Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| ||||||||||||
Kleine mee-delingen over boekwerken.Gothische Casus-Syntaxis, door M.J. van der Meer.In de Inleiding deelt de schr. mede: ‘Delbrück beklaagt zich er over bij de behandeling van den genitivus van den bezitter, dat hem geen “Materialsammlungen” van de casus ten dienste stonden, waardoor een nadere indeeling onmogelijk werd. Voor het Gotisch wil dit proefschrift deze leemte aanvullen. In de eerste plaats is derhalve getracht naar volledigheid. Toen ik reeds eenigen tijd met de verzameling van het materiaal bezig was, verscheen de Heilandsyntaxis van Behaghel, die zijn materiaal op geheel andere wijze indeelt dan men tot nog toe gewoon was. Hij legt vooral den nadruk op de zgn. “Gruppenbildung” en keurt het af, dat men “das einzelne Glied der Rede zum Gegenstand der Behandlung macht....., von der Bedeutung, von der Function dieses oder jenes Casus..... redet”. Zeer zeker terecht. Eerst in de wijze toch, waarop de verschillende elementen tot zinnen worden verbonden, komt hun functie duidelijk uit en zoo blijkt ook het gebruik en de beteekenis der casus alleen uit de verbindingen, waarin ze voorkomen. Bovendien heeft de behandelingswijze van Behaghel dit groote voordeel, dat veel subjectiefs in de verdeeling kan vermeden worden, omdat steeds als verdeelingsprincipe kan worden aangenomen de wijze van verbinding van de elementen, zooals die werkelijk voorkomt. Evenwel zijn voor het Gotisch de nadeelen van een behandelingswijze, zooals in dit proefschrift, veel geringer dan b.v. bij het Oud-Saksisch, omdat de zinsbouw sterk onder den invloed staat van den grondtekst en meer Grieksch dan Gotisch is, terwijl het gebruik van de casus zelf over 't geheel als idiomaitsch moet worden beschouwd. Daarom is dan ook van het eenmaal opgevatte plan niet afgeweken. In hoofdzaak is de indeeling dezelfde als die van Delbrück. Bij de verdeeling der transitieve verba naar hun beteekenis is echter Behaghel gevolgd, zij het dan ook met ééne afwijking. Behaghel scheidt nl. de verba, die “eine Veränderung bezeichnen, welche mit der physischen oder geistigen Beschaffenheit eines Objects vorgenommen wird” van die “die be- | ||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||
zeichnen dass bei einem Object die Lage seiner Theile verändert wird”. In het onderstaande zijn deze beide groepen vereenigd, omdat de scheiding moeilijk uitvoerbaar bleek te zijn. Trouwens, deze geheele indeeling heeft veel subjectiefs, niet alleen ten opzichte van de vraag, tot welke groep ieder verbum moet gebracht worden, maar ook, wat de verdeeling zelf betreft.’ Van de stellingen citeren we: Het is onnoodig met Prof. Van Helten (Mnl. Spraakkunst § 337, opm. 3, pag. 440) het gebruik ‘van sî, sie, soe en su ter benaming van het vrouwtje eens diers’ te verklaren uit ‘een volksetymologische identificeering van het oude substantief hie met het personale hî en hie.’ De verklaring van Leenderts (I, pag. 189) van vs. 16 van Hoofts ‘Rosemont, hoordij speelen noch singen?’ is aannemelijker dan die van Dr. Stoett (I, pag. 175). De verklaring, die Dr. Eymael (T. en L. IV, pag. 303) geeft van vs. 8 van Huygens' ‘Voorhout’ verdient de voorkeur boven die van Dr. Kollewijn (l.l., pag. 304) en die van Dr. Stoett (N. en Z. XX, pag. 243). De punten van overeenkomst tusschen den Alexander en den Reynaert (Franck's Inl., pag. XVII vv. Te Winkel Nederl. Letterk. I, pag. 257, noot 1) onderstellen niet noodzakelijk afhankelijkheid. Het is waarschijnlijk, dat het door Dr. Bolte, Tijdschr. X, pag. 288, gepubliceerde fragment een gedeelte is van een tooneelstuk, waarnaar Hooft zijn Granida heeft bewerkt. Voor a.s. docenten is een philologische en litterair-historische opleiding van veel grooter belang dan een linguistische. | ||||||||||||
Paul Hagen, Der Gral. Quellen und Forschungen zur Sprach- und Kulturgeschichte der germanischen Völker, hgb. von A. Brandl, E. Martin, E. Schmidt. LXXXV.] Strassburg, Karl J. Trübner, 1900. 124 S. 8. M. 3.Der durch frühere Untersuchungen zur Gralsage bekannte Verf. unternimmt es hier, den Gral als Meteorstein zu erweisen. Vielleicht war die Geschichte dieses Grals einmal auch mit der Sage vom Priester Johannes verknüpft. Sehr erwünscht wäre, wie der Verf. wiederholt bemerkt, dass ein Arabist von Fach sich dieser Fragen annähme. Soviel scheint mir aber jetzt schon als wahrscheinlich erwiesen, dass der Gral bei Guiot-Wolfram als Meteorstein gemeint ist. Und zwar scheint dieser in der That aus einem arabischen Geographen zu stammen. Zweifelhaft bleibt dagegen der Zusammenhang dieses lapsit exillis mit der Johannessage. - Die These des Verf.s gilt ausschliesslich für diese eine Version der Gralsage. In keinem einzigen der übrigen Gralromane vermag ich etwas zu finden, was die Bedeutung als Meteorstein beweisen könnte. Insbesondere bei | ||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||
Crestien lässt sich nichts dergleichen aufzeigen. Die christlich-legendarischen Motive Crestiens scheinen mir nach wie vor unbestreitbar.
