Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |||||||||||||
Kleine mee-delingen over boekwerken.C. Huygens, De Zeestraat van 's Graven-Hage op Schevening, met Toelichtingen en Aanteekeningen voor Zelfstudie en Schoolgebruik. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon.De aantekeningen zijn goed. Ofschoon we liever hadden gezien dat de uitgever met een korte aanwijzing er bij gezet had, wat hij van z'n voorgangers in 't verklaren heeft overgenomen. Nu doet hij, alsof er geen wegwijzers geweest zijn, en Eymael was toch in z'n ‘Huygens-studiën’ op de rechte krietiese wijze voorgegaan. De heer Colenbrander geeft zelf ook wel wat, maar in z'n ijver om zelf ook mee te helpen zou toch wel enige beperking wenselik geweest zijn in 't aanlengen van woordverklaringen, die weliswaar van zijn alleszins toereikende kennis getuigen, maar hier dan toch minder met het goed verstaan van de tekst te maken hebben.Ga naar voetnoot1) Evenwel ook in 't overtollige is naar 'n beknopte uitdrukking gestreefd. De historiese toelichtingen eveneens komen de inhoud zeer ten goede. Maar kon ook daar niet even naar Ungers Dagboek of naar de Mededelingen van de Ver. tot beoef. v.d. gesch. van 's Gravenhage verwezen? De Opdracht ontbreekt die er toch bij behoort.Ga naar voetnoot2) Veel minder geeft de uitgever 'n Inleiding. Vooral bij ‘Zelfstudie’ ware 'et gewenst geweest, hierin de studerenden tegemoet te komen. Een bladzij over Huygens zelf, over de geest van z'n werken, daaraan de Zeestraat getoetst, verder een kort exposé van 't stukje, desnoods eigenaardigheden aangewezen, over de kultuur, over schilderachtige trekjes en schetsjes, plotselinge wendingen en wat de schrijver zo al meer opmerkte,Ga naar voetnoot3) - zou in 'n Inleiding verenigd het boekje in waarde verhoogd hebben. Gedichten als de Zeestraat, evenzeer als Costelick Mal en Voorhout lenen zich uitstekend tot 'n karakteristiek van Huygens: 't zijn en blijven heel de man z'n leeftijd door half- | |||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||
gekunstelde ‘zedeprinten’ van 'n, ondanks z'n kosmopolitiese relaties en geestelik leven, door en door konservatief Hollander: een van die raskoppen, uitstekende boven de alle elementen oplossende of meevoerende Renaissance-stroom.
Bij deze korte bespreking kunnen we niet alle aantekeningen kontroleren. Maar is arme in arme kist (vs. 27) wel ironies? Wil 'et niet zeggen: wat ik kan geven, is maar 'n bescheiden deel van wat er voor nodig is? Arm is dan betrekkelik gedacht; vgl. ook armoed in vs. 303 (in vergelijking met wat eigenlik kapietaalbezit is). En is geestig in vs. 102 wel verstandig, en niet eer ijdel en denkbeeldig, en vandaar onbestaanbaar? Zo ook lijkt ons eer in woorden 't harer eer betrekkelijk en zoet liever te omschrijven met lof en prijs en niet met eerbaarheid. Zeer ontaalkundig is de aantekening bij int (vs. 945). Er staat: de k is weggelaten (vgl. tincta), ook in 't Duits, dat tinte heeft. Men zou in de plaats hiervan ook de t kunnen weglaten: het Fransch heeft encre en het Engels ink. Alsof wij niet met ons zelf te maken hebben, en Huygens dit juist niet met z'n int heeft getoond! J.K. | |||||||||||||
Doodendans, door Stijn Streuvels. - Amsterdam, L.J. Veen.Ongemeen actief toont zich Stijn Streuvels. Zonnetij en Zomerland tellen nog onder de nieuwigheden, en daar verschijnt al weer een bundel van hem; en nogmaals fors, meesterlik werk, dat men met genoegen aankondigt. Doodendans heet het boek, naar de eerste en de laatste novelle, onlangs in het Tweemaandelijksch en in De Nieuwe Gids verschenen. Verder bevat het zes andere stukken. Een daarvan - ik wil er maar dadelik de aandacht op vestigen - ‘Een Speeldag’, wordt men bepaald niet moe te lezen en te herlezen. Daarin heeft Streuvels een greep gedaan uit het leven van de Vlaamse landjeugd, bij zon en zomer, terwijl zij geheel opgaat in 't roven van vogelnesten. Van vogelnesten droomt Door, de held uit dit stuk, 's nachts, 's morgens, 's middags, op school, thuis, op straat. Op welken boom, aan welken tak zij wonen, de distelvinken, de meesjes; de goudvinken, de eksters, dat weet hij goed; en de jongen van al die nestjes zijn zijn eigendom, onbetwist. Ook van wat er leeft in de nesten zijner makkers is hij volkomen op de hoogte. En met dat eigendom schacheren zij; een nest distelvinken ruilt hij om tegen zooveel krieken als hij maar eten kan: ‘zijn buik vol’. Hij moet daartoe anders niet dan op 't middaguur in den boomgaard dringen, terwijl de oude boer slaapt - in 't kinderlik recht heet het dat Door den boom ‘gekocht’ heeft. En 's namiddags hebben ze vrijaf op school en gaan ze vogels roven. Ze steken weliswaar nog ander kattekwaad uit, en leren o.a. Burgemeester's kalf | |||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||
