Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |
Schetsen uit ons moedertaal-onderwijs.Lang al bestaat er methode en methode. Ook daarom is 't gewenst 'en kijkje in de school zelf te geven, 't gaat toch niet meer aan noch altijd te blijven vasthouden aan het van-buiten-leren van verschillende versmaten, metaphoren en metonymia's, aan het in-zinnen-brengen van synoniemen met onnaspeurlike verschillen, alles tot voorbereiding van litteratuur-onderwijs en alles vrij saaie uiterlikheden, terwijl men meewerking, meedenken kan - en moet - krijgen door tot de kern van de kunst door te dringen en de hoofdaandacht te vestigen op het beeldende in alle goeie kunst, op het persoonlike in ieders waarnemen en weergeven-in-taal. In zover is er ook polemiek in het volgende, want het wil propaganda maken vóór de natuur, ook bij het kennis-doen-maken-met-kunst, tégen de boekewijsheid. Even veelzijdig als de natuur is, kan ook de opvatting van de propaganda daarvoor zijn. Wat we hier geven is natuurlik niet meer dan éne opvatting. Heeft iemand 'en andere, laat hij ook die meedelen! Er zijn vele wegen naar het goede en ware! | |
I.De derde klasGa naar voetnoot1); 't is middags 3 uur: Nederlands. De leerlingen hebben nu al haast drie, velen vier jaar - 't is nà de Paasvacantie - het algemene Nederlands in zich opgenomen in lectuur en in bespreking, en geüit in lezen, spreken en opstel-schrijven; er komt nu ook 'en tijd dat ze met het biezondere, met kunst, moeten kennis maken. Analecta V van Dr. B. zal daarvoor dienen. De leraar die meent dat er, in dít Analecta vooral, 'en ziel zit, begint eerst met te proberen, door de klas die ziel te laten opmerken: hij zegt iets over de indeling van dit boek in drie grote rubrieken: 1o. | |
[pagina 320]
| |
afbreking, afmaking van on-kunst, 2o. parodie op on-kunst, 3o kunst; hij wijst vooral op de laatste rubriek om het aanknopingspunt met het tot nu toe gegeven onderwijs te vinden en neemt ten slotte, het concrete voor het abstracte kiezend, een voorbeeld uit het boek zelf. ‘Sla eens op de voorlaatste bladzijde’, zegt hij: ‘Daar staat een vers, Schilderen aan het strand. Ik zal het je zo dadelik voorlezen, maar weet je allemaal wat tuben zijn, in de eerste regel?’ Een van allen weet het. ‘Nu dan: Schilderen aan het strand.
Zwart en wit, de tuben uitgeknepen,
Mengt de schilder op het bruin palet;
Voor de jeugd, wat ongewone pret
Nu ze toekijkt, de oogen half genepen!
Ach, dat schilderen heeft men ras begrepen....
Hier een veegje en ginds een pik, een spet,
Hoedjes die hij vlug op hoofdjes zet,
Boven boezelaars: witte kronkelstrepen.
Toch de pink heeft, meent men groene boorden;
Hij maakt grijze; dan in strik en lis
Hangen kabeltouwen: hier zijn 't koorden.
Ook de kleur der starren vindt men mis....
Maar het blijven woorden, woorden, woorden
Voor den schilder die een vreemdling is.
Langzaam is dit gelezen. ‘Vertel me nu eens,’ vraagt de leraar, aan één van de jonges, niet een van de slimste, die hem min of meer ongelovig noch blijft aankijken, ‘heb je dit tafreeltje gezien?’ - ‘Wel zowat, meneer, maar ik moet het noch eens lezen.’ - ‘Meneer’, zegt een van de meisjes, ‘wat wil de schrijver zeggen met de twee laatste regels; zit daar noch niet wat meer achter en waarom herhaaltie dat woorden driemaal?’ - Dat zijn de beide uitersten. Het vers moet voor zichzelf en tot ieder spreken en de leraar gaat het noch eens zo goed mogelik lezen. Enkele o ja's.... nu staat het hele tafereeltje ze allemaal voor ogen. Blijft noch alleen de diepzinnige vraag omtrent dat wat er achter die beide laatste regels zit. Het woord van Hamlet wordt even verklaard, maar de rest moeten ze zelf vinden en één van de slimsten doet dan ook de ontdekking: ‘de schilder geeft niet om kritiek!’ - ‘Nu, dat doen ze vaak wel,’ zegt de leraar, ‘maar je bent er haast.’ - | |
[pagina 321]
| |
