| |
| |
| |
Gevraagde en ongevraagde inlichtingen aangaande Vondel's Palamedes.
De onderstaande aanteekeningen bij eenige regels van een tragedie van Vondel, die door candidaat-hoofdonderwijzers veel gelezen schijnt te worden, danken haar ontstaan aan eenige vragen om opheldering, die tot mij gericht werden, en aan de lezing van dit stuk met eene der hoogere klassen van het Kamper Gymnasium. Tot de eerste soort behooren er enkele, die de vragers zelf wel hadden kunnen vinden, indien in hun boekenkast een mythologisch woordenboek en een Van Dale, beide onmisbaar bij de studie onzer taal en letterkunde, niet ontbroken hadden. De lektuur van den Palamedes met de jongelui van het gymnasium heeft mij doen zien, dat de beide meest gebruikte edities: die van Van Lennep-Unger en de Pantheon-uitgave van Velderman, niet alle gewenschte inlichtingen verstrekken en vaak onbetrouwbaar zijn; Velderman neemt veel van Van Lennep over, terwijl zijn eigen aanteekeningen somtijds van het zelfde gehalte zijn als die van zijn voorganger. De interpunctie van beide uitgaven is allerdwaast en net geschikt om den argeloozen lezer er in te laten loopen. Geen interpunctie is beter dan zoo'n averechtsche. Wat deze heeren bewogen heeft ze zoo maar voetstoots over te nemen, begrijp ik niet, te meer daar de zoogenoemde Putjes-uitgave op dit punt veel duidelijker en juister is. Bij de volgende verklaringen nemen we de nummering der regels van Van Lennep over, waarmede de uitgave van Velderman klopt.
vs. 65.
........ 't welck wtbarst langs hoe meer,
Mits ick met hengsten van 't verovert Lesbos keer.
Met hoorenbeesten en een hoop geboeyde slaven,
Maer 't goud verlochen, om behendigh t' ondergraven
Het steunsel hunner maght.
Deze aangewakkerde haat (zie vs. 61) komt hoe langer zoo meer aan het licht, nu ik met paarden, hoornvee en slaven van het veroverde Lesbos teruggekeerd ben, doch ontken goud meegebracht te
| |
| |
hebben; (men stroyt uyt), dat ik dit achterbaks zou houden, om hiermede op listige wijze de macht ‘der twee gebroederen’ te ondermijnen. Deze verklaring van vs. 68: Maer 't goud verlochen, wordt gesteund door vs. 80:
Als die den roof misbruyck tot een bysonder (= particulier) voordeel.
vs. 81.
En Chirons voesterling soeck voor te trekken.
Hiermee wordt Achilles bedoeld.
vs. 87.
Dreygt Palamedes vry te moorden en te priemen,
Hy blijft de selve man, al sneed ghy hem aen riemen, -
En draegt sích na sijn' plicht getrou, oprecht en kuysch;
Men soecke hem waer, men wil, hier leyd d'Euboeër thuys.
Velderman zegt: ‘Hier woont d' Euboeër, hier is hij te vinden.’ Ja, mits ge hier maar niet in eigenlijken, lokalen zin opvat, maar op den voorgaanden regel laat slaan.
Palamedes wil zeggen: waar ge mij ook zoekt, gij zult mij niet in ongeoorloofde daden vinden, maar alleen in oprechte zuivere handelingen, die in overeenstemming zijn met wat mijn plicht van mij eischt.
vs. 101.
...... (hy = Calches) hange 'r niet wat by
Van 't sijn, of lust 'et hem, elck hebb' sijn oordeel vry.
De nadruk moet op elck vallen: als Calches vrij wil zijn in zijne uitlegging van bijbelsche waarheden, laat hij dit recht dan ook aan andren gunnen.
vs. 129.
De deughd des Peleaens verstaelt met kloeck beleyd;
D' eylanden en de steên aen Helles strand, ontseyd.
