfs reeksen of bundels van gedichten, die | |
[pagina 452]
| |
eng bij elkander behooren als de Zedeprenten, Stede-stemmen en Heilige dagen zijn ter wille van het stelsel uit elkander genomen; de afzonderlijke gedichten staan nu dikwijls vrij ver van elkander verspreid. Dit uit elkander halen verdedigt Dr. Worp, Inleiding, XXIX, hiermede, dat men op die wijze een volledig beeld van Huygens' dichterlijke werkzaamheid gedurende een bepaald tijdperk verkrijgt, maar het is de vraag, of de winst, die aldus verkregen wordt voor de kennis van Huygens' leven en dichterarbeid, wel opweegt tegen de in een ander opzicht geleden schade. Neem b.v. het Dagh-werck, zooals het het vierde boek der Korenbloemen vult. Eerst een vierregelig echt Huygensiaansch versje als motto; dan de opdracht aan ‘Sterre’ in plechtig en toch aandoenlijk Latijn en een karakteristiek voorredetje. De daarop volgende lofverzen gaan wij met stilzwijgen voorbij. Nu het dichtwerk zelf met zijn schat van ernstige of schalksche wijsgeerige en menschkundige beschouwingen van hooger of lager vlucht, maar altijd geestig en interessant. De onvoltooidheid van het werk, tengevolge van den vreeselijken slag, die den dichter getroffen heeft. De roerende laatste bladzijden in proza met de citaten uit Petrarca en eindelijk het schoone, Shakespere waardige sonnet ‘op de dood van Sterre.’ Dat alles vormt een waarlijk schoon geheel, vol echt dichterlijke werking. Maar in de uitgave van Dr. Worp is het uiteengerukt. Het motto staat door een ander gedichtje van het werk, waar het betrekking op heeft, gescheiden. De opdracht en het voorredetje vindt men in een noot, aan het einde van belangrijke, maar niet dichterlijke beschouwingen over de handschriften en den tijd der bewerking. De roerende laatste bladzijden zijn ook in een noot komen te staan. Het mooie sonnet, dat zoo voortreffelijk het werk besluit, is twee bladzijden vóor het werk afgedrukt geworden, omdat het toevallig gedicht is vijf maanden voor Huygens de laatste regels van zijn onvoltooid gebleven werk geschreven heeft. Wat blijft er nu van de poëtische werking over? Natuurlijk heeft Dr. Worp de aan zijn chronologisch systeem verbonden bezwaren evengoed als wij ingezien. In zijn noten, wij zagen het reeds, poogt hij te vergoeden, wat hij in zijn text moet weglaten. Bij de stukken uit de zoo even genoemde bundels geeft hij conscientieus in de noten op, dat zij tot die bepaalde reeksen behooren en in het 9e deel geeft hij een afzonderlijke lijst van de volgorde dier reeksen of bundels. De philoloog en de snuffelaar, die slag heeft van zulk werk en er lust toe gevoelt, kan zich dus de oorspronkelijke rangschikking van Huygens-zelf reconstrueeren. Maar de door den dichter bedoelde werking van het geheel zal zich, vrees ik, niet zoo gemakkelijk laten herstellen. Van de ultra-chronologische rangschikking van Dr. Worp zijn wij dus geen onverdeelde bewonderaar. Ja zelfs, wij zouden geneigd zijn, nog een stap verder te gaan en het te betreuren, dat Dr. Worp zich | |
[pagina 453]
| |
in zijn uitgave niet geheel gehouden heeft aan de rangschikking van Huygens zelf, terwijl dan de nog onuitgegeven gedichten in chronologische orde aan den herdruk der Korenbloemen en Momenta Desultoria als een lijvige appendix hadden kunnen worden toegevoegd. Een register, zooals de heer Unger voor Vondel gaf, had voldoende vergoeding gegeven voor het grootendeelsche gemis der chronologische volgorde: te omvangrijk zou zulk een register niet hebben behoeven te worden, daar men er de meeste sneldichten niet in had behoeven te vermelden. Het zou meer dan genoeg geweest zijn, indien opgegeven werd, hoeveel er van dit artikel in elk jaar was gefabriceerd. Hetgeen wij van een enkel boek, het Dagh-werck, opmerkten, nl. dat het een schoon geheel vormt, geldt evenzeer van het geheele werk, de Korenbloemen, indien wij althans weigeren den te breeden staart der sneldichten nauwkeurig te beschouwen. Desinit in piscem, maar 't is recht en reden een man als Huygens zijn menschelijke onvolkomenheden niet te zwaar aan te rekenen. Niet enkel het schrijven der afzonderlijke gedichten, ook de samenschikking er van en wat daar verder bij behoort, als b.v. de naamgeving van den bundel, is dichterswerk of kan het althans zijn. En zeker is dit het geval bij de Korenbloemen. Reeds de geestige titel en het karakteristieke vers tot verklaring er van geven ons in het kort de geheele persoonlijkheid van den poëet Huygens. In Dr. Worp's uitgave echter lezen wij ergens in de Inleiding dat een der bundels van Huygens Korenbloemen heet en ergens op een jaar vinden wij tusschen andere