Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
Over hoesten, kuchen, hikken en wat fonetiek.
| |
[pagina 426]
| |
En wel in de eerste plaats bij enkele, van wat ik hier overgangsgeluiden (Eng. glides, Duits gleitlaute) zou willen noemen. 't Is een wijd en zijd verbreid idee, dat men bij 't uitspreken van een zeker woord in vloeiende rede, slechts die geluiden laat horen, die meer of minder juist (vooral minder!) door klanksimbolen afgebeeld worden. In 't algemeen kan men zeggen dat met enkele, zoals de straks te behandelen, uitzonderingen er vóór, tússen en ná alle gesimboliseerde (hoofd)klanken altijd andere gesproken worden die de overgang vormen, 't zij van de ene gesimboliseerde klank tot de andere, 't zij van 't niets tot de eerste gesimboliseerde klank, 't zij omgekeerd van de laatste gesimboliseerde klank tot 't niets. Om nu 'n woord als eend te nemen krijgen we als klankbeeld, wanneer we die overgangsklankenGa naar voetnoot1) hier als o afbeelden: o ee o n o d o. En dat spreekt ook vanzelf, want klanken zijn 't rezultaat van de door expiratieGa naar voetnoot2) in beweging gezette luchtkolom in mond en (soms) neusholte, en zolang die oorzaak niet ophoudt, houdt ook 't gevolg niet op. Worden nu de spraakorganen van de eene positie in de ander gebracht - gedurende die overgangsperiode - dan verandert ook de vorm van de luchtkolom in de mondholte en daarmee voortdurend 't karakter van de voortgebrachte klanken. Behalve de hoofdklanken krijgen we dus gedurende de boven-aangeduidde overgangsperiode, overgangsklanken. Ik wil er noch eens op drukken dat die glides ook de overgang vormen van - zo als ik 't uitdrukte - 't niets tót een (hoofd)klank, want daar komt 't voor ons doel juist op aan. Wanneer we n.l. een woord uitspreken dat met een klinker begint, dan kan dat met betrekking tot de positie der stembanden onder drie verschillende omstandigheden gebeuren: Het uitademen kan beginnen terwijl de stemspleet geheel open staat, tengevolge waarvan de volgende, stemhebbende klank pas dan begint als er al enige lucht door de geopende stemspleet heen gedrongen is. Het uitademen kan beginnen nadat de stembanden dicht bij elkaar gebracht zijn, tengevolge van welke nadering de uittespreken klank stemhebbendGa naar voetnoot3) zijn moet. | |
[pagina 427]
| |
Het uitademen kan beginnen terwijl de stemspleet geheel gesloten is, tengevolge van welke sluiting de stem niet gevormd worden kan voor dat de stembanden uit elkaar gedrukt of gerukt zijn. I. Staat nu de stemspleet geheel open zo dat er eerst een weinig lucht doorheen dringt, waarna de vokaal uitgesproken wordt, dan krijgt men de gewone vokaal zo als die in de meeste talen voorkomt, b.v. 't Nederlands, 't Engels en 't Frans.Ga naar voetnoot1) De voor de vokaal uitgestoten lucht is te beschouwen als de glide van de volgende vokaal en niet als een onafhankelik element. Dit wordt 't pas, en dit is van belang - als op die overgangsklank de nadruk wordt gelegd, d.w.z. als de expiratie versterkt wordt. II. Zijn de stembanden dicht bij elkander gebracht zo dat ze trillen bij 't doorschuren van de lucht, waardoor de volgende klank stem hebben zal, dan krijgen we een vokaal zonder glide, want er wordt geen lucht uitgestoten vóór de vokaal zelf gesproken wordt. Deze vokaal komt voor in alle talen, vooral bij 't zingen, maar is niet gewoon in 't dagelikse spreken. Let men n.l. bij 't zingen niet er op de vokaal zo uit te spreken als hier teoreties aangegeven is dan vervalt men licht in de hierboven (onder I) genoemde, legt daarbij onwillekeurig teveel nadruk op de overgangsklanken en krijgt tot rezultaat de versterkte expiratie waarvan ik reeds sprak en dan klinkt 't bekende aandoenlike lied als volgt: Aan doehoever vahhan een snehhelle vliet
Een treuheurend meiheisje zat,
Zij weeheende beihei haar oohoogjes rood
En beihei haar wahhangen nat.