Van af vs. 115: Dits mijn' besolding dan somt Palamedes op alles, wat hij voor den bloei en het welzijn van den staat gedaan heeft; enkele regels slaan op de geschiedenis van Palamedes zelf, de meeste evenwel bevatten overduidelijke zinspelingen op de daden van Oldenbarneveld, o.a. de verzen 125 en 126:
Met kielen ingesleept den oegst die 't oosten las (O.-I. Compagnie);
Ja daer de naelde swijmt, gestaen na vryen pas (tochten naar 't Noorden).
Alles is duidelijk genoeg, behalve vs. 130.
Van Lennep doet er het zwijgen toe, welk voorbeeld Velderman volgt en, hoewel deze laatste in zijn woordenlijst wel ontsegghen (= weigeren, bedreigen) opneemt, schijnt hij deze beteekenissen niet op vs. 130 te laten slaan. Terecht. Ontsegghen moet hier beteekenen: den oorlog aandoen, verklaren, beoorlogen (cf. Verdam, Mnl. Wd., Kiliaen en het Wd. der Ned. taal). Palamedes zegt dus, dat hij de Grieksche steden en eilanden den oorlog heeft aangedaan. Of dit
| |
| |
historisch juist is met het oog op de geschiedenis van Palamedes hebben wij niet te weten kunnen komen, tenzij de Grieksche held zinspeelt op vs. 66: 't verovert Lesbos. Wij voor ons gelooven, dat dit vers, evenals bijna alle van vs. 115-138, op de bedrijven van den Advokaat betrekking heeft en dat Vondel wil zeggen: Oldenbarneveld heeft zijn best gedaan om de steden, die nog niet tot de Republiek behoorden, den oorlog aan te doen, ten einde ze aan Spanje te ontrukken en het gebied de geuniëerde gewesten te vergrooten.
vs. 290.
Nachtmerri, oude kol, hoe hebt ghy ons geplaeght
Met uw' bebloede sweep en peckstock onderwegen.
De bebloede swecp is de geesel van scorpioenen, de peckstock, de fakkel, waarmee de Furiën afgebeeld worden.
vs. 419.
Nu duncktme gaet hy glad, en 't magh een raed verstrecken.
Nu loopt hy (= d' aenslagh, vs. 417) glad van stapel en moet er verder raad geschaft worden.
vs. 478.
'T is recht Ulysses vond, maer als ick 't ernstigh wick,
Het stuck is vol gevaers. Laet desen raed besterven.
Velderman zegt: ‘De beteekenis is: Zie van dit plan af.’ Niet juist: besterven beteekent hier niet verkoelen, maar BEkoelen en Diomedes wil dus zeggen: laten we (met het oog op het gevaar) dezen raad nog eens overwegen, in petto houden, zooals ook blijkt uit zijne woorden in vs. 483: Best datmen 't wat vertreck (= uitstelle).
Besterven heeft hier dus de zelfde beteekenis als in: de verf, de kalk laten besterven. Zóó gebruikt ook Hooft dit woord (cf. Weiland, i.v.). -
vs. 532.
Ja self den blixemdrigh gekroont tot hoorendrager.
Ja zelfs Jupiter gemaakt heeft tot bedrogen echtgenoot.
vs. 683.
Die (= Juno) bleef verschopt, en al sijn' (= Jupiter's) feest
Was hoer, of jongen, of een beest.
Jupiter vond al zijn genoegen in den omgang met zijne talrijke minnaressen, met Ganymedes (‘jongen’) of in zijne veelvuldige gedaante-verwisselingen, waardoor hij vrouwen verleidde.
vs. 695.
Dat Minos bruyt, het geyle dier,
Sich liet bespringen van een stier.
Minos bruyt is Pasiphae, de vrouw van Minos II.
vs. 747.
Ghy die voor kroonengoud en vorstelijcke banden
Nu voert den kopren helm.