gedichten, zonder eenig verband, dat karakteristieke vers. De dichterlijke werking van titel en uitlegging zijn geheel te loor gegaan. Ten zeerste verheugt het ons thans over te kunnen gaan tot de vermelding van eenige voortreffelijke eigenschappen van Dr. Worp's uitgave, die wij in de hoogste mate bewonderen. Vooreerst de biographische mededeelingen in de noten over de personen, tot wie Huygens zijn verzen richtte en de aanwijzingen der omstandigheden, onder welke hij ze schreef. Zegt de uitgever, dat de historische onderzoekingen daartoe noodig tot het aangenaamste van zijn werk behoorden, de lezer zal daar gaarne aan toevoegen, dat de resultaten dier onderzoekingen hem voorkomen tot het best geslaagde ervan te behooren. Uit deze biographische aanteekeningen, die voor een groot deel geput zijn uit Huygens' brieven kunnen wij velerlei interessante leering trekken. Vooral heeft Dr. Worp zich beijverd om over minder bekende tijdgegenooten van den dichter iets mee te deelen. Niet het minste moet ook gewaardeerd worden de beknoptheid, die hij in acht genomen heeft en waardoor de gevaarlijke klip ontzeild werd, dat het werk van den dichter zelf in te grooten overvloed en omvang van aanteekeningen als verdrinkt. In een Inleiding gaf de uitgever een uiteenzetting van de beginselen, | |
[pagina 454]
| |
waardoor hij zich bij zijn arbeid zou laten leiden, benevens een uitvoerige opgave niet enkel van de handschriften der gedichten van Huygens, maar van alle hem bekende Huygens- handschriften, die grootendeels in de Bibliotheken der koninklijke Academie en der Leidsche universiteit en in het koninklijk huisarchief te vinden zijn. Verder een lijst der uitgaven van 's dichters werken, die verschenen zijn gedurende zijn leven en voor de volledigheid ook van de latere uitgaven. Het negende deel moet de bewondering opwekken van al degenen, die oog en hart hebben voor noesten en onverdroten arbeid. Het bevat een Nalezing en Aanvullingen en Verbeteringen, die getuigen, hoe Dr. Worp gedurende de vele jaren, dat hij met zijn uitgave bezig was, geen oogenblik in zijn ijver verflauwde, hoe weinig opwekkend en aangenaam die arbeid ook dikwijls moest zijn. Steeds was hij er op uit, als de gelegenheid zich voordeed, om zijn werk nog te vervolmaken. Om een voorbeeld te noemen: de bestaande handschriften van Hofwijck waren, toen dit werk aan de beurt kwam om gedrukt te worden, niet te vinden. Dr. Worp moest het dus wel bij gebreke van beter laten drukken naar de oudste uitgave. Maar later, toen die handschriften weer voor den dag gekomen waren, zou een ander uitgever de inconsequentie wel betreurd hebben, dat er nu toch een gedicht was gedrukt geworden naar de uitgave, schoon er handschriften van bestonden, maar zich in het gebeurde hebben geschikt, zich troostende met de gedachten, dat de onregelmatigheid niet aan eigen schuld te wijten was. Niet alzoo Dr. Worp, die geen vingerbreed afwijkt, van wat hij zijn wetenschappelijken plicht acht. Hij getroostte zich een collatie met een dier handschriften - het klad nog wel, want om bijzondere redenen was het net niet te gebruiken - waarbij hij nu natuurlijk ook rekening moest houden met spellings- en interpunctie-varianten. En deze collatie, opgenomen in de Aanvullingen en Verbeteringen, beslaat niet minder dan 22 bladzijden druks! Verder bevat het negende deel verscheiden hoogst gemakkelijke registers: een inhoudsopgave van de tweede uitgave der Korenbloemen met aanwijzing voor elk gedicht, waar het in Dr. Worp's uitgave te vinden is; een dergelijke inhoudsopgave van de Momenta desultoria; een alphabetische lijst der gedichten die noch in de tweede uitgave der Korenbloemen, noch in de Momenta desultoria voorkomen, gesplitst in vier onderdeelen, de Nederlandsche, Latijnsche en Fransche gedichten, en die in andere talen; een volgorde der verschillende series, voor zoover noodig, daar ze gedeeltelijk van zelf reeds blijkt uit de overige, reeds genoemde registers; bovenal een met de uiterste zorg bewerkt personenregister, om nu van de overige registers niet te spreken. Aan het einde onzer bespreking gekomen, uiten wij de verwachting, dat wij iets bijgedragen hebben tot de opwekking van warme waardeering der met Benedictijnervlijt en -geleerdheid tot stand gebrachte | |
[pagina 455]
| |
nieuwe Huygens-uitgave. Daar zij den dichter uit een eigenaardig gezichtspunt beschouwt, dat van den conscientieusen en degelijken litterair-historicus uit de tweede helft der 19e eeuw, maakt zij de oudere edities niet overbodig. Maar geen beoefenaar onzer groote nationale litteratuur, voor wien het werk van Dr. Worp niet onontbeerlijk is.