Eduard Wechssler. Deutsche Litteraturztg. no. 16, 1901.
[Vgl. de uitvoerige aankondiging in Museum VIII (Nov. 1900) door J.F.D. Blöte, die maar deze twee rezultaten van Hagen kan aanvaarden: ‘de stad Acratôn is Herat, en de Latijnsche naam van den Graal lapsit exillis kan niet beteekenen lapis electrix.’] | ||||||||||||
K. Brugmann: Uber das Wesen der sog. Wortzusammensetzung. Eine sprachpsychologische Studie. Berichte der philol.-hist Klasse der K. Sächs. Gesellschaft der Wissensch. 1900, S. 359-401.Mit eindringerder Schärfe und Verwendung reichen Materiales, wie man es bei ihm erwarten durfte, tritt Brugmann in der vorliegenden Abhandlung an das Problem des Kompositums heran. Die Frage ist die: Gehört Lautkontinuität, äusserliche ‘Zusammensetzung’ zum Wesen des Kompositums? B. verneint sie. Den Ausgangspunkt der Betrachtung bilden Beispiele, wie ‘loskaufen’, ‘antreiben’, die wir schon durch die Zusammenschreibung zu Komposita stempeln, während die Bestandteile gesondert auftreten können: ‘er treibt ihn... an’. Solche Fälle des Schwankens zwischen Kontinuität und Trennung finden wir allenthalben in den indogermanischen Sprachen. Vom semasiologischen Betrachtungsstandpunkt aus ist also der überlieferte grammatische Begriff der Wortkomposition zu erweitern, indem von der ‘Kontaktkomposition’ die ‘Distanzkomposition’ zu unterscheiden ist (S. 382), und folglich manches als Kompositum zu bezeichnen, was die traditionelle Grammatik nicht als solches anerkennt, z.B. ne - quidem, um - willen. Wie ist es nun aber möglich, dass zwei in einem Satze von einander getrennte Wortgebilde eine vollkommen untrennbare Begriffseinheit bilden können? Das Problem löst nach Brugmann Wundt durch seine pzychologische Analyse des Satzes, der in der Seele des Sprechenden vor seiner Aussprache als Vorstellungseinheit vorhanden ist und nicht erst succesiv nach seinen Teilen appercipiert wird (vgl. S. 390 ff.); der Satz ist der primäre Bewusstseinsinhalt, aus dem erst im Sprechen die Einzelvorstellungen entwickelt werden, nicht dass umgekehrt aus den einzelnen Vorstellungen sich der Satz zusammenbaute. O. Hey, Archiv f. Lat. Lexikographie u. Grammatik, Mei 1901.Ga naar voetnoot1) | ||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||
De Bruidstijd van Annie de Boogh, door Herman Robbers. Amsterdam, Jac. G. Robbers.‘De Bruidstijd van Annie de Boogh’ is voorzien van een zeer gewone, bijna prozaïsche visie, die - verre van zich als een fictie te geven - het leven, zooals het in waarheid is, bekijkt. En dit gewone doet het boek alleen staan in de literatuur van heden, en vermoedelijk ook in die van de toekomst; het buitengewone, het abnormale - het dwaze, onechte, leugenachtige - schijnt causaal aan de literatuur en de kunst verbonden; en als zoodanig geeft het tegendeel aan het boek het kenmerk van het eenige. De roman gaat voort in gewone, vrij normaal gevormde zinnen, voort in steeds hetzelfde niveau, dat van het werkelijke leven, en in gedachten, waarmee ook hij, die nooit Couperus en nooit Kloos' gedichten las, vertrouwd kan wezen. Juist in dit vermogen, waarover tegenwoordig zoo weinig schrijvers beschikken. aan de verzoeking in de hoogheid van hun zieltjes plechtig te doen, en goddelijke woordjes te zoeken - is, zooals 't blijkt uit ‘De bruidstijd’, de groote voortreffelijkheid van dit boek gelegen. De verzoeking was groot, want wie laat niet gaarne een schilder, miskend zijn en een ‘hooge ziel’ hebben, en een meisje met hem dweepen? - Annie de Boogh dweept niet, maar bemint; de schilder Paul oreert niet, maar schildert; en de menschen met wie ze in aanraking komen, zijn, evenals zij, menschen, zooals ze te Rotterdam en elders in grooten getale aanwezig zijn. Ed. V(erburgh), in Arbeid 1901. | ||||||||||||
Onze Kleine Dorpswereld. - Leesboek voor de hoogste klassen der lagere school, door J. Mulder, Hoofd der school te Bronkhorst. 1e en 2e dltje (120 en 92 blzz.) 8o. - Groningen, P. Noordhoff. Compl. 2 dltjes à f 0.30.‘Onze Kleine Dorpswereld’ onderscheidt zich hierdoor van andere leesboekjes, dat de personen, die in de lesjes optreden, genomen zijn uit de omgeving der leerlingen onzer plattelandsscholen. - Dat ik echter niet geschroomd heb met de kleine Buitenvelders uitstapjes te maken ver buiten hun woonplaats, daarvan is de inhoud van menig lesje het bewijs. Niet alleen voor buitenscholen is het boekje geschreven, - ik hoop, dat ook de onderwijzers in de steden den inhoud geschikt zullen vinden voor hun leerlingen, als ze die in aanraking willen brengen met de dorpsjeugd. De lesjes zijn alle oorspronkelijk en zijn zoo gerangschikt, dat die uit het eerste deeltje het best worden gelezen in het zomerhalfjaar, terwijl die in het tweede stukje in hoofdzaak leesstof bevatten voor de wintermaanden.’ Voorbericht. | ||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||
Nieuwe boeken:
| ||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Inhoud van Tijdschriften:
| ||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||
|
|