En wat nu de vokaal betreft hier beschreven, geuit nadat de stembanden voor 't trillen dicht bij elkaar gelegd zijn, - legt men op wat er aan de vokaal voorafgaat te veel nadruk, d.w.z. aksentueert men de positie der stembanden te veel, wordt men zich 't toeknijpen ervan half bewust, dan komt men er licht toe de stembanden geheel dicht te knijpen in plaats van ze dicht bij elkaar te brengen en dan bevinden we ons dus in het geval: III. De stemspleet is geheel gesloten; voor dat een volgende klank gevormd worden kan, moeten de stembanden uit elkaar gaan en dit geschiedt dan - ik zou bijna zeggen: omdat er haast bij is, als 't niet al te bewust klonk! - begrijpelikerwijze met een ruk. | |
[pagina 428]
| |
En dan krijgen we dus als derde mogelikheid voor 't beginnen van vokalen juist dat uit elkaar rukken der stembanden dat we als 't essentiële element van 't hoesten en hikken hebben leren kennen. Bij de eerstgenoemde soort - Duits: gehauchter Einsatz, Engels: gradual beginning; wij zouden ze aangeblazen vokalen kunnen noemen - is noch wel een en ander te onderzoeken, b.v. hoe veel die overgangsklank van een aangeblazen vokaal versterkt worden kan vóor die als hoofdelement gevoeld wordt, maar dit ligt nu buiten ons onderwerp; ik wil er alleen bijvoegen dat de Griekse spiritus lenis misschien deze waarde had. Onder no. II is behandeld de vokaal die in 't Duits als met leise(m) Vokaleinsatz beginnend aangeven wordt. In 't Eng. spreekt men van een clear beginning; wij zouden van zuivere vokalen willen spreken, 't geen in deze samenhang geen verwarring veroorzaken kan. Zo als we zagen komt die zuivere vokaal bij zangers (goede!) veel voor en vervolgens ook in 't spreken, vooral nà konsonanten en veel bij beginvokalen in 't midden van een zin. Brengen we nu in onze ijver om 't toch vooral goed te doen, de stembanden wat al te dicht bij elkaar dan krijgen we, zooals we gezien hebben een ander vokaalbegin. Dit is de zogenaamde Fester Vokaleinsatz, uit het Duits wel bekend. 't Is deze manier van een klinker te beginnen, die, op ons Hollanders, Duitsers de indruk doet maken dat ze hun woorden zo ‘afbijten’. Zeer algemeen is dit vokaalbegin vóór aan een zin; men denke aan 't alle Holl. toeristen in Duitsland opvallende: 'Abfahren! der stationschefs.Ga naar voetnoot1) Veel komt 't ook voor midden in een woord of zelfs in een zin: Der Ver'ein; 'Er der 'Einzigste von 'Allen. Zelfs kan men 't horen, hoewel zeldzamer, achter een als bij de volgende vokaal horend gevoelde konsonant: N'ein! hoewel in het tweede en derde geval somtijds, in 't laatste gevallen veelal de uitspraak met leise(m) Einsatz dus: der Verein; Er der Einzigste von allen; Nein gehoord worden kan. Er zijn in dit te dicht bijeenbrengen der stembanden graden, - worden ze zeer sterk dicht geknepen en is dientengevolge het ontploffingsgeluid des te sterker, dan wordt wat een overgangsklank was tot hoofdklank. Aan die dus nu in zijn wezen en ontstaan | |
[pagina 429]
| |
geschilderde hoofdklank geeft men een aparte naam. In 't Engels heet die glottal catch. In 't Deens werd die genoemd Stödton. Maar nu m'n lezers weten dat 't eigenaardige van die glottal catch juist daarin bestaat dat er ogenblikkelik geen toon gehoord wordt, zullen ze inzien hoe onjuist die benaming is en geneigd zijn met de jongere fonetici daarvoor in de plaats de kortere en vooral betere naam Stöd te gebruiken. In een samenhang die de speciale applicatie van de term duidelik maakt, vindt men termen als Kehlkopfexplosiv, Kehlkopfverschlusslaut, Kehlkopfschlaglaut er voor, die 't nadeel hebben wat lang