Zwolle. N.A. Cramer. | |
R.K. Kuipers, Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche taal, bevattende alle gebruikelijke zoowel Nederlandsche als bastaardwoorden, opgehelderd door aanhalingen uit Nederlandsche schrijvers en door vermelding van spreekwoorden, zegswijzen en synoniemen. [Met afbeeldingen tusschen den tekst.] - Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’. Gr. 4o.Dit Woordenboek is in de tijd van vijf jaar kompleet gekomen. Heel veel groter als 't geraamd werd, is 't niet geworden: trouwens beter iets groter en goed en volledig, dan ingekort en beperkt om de ruimte. Is dit mischien min of meer toch nog te merken in de laatste vellen? dreef de uitgever, zelfs in de druk (de vette woorden volgen elkaar zo dicht), er toe aan? Het kan met het Grote Woordenboek van de Vries natuurlik niet vergeleken: daarmee stelt men zich heel andere dingen voor. De bewerker en uitgever van dit werk wilde alleen een uitvoerig, maar prakties woordenboek geven, ‘voor de man van wetenschap als voor die van de praktijk, in handel en industrie, zowel voor de litterator.... en niet het minst voor het onderwijs.....’ Hoewel beknopt bewerkt, staan toch bij de woorden, zo nodig, citaten. De bekendste uitdrukkingen, zegswijzen, spreekwoorden, worden vermeld; en de spreektaal krijgt z'n kompetente porsie (zie i.v. mooi, prakkezeren, bombarie). Medegedeeld wordt of het woord verouderd is (b.v. miede) of alleen nog histories in gebruik, of in de vaderlandse geschiedenis thuis hoort (b.v. bosgeus). Of dat het in bepaalde kring (b.v. achterbeen voor achterpoot, in de rijschool en onder liefhebbers) gebruikt wordt. Ook of het ‘plat’ klinkt. Terwijl populaire woordspelingen (acht is meer als duizend, ‘beroerd’ eten) vaak niet vergeten | |
[pagina 456]
| |
zijn. Gewestelike uitdrukkingen werden nu en dan opgenomen: bolwerken, bouwkap, reeuw, mot, prikkedief, bonk, boksebier (wiekel had dan ook kunnen vermeld, daar ‘rode wiekel’ genoemd wordt). Naar 't mij voorkomt, gebeurt dit niet systematies, hoewel - ik geef toe, dat dit moeilik is. Korte ophelderingen bij de woorden verduideliken vaak de betekenis: bij aanlengen wordt ‘lang nat’ vergeleken; naast brood-studie zelfs liefhebberij-studie. Terwijl meermalen - maar min of meer inkónsekwent, de synoniemen worden meegedeeld. 't AksentGa naar voetnoot1) en de uitspraak is zo nodig aangewezen (bosch, spr. bos; prestige, spr. prestiezj; chicaneren, spr. sji -). De etymologie van de woorden is lang niet altijd aangeduid, is trouwens niet altijd te geven; ik had die liever maar helendal weggelaten, te eerder daar vaak 't verband van de betekenis in 't nù-nederlands en de gegeven etymologie niet duidelik is (zie bordeel); men kan Franck en Vercoullie naslaan. Vaak is die voorzichtig aangegeven, als: ‘volgens sommigen is 't zo’. - Niet altijd is 't beweerde zeker, (zie mof, - en is potentaat tot ‘pot-eter’ geworden?). Vaak is daarentegen aangegeven hoe 't woord in oudere en jongere talen luidt: bij de meeste had ik alweer, liever gezien dat de nieuwe talen alleen waren geciteerd, voor de verbreiding van het woord. Maar in elk geval, wat heeft men er aan: vgl. Sanskrt dit of dat woord; wie zal dat nagaan? En de oorspronkelike betekenis wordt op die wijze lang niet altijd aangeduid. Kompleet een woordeboek te leveren is onmogelik; er is hier ernstig gestreefd naar volledigheid; toch ontbreken er, ik mis altans: dakhaas, nachtkastje, een varken (in de neus) ringen, botskop (een soort zeevis), regels (menses), jonge brasem (meisje, vgl. ‘wilde bras’). Voor zover 't grote Woordenboek uit is, vond de samensteller daarin veel dat hem te pas kwam. Bovendien echter werden ‘allerlei werken van wetenschap en kunst, verschillende vakboeken (b.v. van Smit, Boom, Kuyper, Landolt, Lichtenbelt, Viotta, Van Maaten, Pasteur, Junius e.a.) door (hem) geraadpleegd..... en wanneer niettegenstaande nauwkeurig onderzoek twijfel bij (hem) bestond ten aanzien van de betekenis van enig woord, dan waren tal van amtgenoten en vakmannen gereed (hem) met hun wetenschap bij te staan.’ Zolang het grote Woordenboek - dat zeer duur wordt, en zeer lang onder handen zal en moet wezen, - niet kompleet is, is dit het beste wel. 't Is met zorg bewerkt, en bevat zeer veel. Bovendien heeft het zelfs boven alle woordenboeken hier in Nederland voor, men vindt hier plaatjes die vaak meér uitleggen dan honderd regels tekst. B.H. |