'En ander: ‘Hij verstaat ze niet en daarom stoort hij er zich niet aan!’ - ‘Ja wel, toe maar, je bent er gauw!’ - Verder komt echter niemand en de leraar tracht nu weer zo eenvoudig mogelik te zeggen, wat hem er van dunkt. Hij wijst er o.a. op dat de mensen in het algemeen elkaar zo slecht verstaan, of ze vreemdelingen voor elkaar zijn - zelfs naë famielie en vrinden -, hoeveel te meer dan deze uiteenlopende mensen. De strandjonge en de volwassen schilder tegenover elkaar. - ‘Nu iets anders,’ zegt hij, ‘wat heeft dus de schrijver hier gedaan, Bertha?’ - ‘Het strand beschreven, waar iemand zit te schilderen. 't Is 'en vreemde, de kinderen staan om hem heen en 't is avond, want hij schildert sterren.’ - ‘Wat is daarbij zijn doel geweest, je begrijpt dat ik van de dichter spreek.’ -‘Ons te laten zien wat hij zelf zag!’ - ‘Juist en net zoals hij het zelf zag en - zeg jij eens, Sipkes, toen jij me laatst dat opstel maakte over die tocht met je vader naar de waterval van Schaffhausen wat was toen je doel met die beschrijving? Behalve natuurlik het afhebben van 'en opstel!’ - ‘Om u te laten zien wat ik zag!’ - ‘Maar toch vooral om 'en opstel te hebben,’ zegt één van de jonges, die zelf haast nooit iets te vertellen heeft. - ‘Zo, denk je? - Sipkes, weet je noch hoeveel bladzijden je daarover volgeschreven hebt?’ - ‘Zowat 'en twintig, meneer, uit m'n schrift.’ - ‘En jij, Klaases, met je opstelletje over de koningin in Amsterdam?’ - ‘Vier meneer!’ - ‘En wat kreeg jij voor het jouwe, Klaases?’ - ‘'En vier,Ga naar voetnoot1) meneer.’ - ‘Nu, van der Laan, dan zie je toch wel dat Sipkes, als het hem voornamelik te doen was geweest om 'en opstel te hebben, dat-ie dan altijd op blz. 10 wel opgehouen was en er onder had gezet: wordt vervolgd, dan kon hij er tweemaal plezier van hebben. Maar dat is het niet: ik kon veel te goed merken dat-ie er zelf plezier aan had toen-ie zat te vertellen. Hij dee het dus om het mij te laten zien net zoals hij het zelf zag! - Waar zit dus nu het verschil, Sipkes? - In de taal?’ - ‘Wel 'en beetje’, zegt Sipkes, ‘ik zou zeggen uit de tuben geknepen en met half toegeknepen ogen en ach en spet zou ik niet gebruiken.’ - 'En vinger. - ‘Ja, Aleid?’ - ‘En ik lis niet, maar lus en sterren voor starren.’ - ‘Iemand anders ook noch iets?’ - ‘Wat ongewone pret: wat 'en zou ik zeggen!’ - ‘Goed, Fikkert! Zijn dat allemaal grote verschillen?’ - ‘Nee.’ - ‘Wat is dan het grootste verschil, Sipkes?’ - ‘Maat en rijm, meneer!’ - ‘Wie herinnert zich nu, wat we vroeger wel eens geprobeerd hebben op het bord? In de eerste klas!?’.... Een stuk of wat vingers -‘om de maat door 'en golf aanteduiden’, zegt er een. - ‘Jawel, waarin?’ - ‘In die gewone stukjes van Analecta I’ -‘Proza hè? Weet je noch wel die wonderlike golving van: Stilstaan, stilstaan enz. uit de | |
[pagina 322]
| |
Sergeant-Instructeur? - Nu, daar was dus ook maat in, maar hier is 't wat regelmatiger. Later zullen we daar noch op terugkomen; maar vertel jij me nu eens, Bertha, is er nu in de grond verschil tussen het weergeven van de waterval van Schaffhausen door Sipkes en dit schilderen aan het strand?’ - ‘Nee, alleen wat de vorm betreft’ - ‘Zo-en waarom maakt die schilder de boorden nu grijs, terwijl ze toch groen zijn, Aleid’? - ‘Hij schildert alleen met zwart en wit.’ - ‘Goed, maar waarom dan niet zwart’? - Zij bedenkt zich. - 'En ander ‘omdat grijs voor hem daar op die tekening net hetzelfde was als groen.’ - ‘Goed zo! Nu daarover later meer.’Ga naar voetnoot1) De leraar wijst er ten slotte op, dat er ook wel eens dingen gemaakt worden, die zich gedichten noemen en die er alleen maar in de vorm iets van hebben, b.v. hun eigen Sinterklaasgedichten, maar daar staat ook 'en aardig staaltje van in dit boek en weldra is de klas verdiept in Lod. Mulder's: ‘Iets uit den tijd toen ik nog een lief vers maakte.’ J.B. Schepers. Haarlem. (Wordt vervolgd.) |
|