en zwaar te zijn of wordt 't als stosston (of gestossener ton) aangeduid. Op dit laatste is dezelfde aanmerking te maken als op 't Deense Stödton. In 't Frans en Nederlands ken ik er geen namen voor. Wij zouden het voorloopig de keelexplosivaGa naar voetnoot1) willen noemen tot op het ogenblik dat iemand een betere naam aan de hand weet te doen. Die keelexplosiva nu komt in verschillende talen voor. Daar die ontstaan kan, zoals we gezien hebben, uit een met volle nadruk uitgesproken klinker met ‘Feste(m) Einsatz’ is het niet wel mogelik die twee van elkaar te scheiden, - er is een verschil van sterkte-graad in de expiratie tussen die twee waar te nemen, maar geen essentieel verschil. Net zo min als er een essentieel verschil op te merken valt tussen hoesten en kuchen of tussen een syllabe met veel, meer of minder nadrukGa naar voetnoot2) uitgesproken. Uit dit alles zal 't duidelik zijn dat we hier met de verschillende sterktegraden bij de expiratie van deze explosivae niet dan bij uitzondering rekening zullen kunnen houden. Het vroegste testimonium over het bestaan van deze explosiva, als we de klassieke talen buiten beschouwing laten - ik denk hierbij aan de spiritus lenis, maar de juiste waarde hiervan staat niet vast; bij de ‘vokal absätze (de eindovergangsklanken) zouden aan de sanskriet visarga kunnen denken - is te vinden bij een Zweeds schrijver uit de 16e eeuw die, van 't Deens sprekende, zich als volgt uitdrukt: ‘ze stoten het woord uit als of ze willen hoesten.’Ga naar voetnoot3) Die indruk | |
[pagina 430]
| |
maakt de stöd noch steeds. Vooral wanneer 't woord onder zeer sterke nadruk staat b.v. geheel alleen of zelfs aan 't eind van een zin. Zo is in: Nej, ikke klokken ti' men klokken to'l(v), een duidelik sterkte-graadsverschil op te merken tussen de stöd van ti en die in tolv in die zin, dat 't in 't láatste woord veel sterker is en niet geheel ten onrechte met hoesten vergeleken kan worden.Ga naar voetnoot1) Een jongen die Deens leerde, was bezig met enige uitspraak-oefeningen. Opeens riep zijn vader hem toe: ‘Jongen, hik toch zo niet, dat is zo slecht voor je keel.’ Waarop de zoon antwoordde: ‘Ik hik niet, pa; ik spreek alleen maar Deens.’ Hij had Stöd-oefeningen gehad! Hoewel nu die Keelexplosiva behalve in 't Deens ook in andere talen voorkomt, zullen we zien, dat er een groot verschil bestaat tussen de gevallen in 't Deens aan de ene en voorzover ik kan oordelen álle andere gevallen aan de andere. Om m'n lezers in staat te stellen hierover te oordeelen moet ik, aan de hand van het reeds door mij geciteerde artiekel (Dania, IV, 215-239), uiteen trachten te zetten waartoe de Stöd in 't Deens dient en vooral ook wat de oorsprong er van is. In veel gevallen dient de Stöd om woorden uit elkaar te houden, die overigens geheel overeenstemmen. Zo zijn de vormen mand (n.d.l. man) hund, (n.d.l. hond) Hans, (eigennaam) haender, (n.d.l. handen) enz., alleen onderscheiden van man, (n.d.l. men) hun, (n.d.l. zij) hans, (n.d.l. zijn) hoender, (n.d.l. 't gebeurt) doordat de eerstgenoemde Stöd hebben en de andere niet. Als voorwaarde voor 't voorkomen er van geeft Jespersen op, dat de Stöd te vinden is in oorspronkelik eenlettergrepige woorden (dus ook in enkele afleidingen er van) wanneer ze in een sterke (geaksentueerde) positie in de zin staan en wanneer ze óf een lange | |
[pagina 431]
| |