Velderman zegt: ‘kroonengoud = het goud der vorstelijke kronen,
| |
| |
d.i. hier voor de Grieksche vorsten.’ Dwaasheid. Kroonengoud wil zeggen: gouden kronen en vorstelijcke banden beteekent vorstelijke diadeemen (cf. vs. 955 en 1071). De regels beteekenen: Gy, die nu, in plaats van gouden kronen en vorstelijke diadeemen, den koperen helm draagt, i.e. die nu, in plaats van als vorsten te regeeren, krijgsdienst moet verrichten.
vs. 794.
Ja Palamedes is 't, die brout ons dit verraed.
Die booswicht moet van kant.
Dat ongeluck en sy ons nimmermeer bescheert!
We zijn hier in den door Agamennon bijeengeroepen raad, waar de ondergeschoven brief van Priamus, het schelmstuk van Ulysses, ter tafel gebracht en besproken wordt.
Agamemnon koestert niet den minsten twijfel aan de echtheid van den brief; hij moet echt en een onweerlegbaar bewijs van Palamedes' schuld zijn. Ajax, den toeleg des veldheers doorziende, tracht Palamedes te verdedigen en neemt in vs. 794 zijn toevlucht tot ironie. ‘Natuurlijk is het Palamedes,’ zegt hij; ‘hij moet het immers zijn; die booswicht moet om hals gebracht worden.’ Hierop roept Ulysses uit: ‘Beschut ons goede goden’ (tegen dit verraad). Deze uitroep van den sluwen, schijnheiligen Ulysses is meesterlijk door Vondel gekozen, omdat hij zoowel op vs. 794 als op vs. 795 kan slaan, alsof Ulysses, om des te beter zijn ware gezindheid voor Ajax te verbergen, en verbaasd over de krasse, met opzet misverstane woorden van dezen, zijn groote verwondering en ontsteltenis wil te kennen geven over zulk een strengen maatregel. Op Ajax' woorden roept Diomedes uit: ‘Moge dit verraad op den kop van Troje neerkomen.’ ‘Of,’ valt Ajax in, terwijl hij zijn ironie volhoudt, ‘als jelui bang zijn, dat wij het op den kop krijgen, dan is het beter, dat wij het in tijds op een loopen zetten,’ waarop Diomedes antwoordt: ‘Dat ongeluk (d.w.z. dat wij moeten vluchten, na zooveel gevaren getrotseerd te hebben) moge nooit voor ons weggelegd zijn.’
| |
| |
vs. 810.
Hy merckt de misdaed licht, diese anders mercken wil.
anders = ten minste (cf. Ned. Wd. i.v. IV); de nadruk valt op wil.
vs. 830.
Besadight breyn u schey'; die rechter is te bits.
Die rechter slaat niet op breyn, maar op spits = zwaard (vs. 829, 828).
vs. 867.
'T is licht een hoofd gevelt in reuckeloosen tooren;
Maer kunst is 't, let hier op, den wortel gants te smoren,
Wanneer den hals in plaets van een veele hoofden telt.
Zoowel in vs. 867 als in vs. 869 moet op één de klemtoon vallen.
vs. 976.
Wy sijn gehult, gesalft tot Jupiters trawanten.
gehult is het part. perf. van hulden = plechtig aanstellen (in eene waardigheid), bij Kiliaen: inaugurare principem. Van hier het subst.: hulding (= huldiging); cf. Weiland, i.v. -
vs. 1042.
Maer beur uw voorhoofd op, en toon dat ware deughd',
Als d'eedle pallemboom, geen' last te droegen weygert,
En tegens 't swaer gewight der lasteringen steygert.
‘En laat zien, dat ware deugd zich verheft (= te meer aan den dag komt) tegen het zware gewicht der lasteringen in, evenals de palmboom te hooger opschiet, naarmate zijn kruin meer belast wordt,’ eene zinspeling op het Latijnsche: palma sub pondere crescit. -
vs. 1054.
