Kunst.
Geen van beide schrijvers, Aletrino en mejuffrouw Antink, behoort tot de would-be optimisten, die, niet tegen het werkelijk leven kunnend, alle dingen flauwhartig bekijken door een roode-en-gele pince-nez, om zich toch, in godsnaam, maar wijs te maken, dat altijd en overal de dageraad ontbloeit. Neen, integendeel, beiden zien het leven flink onder de oogen en geven het met al zijn licht en donker, zooals het in de werkelijkheid waarachtig is.
Kunst toch moet niet opbeuren, sterken of troosten met opzettelijkgewilde middeltjes, met te geven, in plaats van de tinten-rijke waarheid, een fraai-glimmenden, opgepoetsten schijn. Kunst dient hoogstens om den mensch te heffen uit zijn daaglijkschen sleur van niet-meer gevoelde gewoonte-dingen, door hem te ontroeren met de aandoening der schoonheid en van echt-menschelijk medegevoel.
Zoo heeft altijd en overal, over de heele wereld, door alle tijden heen, de kunst gedaan der ware artiesten.
Willem Kloos, De Nieuwe Gids, Juli 1901.