vokaal hebben óf een korte vokaal gevolgd door een lange stemhebbende konsonant. Merkwaardigerwijze is nu in 't Noors en Zweeds ook een verdeling van de woordvoorraad op te merken, die in zó ver met de door mij met een enkel woord genoemde Deense (in woorden met en zonder stöd) overeenkomt, dat, waar de Deense woorden stöd hebben, daar hebben de korresponderende Noorse en Zweedse woorden een zeker muziekaal aksent, waarvan de eigenaardigheid hierin bestaat dat de stem sterk inzet maar in een diepe toon en dan in dezelfde syllabe twee of drie tonen stijgt, - dit meer of minder hangt af van de meer of minder geprononceerde manier waarop 't woord uitgesproken wordt - terwijl 't tegelijkertijd in sterkte afneemt. Zo als nu in 't Deens Möller (eigennaam) van möller = molenaar door de stöd onderscheiden is, zo heeft in 't Noors de eigennaam dit zekere hierboven beschreven aksent, terwijl de aan möller (zonder stöd) beantwoordende vorm een ander aksent heeft, waarvan een nadere beschrijving hier nu achterwege kan blijven. Bij 't sterke stijgen van de toon in dezelfde syllabe worden de stembanden evenzo zeer sterker of korter aan het trillen gebracht, omdat de hogere toon 't direkt gevolg is van een groter aantal trillingen in de sekonde (tijdseenheid). Met andere woorden: een sterk en snel stijgen van de toon brengt een plotselinge spanning van de stembanden teweeg, die deze dus dichter bij elkaar brengt en allicht een volkomen afsluiting veroorzaakt. Door mannen als Storm, Verner en Jespersen is 't uitgemaakt dat de stöd oorspronkelik niet in 't Deens aanwezig was, maar dat er vroeger zeer zeker twee woordmelodiën bestaan hebben als die welke nu noch in 't Zweeds en Noors gevonden worden en waarvan zelfs noch sporen in 't Deens op te merken zijn, n.l. in 't Oostsleeswijks Deens (Andersen). Onder die omstandigheden kan op zich zelf de uit bovenstaande gegevens getrokken gevolgtrekking niet verbazen, dat de stöd zich uit dit muziekale aksent ontwikkeld heeft.
't Zelfde gevolg kan aan verschillende oorzaken te danken zijn. Al blijkt dan ook uit hetgeen hier volgt dat de stöd, voor zo ver die in andere talen opgemerkt is, een verschillende oorsprong heeft, dan is dit niet op te vatten alsof die omstandigheid de bovenstaande konkluzies ook maar enigsins minder vast zou kunnen maken. Integendeel zullen we zien dat de twee konkluzies heel goed naast elkaar kunnen bestaan. Eerst wil ik de voorbeelden uit andere talen die mij bekend zijn even opsommen. Groot is de oogst niet! | |
[pagina 432]
| |
Een enkele maal hoorde ik een stöd in 't Zweeds en in 't Noors, - de woorden zijn me ongelukkig ontschoten. Me zelf betrapte ik onlangs op een stöd in 't Nederlands bij 't uitspieken van 't woord Fins (fi'ns). Een enkel voorbeeld uit het Duits leerden we al kennen. Van meer belang is het voorkomen van de stöd, in ten minsteGa naar voetnoot1) éen duits dialekt, als een regelmatig verschijnsel, n.l. in dat van Voerde ten oosten van Elberfeld. Toen ik onlangs Professor Bülbring te Bonn over de stöd sprak en hem die liet horen, vertelde hij mij dat in 't hier bovengenoemde dialekt ‘iets dergelijks’ voorkwam. Met de grootste bereidwilligheid onderzocht hij de zaak en zond mij weldra de volgende mededelingen, die ik met een hartelike dankbetuiging hier invoeg. Wie weet of ook in andere dialekten ‘iets dergelijks’ niet, zoals in dit geval werkelik de keelexplosiva zal blijken te zijn. Ten eerste komt volgens mijn zegsman die explosiva voor als substituut voor een oudere t: 1. tussen vokaal en n: zi'n = zitten, we'n = nat maken (h.d. wetzen), sto'n = stoten, bu'n = buiten, iä'n = eten, bie'n = bete (bv. broods), etc. 2. tussen vokaal en l: bae'l = beitel, kie'l = ketel, nie'l = netel, rüe'ln = h.d. rütteln enz. 3. in de genoemde gevallen als er nu tussen de vokaal en n of l een r weggevallen is: hiä'n = harten, müa'l = mortel. 