zwemmen, zodat het daarbij verdrinkt, maar de nesten zijn toch hoofdzaak. Zelfs komt een der jongens aldus aan een vreesaanjagend einde: hij valt uit een hogen populier op een omgekeerde egge. Het aangrijpende der vertelling ligt niet alleen in dit tragies einde, het ligt gedeeltelik ook in de wrede onverschilligheid welke zich bevindt op den grond van het kinderlik gemoed. Het broertje van den verongelukte krijgt voor den hoop al dadelik meer gewicht. In de werkelikheid zijn de jongens blij dat er iets gebeurd is; het is immers een buitenkansje voor hen over zoo een voorval te kunnen praten; en ze denken al met genoegen aan de begraving en aan de koeken die ze daarbij zullen krijgen. Zelfs weet Door voor een van zijn schatten het te schikken dat hij bij de plechtigheid het kruisken mag dragen. Even als het zich laat opmerken in vroeger werk, is Stijn Streuvels een meester vooral in 't schilderen van 't kinderlik gemoed. Nooit komt zijn talent meer uit dan wanneer hij zich beweegt onder de jeugd. Hij toont ze ons in al haar naakte waarheid. ‘Een Speeldag’ is een brok leven, afgekeken van de natuur, meegevoeld en meegeleefd; een stoer stuk proza, waarvan een bijzondere kracht uitgaat, wegens de sobere objectiviteit waarmee de schrijver zijn personen beheerst en voor ons tot beelden maakt. De Noord-Nederlandse lezer zal ook met belangstelling vernemen, dat Streuvels in zijn jongste werk met zijn West-Vlaamse woorden minder kwistig omgaat. Zou hij soms het bezwaar ervan beginnen in te zien en van lieverlede de voorkeur geven aan de algemene taal? Het meest hinderlik zijn bij Streuvels, niet de gewestelike termen, welke verschillen van het algemeen Nederlands en - wellicht - expressiever zijn, maar de in gewestelike vormen overgezette Nederlandse woorden - zoals more voor modder - waarvan niemand de noodzakelikheid noch het nut inziet. Hoewel men bij een kunstenaar als Streuvels over zulke kleinigheden gaarne heenstapt, zijn het toch dingen welke hun gewicht hebben. Aug. Gittée. | |||||||||||||
Geschiedenis der Nederlandsche Taal, van Dr. J. te Winkel, Hoogleeraar aan de Universiteit van Amsterdam, naar de tweede hoogduitsche uitgave met toestemming van den schrijver vertaald door Dr. F.C. Wieder. Met eene kaart. Cullenborg, 1901, Blom & Olivierse.‘Dit is de vertaling van J. te Winkel's Geschichte der niederländischen Sprache, verschenen als zesde hoofdstuk der vijfde afdeeling van Hermann Paul's Grundriss der germanischen Philologie, bewerkt naar de tweede uitgave van 1898. De vertaling is ondernomen met het doel, deze geschiedenis | |||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||
onzer taal - de eenige wetenschappelijke, die er bestaat - voor diegenen onzer land- en taalgenooten toegankelijk te maken, die zich thans door den omvang van Paul's Grundriss en door de eigenaardige moeilijkheden, die eene vreemde taal met zich brengt, ervan laten terughouden..... Deze vertaling mag eene heeten, die tot op den tijd van haar verschijnen is bijgewerkt.’ Aldus het Voorbericht. We komen op dit werk terug. | |||||||||||||
Grammaire Française à l'usage des Néerlandais, par A. Bourquin, Professeur au Gymnase d' Amsterdam, et J.-J. Salverda de Grave, Maître de conférences à l'Université de Leide. - Leide, J.M.N. Kapteijn.‘Voici très succinctement, pour en motiver la publication, en quoi elle diffère de celles qui ont paru jusqu'à présent en Hollande. 1. Nous avons laissé de côté tout ce qui concerne le lexique, la synonymie, etc., en prenant le terme de “grammaire” dans un sens plus restreint que celui qu'on lui attribue quelquefois. Une grammaire n'est ni une espèce de dictionnaire, ni un recueil d'expressions idiomatiques. 2. Nous avons autant que possible séparé la prononciation de l'orthographe, qui a été rcléguée au second plan: à notre avis, la morphologie doit décrire les formes qui existent dans le français tel qu'on l'écrit. 3. Dans l'étude de la Formation des mots, nous avons élagué tous les procédés dont la langue ne se sert plus de nos jours. 4. Nous avons essayé de répartir logiquement la matière de la Syntaxe, tout en la désencombrant de nombre d'exceptions qui nous ont paru plus oiseuses qu'indispensables. 5. Enfin, nous avons, autant que possible, distingué par l'impression les phénomènes de la langue parlée de ceux que présente encore la langue littéraire seule.’ Uit de ‘Préface’.
Bij het begin van den 17en jaargang heeft ‘De Nieuwe Gids’ een belangrijke reorganisatie ondergaan. Redactie en uitgever hebben zich beijverd het aantal medewerkers uit te breiden. Ook is het tijdschrift uitgebreid, door één vel druks 's maands méér te geven dan tot dusverre, terwijl de abonnementsprijs dezelfde blijft. Verder zullen in het tijdschrift naast zuiver literaire stukken tevens beschouwingen over muziek, tooneel en schilderkunst worden opgenomen. Uit de Prospectus. | |||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||
Nieuwe boeken:
| |||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
Inhoud van Tijdschriften:
| |||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||
|
|