Letterkundige sprokkelingen uit de brieven van wijlen J.A.F.L. baron van Heeckeren.
1. Over Romances.
Ik houd niet veel van romances. Is het een bloot verhaal, dan is het mij te flauw; is het wijsgeerig, dan gaat de wijsgeerte doorgaans niet diep genoeg. Ik ken slechts twee romances, die mij in beide opzichten voldoen. Het is de Erlenkönig van Goethe en de Pijgmalion van Kinker. De laatste heeft echter het gebrek van te lang te zijn. De noordsche romances met haren schrikverwekkenden climax laten bij de eerste lezing altijd een geweldigen indruk na. Zij behooren eigenlijk tehuis in een onbeschaafde maatschappij. Men neme b.v. de Eduard, die èn door Bilderdijk èn door Goethe vertaald is, en door beiden zoo schoon is gevonden. Die telkens herhaalde vraag der moeder:
Hoe druipt uw degen zoo van bloed?
die uitvluchten van den zoon, gij kunt ze niet denken, dan zoo gij u wel een 1500 jaar laat terugvoeren. Daarenboven moet de climax zoowel als de tegenstelling thans wat meer verborgen worden.
Naïeve romances, zooals het Roosje van Bellamy, het Vogelschieten van Staring, bevallen over het algemeen zeer aan het publiek, maar toch ligt in dat gedwongen naïeve iets onnatuurlijks.
Schooner vind ik de verhalen van Staring, als b.v. zijn Verjongingskuur, de Verloofden, enz. Gedichten als de Kindermoordenares van Schiller reken ik niet tot de romances.
Gij schijnt wat verliefd op dat genre, 't Is ook een mooi genre. Ondertusschen heeft onze letterkunde het twee eeuwen zonder romances gedaan. Om aan de leemte een einde te maken, spraken Rau en Bellamy af er ieder één te maken. Rau spande de kroon en Bellamy dacht dat hij hoegenaamd niet was geslaagd. Om echter te toonen dat hij iets gedaan had, zond hij zijne mislukte proeve Roosje in. De Elize van zijn mededinger wordt door niemand meer gelezen. Sinds