4. tussen vokalen in de 2 en 3 pers. Sing. Pres. Indic, als die vormen tweelettergrepig zijn: zi'est, zi'et (van zitten), maar bis, bit zonder explosiv (bij bijten); ie'es, ie'et (eten). Eveneens in de meervoudsvormen en de 2 pers. Ind. Pret. onder dezelfde omstandigheden: zi'et (zitten), iä'et (eten), daarentegen: bĭt (bijten), zā'es (pret. v. zitten), bē'es (pret. v. bijten). Onder andere dan de genoemde omstandigheden blijft de t als apikale postdentaal-alveolare explosiva bestaan. Niet alleen in zulke gevallen als tien (= n.d.l. tijden) waar die aan een oorspr. d beantwoordt, maar ook zo als in āt = h.d. ass, buetr = boter, waar die evenals in de woorden met stoss aan een oorspr. t beantwoordt. Vervolgens schijnt in het dialekt van Voerde de keelexplosiva ook de substituut te kunnen zijn voor p, en wel tussen vokaal en m en bij vokalisatie van r: hŭa'm = hopen, ŭa'm = open, drŭa'm = druppel of h.d. tropfen, zo dat drŭa'm uit *dropem(n) ontstaan is, dri'äm, treffen (*drepen) en wĭäe'm = werpen. | |
[pagina 433]
| |
En ter verduideliking en bevestiging voeg ik hier ten slotte de ook van Prof. Bülbring stammende belangrijke en gemakkelik toe te passen proefneming bij, dat bij het uitspreken der hier genoemde vormen tussen de ua en m, b.v. van hua'm, geen adem ontwijkt door een stroohalm die men tussen de verder vastgesloten lippen neemt, daarentegen wel bij 't uitspreken van een vorm als huape = ik hoop. In dit laatste woord is dan ook geen keelexplosiva te horen. Vervolgens deelt Jespersen mee dat in 't letties de stöd voorkomt in een woord als wilks = wolf (zie over wilks de opmerking hieronder); en verder zijn de enige mij bekende voorbeelden in 't Engels te vinden. Op p. 71 van dl. 29 van de Englische Studien, naar aanleiding van een aankondiging van Jespersen's Fonetik, had ik aangegeven dat ik 't in Eng. woorden als pot, got meende gehoord te hebben. Ik had, toen ik die noot schreef, blijkbaar Jespersen's voorbeelden op p. 615 van zijn Fonetik niet voor ogen, anders zou ik mijn noot verschillend geredigeerd en naar Jespersens voorbeelden verwezen hebben. Hij hoorde het in tha't, can't, thin'k, po'pe, boo'k, i'ts, migh't, cer'tainly, u'p, wha't, bough't, thin'k, si't, don't, wan't, o'pen, go't, tha't, brigh'tening, no't, in alle welke gevallen de konsonanten heel duidelik uitgesproken werden maar, voegt Jespersen er bij, in een enkel geval (in de uitspraak van een werkman in Edinburg) was de t in water geheel verdwenen. Dit is van belang niet alleen in verband met de mij door Bülbring meegedeelde gevallen maar ook en vooral met het feit dat Sweet (Handbook: p. 7; in de ‘tweede editie’ hiervan, de Primer p. 12 is het merkwaardiger wijze niet opgenomen) van Bell de mededeling opneemt dat te Glasgow de stemloze explosiva door een keelexplosiva vervangen wordtGa naar voetnoot1): wa'er, bu'er = water, butter. Ik zelf hoorde Prof. Earle 't woord curi'osity uitspreken (in Nov. 1887) met een zeer duidelike glottal catch en de bewaker van het Albert Memorial in Hyde-Park vergastte mij (Julie 1885) op de mededeling dat het daar tegenoverliggende gebouw was de ‘Halbert 'All, Sir.’Ga naar voetnoot2) Eindelik meen ik een glottal catch te herkennen in de beschrijving van de uitspraak van 't woord Cock door Dr. Scripture, Studies from the Yale Psychological Laboratory, 1899, VII p. 96 en zie mijn aankondiging van dit werkje in een volgende aflev. van de Engl. studien. Dit is alles! | |
[pagina 434]
| |