Jupijns manhafte soon, sijn neef de Peleaen
Erbieden sich om strijd......
Jupijns manhafte soon is Ajax, cf. vs. 1477; sijn neef de Peleaen is Achilles, cf, vs. 1483.
Velderman zegt dat met ‘sijn neef de Peleaen’ prins Frederik Hendrik bedoeld wordt. Mis. Met Jupijns manhafte soon bedoelt Vondel dezen prins (cf. ‘de sleutel van Palamedes’) en met den Peleaen hier den gezant van Frankrijk (cf. Van Lennep's aanteekening bij vs. 1483).
vs. 1143.
Ick sal gedaghvaert dan voor Agamemnon treden,
En tegenwoordigh self den loosen raed bekleeden,
En wtstaen met geduld het sy oock wat het sy.
Van Lennep verklaart hier loosen raed als voor den leus belegden raad, welke interpretatie door Velderman i.v. loos overgenomen wordt.
Daargelaten of 't woord deze beteekenis kan hebben, strijdt deze uitlegging met het verband van onzen tekst.
Palamedes weet niet precies, wat er tegen hem gaande is, maar dat
| |
| |
men het op hem gemunt heeft, daarvan is hij overtuigd, zooals blijkt uit vs. 1023 vlg.:
Men vordertme in den raed; hoe derf ick my vertrouwen?
Het is op my gemunt, daer is wat quaeds gebrouwen.
Men mompelt allerleyds; men stroyt een valsch gerucht.
Van zijn kant kan Palamedes dus niet van een voor den leus belegden raad spreken; hij weet maar al te goed, dat hij vijanden heeft, die het er op toeleggen bewijzen van zijn schuld in handen te krijgen.
En van de zijde van Agamemnon, zijn bitteren vijand, ‘die het op hem gemunt heeft,’ zal Palamedes allerminst het bijeenroepen van een voor den leus belegden raad verwachten.
Loos heeft in dit vers de beteekenis van: bedriegelijk (vs. 1025: men stroyt een valsch gerucht), verraderlijk, gemeen, die dit woord doorgaans ook in het Mnl. had (cf. Verdam, i.v. loos. 3). Den zelfden zin heeft loos ook in vs. 1271: loosen brief en in vs. 1293: de schelm en loose dief. In vs. 1299: Soo heeftmen 't loos geheym ontdeckt kan loos de minder ongunstige beteekenis: listig, sluw hebben, welke Kiliaen als de gangbare van zijn tijd opgeeft en die ook reeds in de Middeleeuwen (cf. Verdam, i.v. loos. 4), hoewel betrekkelijk zelden, voorkomt.
vs. 1327.
Alree het dan gesaeyt gestarnt
Verflaeut, en niet soo vyerigh barnt.
De schaduwe is aen 't overleenen.
Velderman zegt: ‘overleenen = overbuigen. Misschien bedoelt V., dat de schaduw zichtbaar wordt, dat de zon weldra (sic) hoog genoeg gerezen is om schaduw te werpen. Anderen zien in de “schaduw” de betrekkelijke duisternis van den nacht.’
Het eerste gedeelte van deze verklaring is al heel gek. Hoe kan de zon schaduw geven, als ze weldra hoog genoeg gerezen is om schaduw te werpen?
De zaak is, dat Vondel in de acht eerste regels van deze keurige Rey beschrijft, wat er aan het opgaan van de zon voorafgaat, en met vs. 1335 de schildering van hare verschijning boven den horizont begint.
In de eerste verzen teekent de dichter den wijkenden nacht en de afnemende schemering. Hij zegt: ‘Het licht der sterren wordt al flauwer en flauwer; de schaduwe, d.w.z. de schemering helt meer naar den dag dan naar den nacht over (wordt al zwakker en zwakker), zoodat de nacht, het hopelooze van zijne worsteling met den dag inziende, den strijd opgeeft en met zijn heer van sterren op de vlucht staat.
vs. 1394.
