Een paar Aanteekeningen op Stoett's ‘Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen enz.’
‘Bij de pink(en) zijn’, zegt Dr. Stoett, sub No. 1566, ‘d.w.z. bij de hand zijn,..... Met zekerheid is omtrent den oorsprong dezer uitdrukking niets te zeggen......’ Hij laat dan een paar aanhalingen volgen, waaruit blijkt, dat ook in Friesland de uitdrukking in gelijke beteekenis voorkomt, terwijl ze daarentegen in 't Yperensch ‘geld hebben’ schijnt te beteekenen, en, blijkbaar daarmee in overeenstemming, in Groningen ‘zuinig zijn, op de kleintjes passen.’
Onwillekeurig kwamen mij, bij een oogenblik nadenken, toen ik op deze plaats geen verklaring vond omtrent de herkomst dezer uitdr., in de gedachte de woorden: pinkers (de haren der oogleden) en 't werkw. pinken voor: knippen met de oogen, meer in 't bizonder bij groote inspanning om te onderscheiden, wanneer het licht te zwak is, vaak ook, wanneer slaperigheid het zien moeilijk maakt. En Kiliaan er eens op naslaande, vond ik: ‘pincke, vetus Lumen, Oculus.’
Zou nu de uitdr. ‘bij de pink(en) zijn’ niet zeer goed verklaard mogen worden als: ‘bij de oogen zijn, d.w.z. vlug met de oogen zijn, zijn oogen goed weten te gebruiken’; en dus volkomen te vergelijken met de uitdr. ‘bij de hand zijn’, voor ‘zijn handen goed weten te gebruiken’, overdr. ‘zich vlug weten te redden?’ Tegelijk zou dan veel zuiverder de eigenlijke beteekenis van de uitdr. worden opgehelderd, daar zij niet zoozeer gebruikt wordt van iemand, die ‘bij de hand is’ - wat toch altijd een min of meer ongunstige eigenschap aanduidt, - dan wel van hem, die goed toekijkt, die zijn oogen goed den kost geeft, die een vlug oordeel bezit, schrander is, en alzoo in beslist gunstigen zin gebezigd.
Ook de beteekenis, welke men in Yperen en Groningen aan deze uitdr. hecht, zou hieruit gemakkelijk zijn af te leiden, n.l. scherp toezien bij 't doen van uitgaven of daar, waar maar iets te verdienen valt, dus: op de kleintjes passen, en dientengevolge ‘rijk worden, geld hebben.’
Ook van een andere uitdrukking, waarmee Dr. Stoett geen raad weet en waarop toevallig mijn aandacht viel, waag ik 't hier een verklaring te geven: wellicht vindt zij genade in de oogen ook van anderen. Ik bedoel de welbekende uitdr.: ‘Holland is in last.’ (Stoett No. 784.).
De verklaringen, door Borchardt en Tuinman gegeven, worden door Dr. S. gewraakt, omdat de spreekwijze reeds voorkomt vóór de gebeurtenissen nog hadden plaats gehad, waaraan zij volgens laatstgenoemde uitleggers ontleend zou kunnen zijn. Maar zouden we wel,