't Zal mijn lezers dadelik opvallen dat bij al de voorafgaande voorbeelden - op éen na, waarover dadelik - de keelexplosiva een geheel andere oorsprong schijnt te hebben dan de Deense Stöd. De ene uitzondering is Letties wilks. Want volgens Verner staat hier in 't verwante Litauies de vorm wilkas naast met een muziekalies aksent waarbij ‘wi laag uitgesproken wordt, op de l loopt de stem een kwart de hoogte in om dan op kas met een sprong op de eerste hoogte terug te vallen.’ (Dania IV, 227). Voor 't geval nu dat het Litauies de oorspronkelike vorm en het letties de nieuwere vorm vertegenwoordigt, wat ik niet weet maar wat de gehele expositie van Verner door Jespersen mij doet vermoeden - in dit geval is de ontwikkeling van wilkas tot wi'lks volkomen parallel met die van möller tot mö'ler. In elk geval zien we dat de stöd in 't Letties niet op dezelfde wijze als de andere niet-Deense voorbeelden te beschouwen is. Bij al de andere voorbeelden hebben we feitelik met een andere keelexplosiva te doen dan de stöd en wel in die zin dat die én in gebruik én in oorsprong verschillend van de Deense is, al is 't effect dan ook veelal 't zelfde. Over de kwestie van 't gebruik kunnen we 't met een enkele opmerking afdoen. Terwijl n.l. zo als we gezien hebben de Deense Stöd voornamelik, al is 't dan ook niet zonder uitzonderingen, dient om woorden die anders volkomen gelijkluidend zouden zijn van elkaar te onderscheiden - mijn lezers zullen uit de samenhang waarin ik hiervoor de Deense woorden citeerde wel begrepen hebben dat de schijnbare verdere afwijkingen (b.v. hund tegenover hun) alleen maar 'n kwestie van spelling is! - dient de keelexplosiva in de andere talen tot niets.Ga naar voetnoot1) In de noot op pag. 430 heb ik er n.l. al op gewezen, dat 't onjuist is die als 't middel te beschouwen om 't woord bizondere emfase te geven. Ik voor mij ken n.l. geen enkele overweging die hierop schijnt te duiden. Integendeel wijst alles er op dat het omgekeerde 't geval is. Reeds Jespersen heeft er in zijn meergenoemde verhandeling, bij herhaling op gewezen, dat buiten sterke nadruk óp een syllabe (of 't verwandte verschijnsel: een zekere lengte ván een syllabe) de Stöd niet voorkomt. Zo heeft b.v. de laatste syllabe van herlighed (kort uitgesproken) de Stöd niet, maar wel als het lidwoord of het meervoudsteken er achter staat: herligheden, herligheder. Van eenzelfde oorsprong als van de niet-Deense keelexplosiva, uit een muzikaal aksent kan geen sprake zijn, om de eenvoudige reden dat er altans in de jongere taalperioden van een chromaties aksent niets bekend schijnt te zijn en 't natuurlik niet aangaat in | |
[pagina 435]
| |
deze enkele gegevens noch overblijfselen te willen zien van de vroegere indo-europese intonatie, toen het woordaksent noch vrij was. Maar 't kan daarentegen geen verbazing wekken, dat we als oorsprong voor de niet-Deense keelexplosiva éen van de elementen vinden die ook voor 't ontstaan van de Stöd als essentieel erkend zijn, n.l. emfase op de syllabe in kwestie. En dat deze verklaring fysiologies juist is, schijnt mij buiten twijfel. Te verklaren heb ik 't eigelik niet meer, want 't ligt reeds opgesloten in wat hiervoor naar aanleiding van de zuivere vokaal gezegd is (p. 428) en ik kan dus volstaan met dit hier kort samen te vatten en verder naar 't voorgaande te verwijzen. Waar het hierop aankomt is dat er geen ander dan een graadverschil bestaat tussen de zuivere vokaal (II), de ‘feste(r) vokaleinsatz’ en de keelexplosiva (III). Want bij de zuivere vokaal staan de stembanden eenvoudig iets van elkaar af, bij de ‘feste(r) vokaleinsatz’ en de keelexplosiva zijn ze tegen