In 't kort wil ik nu de vakken opgeven, die ons gevoel van natie kunnen leeren verhoogen. Gelijk in Duitschland de moedertaal het middelpunt is van alle vakken, zoo moest dit ook op onze gymnasia zijn. Van de n.b. 12 uren Nederlandsch op onzen geheelen rooster, worden er in de 1e en 2e klasse 5 zoo goed als vermorst met de beoefening der spraakleer.
Hier leert de jongen zijn moedertaal vervelend vinden. Gelukkig komen hoe langer hoe meer docenten van deze m.i. niet goed te verdedigen methode terug en geven aan de alles naar zich toehalende grammatica slechts het hoog noodige.
Het ligt niet in mijn plan aan te geven, hoe het best kan gewoekerd worden met die 12 uren Nederlandsch. Doch het onderwijs moet in het algemeen gericht zijn zijn op het openen van de rijke bronnen onzer taal, in de eerste plaats het doen hooren van het lied in de verschillende tijden. Voor het lied zijn jongens zeer bevattelijk, vooral wanneer de docent goed voordraagt, mooie klanken maakt en zelf door en door voelt het naïeve en eenvoudige onzer volksliederen. Een enkelen keer late hij een jonge musicus op de viool de melodie weergeven. In de hoogere klassen moeten onze classici naar voren treden: Vondel, Hooft, voorafgegaan door Marnix en als compensatie van dezen Bijns. Ten slotte de nieuweren: Vosmaer, Perk, Kloos, v. Eeden's Kleine Johannes en, vindt men tijd, wat van Verwey, v. Deyssel, Helena Swarth of van een ander. Over de wijze van behandeling dezer voor het onderwijs zoo moeilijke school, kan ik nu niet spreken. Zóó moet echter de keuze zijn uit onze geheele letterkunde dat de mooie zijde van het karakter van ons volk, van zijne vreugde en leed, van zijn wagen en winnen duidelijk op den voorgrond treedt.
Ik stel mij geen partij in de eischen van de nieuw-spellers, doch dit staat bij mij vast na menig gesprek met Dr. Mansvelt, den gewezen Superintendent van het lager onderwijs in Transvaal, dat wij afstand moeten doen van het onderscheid in geslacht van zaaknamen (behalve het onzijdig geslacht) en dat wij de dubbele ee en oo en het onderscheid tusschen ei en ij moeten laten varen. Een Afrikaner kan onze taal goed leeren schrijven behalve op deze punten en rekent men hem dit als fouten aan, die een beschaafd man of vrouw niet mag maken, zoo gebruikt hij liever de Engelsche taal. Is dit nu van onzen kant zulk een groot offer? Of wordt het niet meer dan tijd dat ook wij breken met een gewoonte, waarvan het aanleeren alleen een m.i. niet te verdedigen aantal uren aan onze kinderen kost.
Het bewijs is m.i. nog niet geleverd, dat door die twee veranderingen in onze spelling en geslachtaanwijzing, die ik zoo vrij ben verbeteringen te noemen, onze taal schade wordt aangedaan.
En er mag met klem op worden gewezen, dat wij onze taal mooier en zuiverder voor de klasse moeten gaan spreken. De volle klank-