werk. Maar al ware 't nu zoo, dan nog zou men heel bepaald mogen tegenspreken, dat die ontwaking onder den invloed der Nieuwe-Gids-beweging heeft plaats gehad.
De stichters van V.N. & S. stonden het dichtst bij de Fransch-Belgische schrijvers (geen Walen, zooals Netscher meent, maar bijna allen verfranschte Vlamingen); zij zijn opgegroeid in dat kunstleven, dat van Brussel uit ons Beotië bevrucht heeft, en waarin de grootste rol toekomt aan La Jeune Belgique, Les XX, en de volksconcerten van Dupont. Daarom wil ik nu zeker de beteekenis, welke De Nieuwe Gids voor ons gehad heeft, niet geringschatten: de Noord-Nederlandsche beweging is ons een gewichtige ruggesteun geweest, zij heeft ons meer vertrouwen gegeven in onze eigen uitdrukkingsmiddelen, meer moed om in ónze taal te beproeven wat de Jeune Belgique hier gedaan had. Verder mag het van twee onder ons (meer niet) wellicht beweerd worden, dat zij vooral door de lezing van Nieuwe-Gids-proza hun taalgevoel hebben gezuiverd: van de Bom (?) en van mij. Netscher zegt ergens dat ‘Vermeylen, de patriarch en alhoeder van jonge Vlamingen’ (maar, den Goden zij dank! ik ben de jongste van de heele bende!) regelrecht van onder de vleugelen van Willem Kloos gekomen is. ‘Daar kan ik moeilijk zelf over oordeelen. Maar 't zou nu maar weinig bewijzen: want de waarheid is, dat mijn vrienden veel meer invloed op mij hebben gehad, dan ik op hen.
De gedachtengang onzer kritiek is niet die van de N.G. De motieven onzer kunst zijn niet uit Holland overgewaaid; dat moet in 't bijzonder opgemerkt worden voor Van Langendonck, die ietwat Kloos'sche sonnetten dichtte, lang voor hij Kloos te lezen kwam, ja zelfs voordat Kloos verzen had uitgegeven. Van Langendonck, de Bom, Hegenscheidt, hebben eerst en vooral hun eigen leven gebeeld, in den passenden vorm. Welke lectuur is hier van overwegende beteekenis geweest? Voor Van Langendonk: Vondel, enkele Vlamingen, Hélène Swarth, Platen. Voor Buysse: Maupassant en Zola. Voor Hegenscheidt: Goethe, Shakespeare, Wagner. Voor Streuvels: de Oud-Vlaamsche dichters, Gezelle, Tolstoj, Dostojevskij, Andersen.... Maar geen Nieuw-gidsers!
Dat Van Nu en Straks geen uitlooper van De Nieuwe Gids is, dat er nevens de Hollandsche letterkunst, ook eene uit den Brabantschen grond opschoot, en nog eene andere in West-Vlaanderen, dat de ontwaking in verschillende streken tegelijk heeft plaats gehad, ziedaar juist wat ook den Noord-Nederlander moest verheugen. Want het bewijst dat er thans een werkelijk Groot-Nederlandsche literatuur aan 't worden is. En dat onze ‘jonge richting’ aan diepere stroomingen gehoorzaamt dan doorgaans vermoed wordt.
August Vermeylen,
Van Nu en Straks, No. 1, 5e jrg., Maart 1901.