elkaar aan gedrukt. Maar niet altijd even vast. Feitelik is 't genoeg dat de luchtstroom onderbroken wordt, al is de sluiting ook noch zo licht, als het onderbreken maar plotseling gebeurt, om uit de ‘feste(r) vokaleinsatz’ de zuivere vokaal en daaruit de keelexplosiva te voorschijn te doen komen. En 't is hier misschien de plaats om op een omstandigheid te wijzen, die maakt dat de drie verschijnselen schijnbaar noch meer in elkaar lopen dan in werkelikheid 't geval is. De eigenaardige klank van een explosiva zo als p, hoort men - zie Jespersen's Fonetik p. 177 - niet bij de sluiting, dan hoort men een overgangsklank (on-glide); ook niet bij 't losmaken van de lippen, daar hoort men de eind-overgangsklank (de off-glide) maar dit eigenaardige bestaat in de sluiting zelf. Past men deze teorie op de keelexplosiva toe, dan vindt men dat 't afsluiten zelf van de lucht door de stembanden er 't eigenaardige van uitmaakt. Zo bestaat dan ook een zeer gewone vorm waaronder de keelexplosiva voorkomt, daarin, dat de stembanden met een ruk gesloten worden, maar niet (in 't zelfde woord) of pas langzaam geopend worden. 't Gevolg hiervan is, dat de op de Stöd volgende klanken niet of maar zeer onduidelik gehoord worden. En zo is 't dikwels moeilik te beslissen of we met een zuivere vokaal of met een ‘fester vokaleinsatz’, met deze of met een keelexplosiva te maken hebben. Worden daarentegen de stembanden niet alleen plotseling gesloten, maar óok met een ruk geopend en dan nog wel met een sterke nadruk dan ontstaat een krachtige ‘fester vokaleinsatz’ en daaruit de keelexplosiva. Want de nadruk op die syllabe gelegd, maakt dat we in de beweging, waar we mee bezig zijn, (n.l. van de stembanden) iets verder gaan dan anders 't geval zou zijn, we | |
[pagina 436]
| |
sluiten ze dan geheel, in plaats van ze dicht bij elkaar te brengen, de stemspleet is dan geheel gesloten en vóor dat de volgende klank uitgesproken kan worden, moeten de stembanden dus weer uit elkaar gerukt worden. En met die ruk ontstaat de keelexplosiva. Maar voor vele gevallen kan dit de verklaring niet zijn. Ik bedoel vooral de voorbeelden van Glasgow en die van Voerde. Voor alle andere, de geisoleerd staande gevallen, weet ik óf zeker dat de syllabe in kwestie met sterke nadruk uitgesproken werd, b.v. in Halbert 'All Sir, óf is die verklaring altans niet uitgesloten. Maar bij de voorbeelden van Glasgow en die van Voerde vooral, laat zich niet aannemen dat hier emfase in 't spel is want dan zouden er dubbelvormen moeten bestaan, een serie met nadruk en stöd, een andere zonder nadruk en met de t of p er in. En hiervan is mij niets gebleken. Ik kan maar aan één verklaring denken en dat zou die zijn dat we hier met gevallen van explosief-substitutie te doen hebben, zoals - om maar 'n paar gevallen te noemen - in moikié voor moitié en in πότερος voor ϰότερος te observeren valt. Maar aangezien er tussen deze gevallen een verschil bestaat dat nl. deze substitutie daar maar ‘gelegentlich’ en niet zoals in onze voorbeelden geregeld voorkomt, erken ik dat over deze ‘verklaring’ 't laatste woord noch gezegd moet wordenGa naar voetnoot1)!
Wel is waar hebben deze beschouwingen dierekt niets met Nederlandse Filologie te maken, maar ik geloof dat de bestudering van 't onderwerp toch zijn nut kan hebben. Wie weet hoeveel gevallen van die explosiva mijn lezers noch kunnen horen in de in dit opzicht zeker noch niet onderzochte Nederlandse dialekten. En in elk geval, ook bij negatief rezultaat, kan zulk een onderzoek dienen als oorgimnastiek.
Euskirchen-Renkum-Kristiania. H. Logeman. |
|