En brengen soo veele hoofden t' saemen.
| |
| |
De aanteekening van Van Lennep bij vs. 1397 en 1398: ‘hier wordt de lezer bepaaldelijk uit den fabeltijd in de 17de eeuw verplaatst’ had wel bij dit vers gezet mogen worden, omdat Vondel in dezen regel de voornaamste bezigheid van den Advokaat in de vergadering van Heeren Staten aangeeft.
vs. 1406.
't welck 't hart de siel doet quynend braecken.
d.w.z. het vergif maakt, dat het hart het wegstervende leven uitbraakt; quynend heeft hier de kracht van een adj. verbaal, behoorende bij siel (= het leven).
vs. 1407.
Oock schuylt hy voor de poegnerts vry,
Den man van staat het lijf ontsegghen.
Onwillekeurig denkt men bij deze verzen aan Shakespeare's Hamlet, Act. III, Scene IV. (Zie T. & L. II, 251.) -
vs. 1444.
Hoe vrees en hoop in my nu ebben, nu weer vloeyen.
vloeyen staat hier tegenover ebben en = vloeden, vloed worden, rijzen.
vs. 1507.
En lette op voglesang, op spoock en ydle droomen,
drift = inspiratie.
vs. 1524.
Hier prachte Calches meê, om nooddrufts eysch te krygen
En bedelde achter land, gelyck hy was gewent.
Velderman verklaart prachen door pochen, bluffen, uitpakken; mis; zooals uit het zinsverband genoegzaam blijkt, beteekent prachen: bedelen, bij Kiliaen: mendicare. Weiland en Van Dale geven het woord ook op.
vs. 1576.
Maer al vergeefs, helaes; sy vonden alle tempels
Verlaeten van de Goon, van hayligdom het koor.
d.i. zij vonden het koor verlaten (beroofd) van hailigdom = heilige, gewijde voorwerpen; Kiliaen: res sacrae.
vs. 1655.
Dat honderdoogigh hoofd, die wachter ben ik moe,
En Argos Argus haet, alwaer 't maer om de koe.
Dat honderdoogigh hoofd, die wachter = Argus, waarmee de Advokaat bedoeld wordt. Argos staat hier metonymisch, niet voor Diomedes zooals Velderman zegt, maar voor Agamemnon, den koning van Argos. -
vs. 1785.
........................ geteelt
Om barrevoets geschoeyt te gaen met eelt.
Met eelt verbinde men met geschoeyt.
| |
| |
vs. 1818.
't Sprietooghter al, geslagen van den dagh.
Sprietoogen, een woord, dat Kiliaen reeds kent, beteekent dubbel en dus onduidelijk zien: de bewoners van de onderwereld, getroffen door het felle licht van den dag, zagen alles dubbel, onduidelijk. Van Dale kent het woord slechts als medischen term.
vs. 1821.
Viert, kort en vlyd de keten met sijne hand.
Vlyd van vlijen, hier transitief gebruikt in den zin van: van pas maken, op de juiste lengte brengen; ons vlijen is intransitief in den zin van te pas komen: Dat vlijt mij niet.
vs. 1823.
Met sweem de Son, en 't licht ontsonck syn' siel.
Syn slaat op son, hoewel 't woord vrouw. is. Vondel personifiëert hier de dagtoorts en denkt dan aan den zonnegod.
vs. 1829.
Als hy syn hoofd door 's Hemels nave stack.
Nave beteekent hier: centrum, middelpunt; de naaf van een wiel is de ‘middelste, holle verhevenheid, waardoor de as gaat en waarin de spaken bevestigd zijn.’
vs. 2098.
Vervallen in 't gedruys der Caphareesche klippen.
Caphareesche van Caphäreus, een berg en voorgebergte op Euboea.
vs. 2112.
