Ik geloof niet dat ze veel plezier zal hebben van 'r werk. De welwillendheid waarmee wij gewoon zijn de eenvoudigste opmerkingen van 'n klassiek schrijver op te blazen tot ‘eeuwig ware uitingen van et diepste inzicht in et menschelijk hart’ enz. mogen we niet onderstellen bij iemand die zooveel dieper en rijker menschenkennis gevonden heeft bij modernen en bij et vergelijken minder bevooroordeeld is, en ik vermoed daarom dat, wat de gedachtewaarde betreft, de klassieken maar 'n matige bewondering zullen opwekken. Wat de waardeering van de kunstwaarde aangaat, staat de zaak niet veel gunstiger. Ten eerste zijn wij, die aan die gedachtearmoe gewoon zijn, beter getraind in et uitsluitend letten op de manier waarop gegeven wordt wat de tijd geven kon en de kunstsoort geven mag; 'n niet ‘klassiek gevormde’ daarentegen is allicht verwend: hij verlangt in der schönen Form die schöne Seele en heeft waarschijnlijk meer moeite dan wij met die magere ziel voor lief te nemen en 'n poezie te waardeeren die door die manier alleen of hoofdzakelijk uitmunt en ook alleen hoeft uit te munten als ze episch is. Ten tweede: kan etgeen mooi is in 'n nog weinig abstrakte taal, waarin ook zonder hulp van vergelijkingen alles aanschouwelijker is, mooi blijven als et (niet omgesmolten wordt in de ziel van de dichters van Persefone, Demeter, Ganymedes, Mei, maar) gewoon overgebracht wordt in 'n taal van veel hooger abstraktiegraad waarin alleen door gelukkige woordgroepeering en door beelden lijn en kleur te bereiken is? Ik betwijfel et. Wat ginds kinderlijk, eenvoudig en natuurlijk is, wordt hier kinderachtig, nuchter en onnoozel. Alleen et bloedoffer van et genie kan leven geven aan onze lichaamlooze woordschimmen; et is niet genoeg ze op 'n rijtje te zetten zooals et verstandelijk verband et wil, en meer doet toch 'n vertaler niet. Z'n werk roept de herinnering op
aan verdroogde bloemen uit Egyptische graven. Daarbij komt nu nog dat et deftige, et geleerde, et plechtstatige haast niet te vermijden is.
Als Telemachus op reis gaat, heschen ze haastig de pijnboommast op, zetten hem rechtop in de holte van het middenblok, bonden hem toen met de stagtouwen stevig vast en heschen vervolgens het witte zeil met stevig gevlochtene riemen. Thans deed de wind het midden van 't zeil zwellen en de donkerkleurig glinsterende golven klotsten luid bruischend aan weerszijden om de kielbalk van het voortzeilend schip.
Is dit toch niet anders dan gezeur; et lijkt op et opstel van 'n jongen, die ‘niet weet, wat i er van meet zeggen’ en nu door veelheid van adjektieven de regels volsmeert. Als 'n eindexamenkandidaat et waagde z'n hollandsch opstel met dergelijke zinnen uit te dijen, zou men dan ook spreken von et schilderachtige dat er ligt in die epitheta en zou men 'in ook houen voor 'n genie dat met wijze, kunstzinnige zelfbeheersching toch vooral niet te veel wil zeggen maar de verbeeldingskracht van de lezer wil laten werken?
Dr. J.A. dèr Mouw, in 't Museum, 9e jrg. No. 6-7.