Kleinigheden.
IV.
Brou.
Bovenstaand adjectief, dat veelvuldig voorkomt bij den Zuidnederlandschen kluchtspelschrijver De Bie in de beteekenis van braaf, wordt door hem op een eigenaardige wijze als adverbium gebezigd. Men vergelijke:
Daer quam by my van daegh een brau recht-schaftich kerel.
Van den subtylen Smit, 1671, bl. 40.
T'is waer..... ick wou dat ick heer Smalbroeck hier cost wenschen, t'is sulcken brouwen man. Madam Sacatrap, bl. 20.
Iae iae is dat naer my? steckt vrijelijck noch eens..... daer ben ick brou ontsnapt. Ibid. bl. 10.
Mijn vader moest u naar t'gevangenhuys doen voeren,
daer sout gy by de rest brou leeren coeckeloeren.
Vergelijk hedendaagsche uitdrukkingen als: dat gevaar ben ik mooi ontsnapt; iemand braaf voor den gek houden; we hebben braaf gelachen; braaf drinken; braaf liegen etc.
Leeuwarden.
K. Poll.