Ulysses evenwel en 't wrongkroondraegende Hoofd.
Een wrongkroon is een kroon in den vorm van een wrong = diadeem; 't wrongkroondraegende Hoofd is Agamemnon.
vs. 2170.
Cassandra, vol van God, ter sael komt ingevlogen,
En met haer roosenhoed den lijcke d'wterste eer
Bewijst, en kranst den romp. -
Uit den samenhang blijkt hier, dat Vondel hoed gebruikt in zijn Middeleeuwsche beteekenis van krans, welke Kiliaen reeds als verouderd opgeeft; roosenhoed is dus: krans van rozen.
vs. 2194.
Daghvaerden staende voets, de felle Raseryen
Met biesend slangenhayr en ysselijck gegrim.
De ‘Raseryen’ of Furiën worden voorgesteld met kronkelende slangen in plaats van met haar op het hoofd; slangenhayr wil dus zeggen: slangen bij wijze van haar.
Biesend, part. praes. van biezen (= bijzen, dial. bissen, en volksetymologisch: pissen, zooals het door het volk gebruikt wordt in: ‘Als de eene koe pist (i.e. biest), tilt d'n ander zen staart op’) beteekent hier: in de hoogte stuivend.
vs. 2219.
. . . . . . . . dan na Trinacria.
| |
| |
Trinacria, oude naam voor Sicilië.
vs. 2224.
Dan tweemaal daar Aeool sijn' setel heeft gesticht.
Aeool = Aeolus, de god van stormen en winden, die ‘syn setel heeft gesticht’ op de Aeoliae = de Liparische eilanden.
vs. 2226.
Dan weer naar Antiphaet.....
Antiphates was koning der Laestrygones, op Sicilië.
vs. 2309.
Of treen Caysters boord, die wit
Van langgehalsde swaenen sit.
Caysters is drie-lettergrepig.
vs. 2299.
In groene olyven duycken.
d.w.z. ‘dat de hoofden der maagden zich tooien met olijfkransen.’ Pallas Athene was de beschermvrouwe van den olijfboom.
vs. 2301.
En 't haer met silver niet vertuyt
Nocht paerlesnoer, maer als een bruyt,
Den witten hals bekleede,
Ter eere van Pallas Athene, die altijd afgebeeld wordt met afhangende vlecht, moesten de meisjes het haar niet opbinden, maar het, evenals de godes, onopgesmukt laten hangen.
vs. 2315.
'T sy 't geen verdreven balling
Nocht voeder heeft, nocht stalling
Voor Griecxsche kleppers, en met druk
Vlood herwaerts, om Achilles juck
En heerschappy te schouwen
Men leze: 'T sy 'tgeen, verdreven balling,
waarin hetgeen = dat volk, dat, als pron. demonstr. gebruikt is.
De conjectuur van Van Lennep, dat in deze passage van de Armeniërs gesproken wordt, is niet zeer waarschijnlijk, omdat deze veel te ver van het tooneel van den strijd verwijderd waren. De overige hier genoemde volken woonden alle om Ilium.
Welk volk bedoelt de dichter dan? -
vs. 2322.
En d' Ilyasche vesten voor
Lyrnes: ‘Trojaansche stad’ (Van Lennep); juister: stad in Mysië, later verdwenen.
| |
| |
vs. 2349.
O dochter van den Dondergod,
Minerva, ghy bewaeckt het slot
Van uw Godsdienstigh Trojen.
Het slot is de burcht van Troje: Pergamon. De burchten stonden onder de bizondere bescherming van de krijgsgodin Minerve = Pallas Athene. -
vs. 2366.
Voor u klinckt ruyspijp en schalmey.
ruyspijp, bij Kiliaen ook sackpijp (tibia utricularis) genoemd, beteekent: doedelzak.
Kampen.
Dr. S.S. Hoogstra.
|
|