Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Verandering van woordbetekenissen.
| |
[pagina 106]
| |
Is nu een Gelderman een Hollander? Is een kind, in Indië geboren van hollandse ouders, een Hollander? Is een halfbloed die een hollandse vader heeft, een Hollander? Is een amsterdamse Israeliet een hollander? Op al die vragen kan met ja en ook met neen geantwoord worden, omdat men aan Hollander velerlei betekenissen hechten kan. De hond kan betekenen een bepaalde hond en aanduiden de gehele soort. Hij zingt kan betekenen: hij kàn zingen, hij verdient met zingen zijn geld, hij is op dit ogenblik bezig met zingen. Zingen alleen wordt gezegd van zeer verschillend geluid. (De diva zingt; de vogel zingt; het water in de teeketel zingt; de wind zingt.) Nacht is soms de tijd van zes uur 's avonds tot zes uur 's morgens. Soms neemt men aan dat de nacht begint om 9 uur, of om 11 uur en duurt tot b.v. 4 uur. Soms ook is nacht de tijd dat het donker is. Deze dubbel- en méérzinnigheid van de woorden nu is het normale. Alleen in de wiskunde en de natuurwetenschappen treft men wel eens woorden aan met een vaste, slechts voor één uitlegging vatbare betekenis.Ga naar voetnoot1) De rijkdom van een taal, het vermogen om allerlei fijne schakeringen uit te drukken staat in het nauwste verband met dat vlottende van de woordbetekenis die telkens eerst in een zin (door de samenhang) vast wordt gezet.Ga naar voetnoot2)
't Is al langer dan zestig jaren geleden dat Christian Karl Reisig in zijn Vorlesungen über lateinische Sprachwissenschaft aan de ‘leer der veranderingen van de woordbetekenissen’ de naam gaf van Semasiologie. Aanvankelik werd alleen de Semasiologie van de oude talen beoefend. In '86 verscheen het boeiende werk van Arsène Darmesteter: ‘La vie des mots etudiée dans leurs significations’. In Duitsland werd het onderwerp meer of minder uitvoerig behandeld door H. Paul (in zijn Principien der Sprachwissenschaft), Karl Schmidt, Robert Thomas, Johann Stöcklein, K.O. Erdmann e.a. Wat het Nederlands betreft, men vindt een hoofdstuk over de verandering van woordbetekenissen in Verdam's Geschiedenis der Nederl. Taal en in P.J. van Malssen Jr.'s Leven der Taal. | |
[pagina 107]
| |
In 1894 verscheen een redevoering in druk van prof. dr. W.L. van Helten Over de factoren van de Begripswijzigingen der Woorden. Een overzicht over 't hele gebied van de duitse Semasiologie gaf voor 't eerst Dr. Albert Waag, blijkens zijn onlangs verschenen Bedeutungswandel unseres Wortschatzes, bewerkt naar Paul's Woordeboek. Het boek van Waag komt mij zo belangrijk voor, dat ik de lezers van Taal en Letteren geen ondienst meen te doen met hun enig denkbeeld van de inhoud te geven. Dat ik daarbij de duitse voorbeelden door nederlandse vervang, spreekt van zelf. | |
I.
| |
[pagina 108]
| |
Hoorn. Eerst de stof. Dan een voorwerp van (een) hoorn vervaardigd. Dan drinkhoorn, en hoorn het muziekinstrument (over hoorn van metaal later). Beentje. Stukje been. Fiesje. Kurk. Eerst schors van de kurkeik. Later stop, uit die schors vervaardigd. Leer in van leer trekken. Voorwerp van leer, leren schee. Bril van beril, beryllus, een doorzichtig edelgesteente. Rotting (wandelstok) van rotan, rietpalm. Blik. Eerst het metaal. Dan het werktuig in stoffer en blik. Lood. Peillood.
Engagement, huwelik, enz. Vragen in een meisje vragen, beperkt tot: ten huwelik vragen. Zich verloven. Eigenl. zich door een gelofte wijden. Hier: tot het huwelik. Gade. Etym. de gelijkstaande, degeen die bij een ander behoort (vgl. wederga). In beperkte zin voor echt-genoot. Echt. Oorspr. verdrag, wettelike overeenkomst. Verlossing. In beperkte betekenis: bevrijding van het in de moederschoot gedragen kind.
Godsdienstig en kerkelik leven. Geest wordt in beperkte zin tot Heilige Geest.. Avondmaal wordt gespecialiseerd als het avondmaal van Kristus, en een ter gedachtenis daaraan (niet bij avond) plaats hebbende plechtigheid. Biecht was oorspr. iedere bekentenis. Boeten was vroeger verbeteren (vergel, netten boeten, ketelboeten). Wordt gespecialiseerd als verbeteren (goed maken) van hetgeen men misdaan heeft. Aflaat. Oorspr. het aflaten, het weglaten. Heeft uitsluitend kerkelike betekenis gekregen. Opstanding. Eigenl. elk opstaan. Beperkt tot het opstaan van de gestorven Kristus. Dominee. De betekenis ‘heer’ beperkt tot die van protestants predikant.
Boereleven. Goed, het gesubstantiveerde bijv. nw. gaat betekenen: bezit, bezitting en wordt gespecialiseerd als landgoed. Stal (in verband met stellen, plaatsen) eerst de plaats waar men iets stelt, dan bergplaats van vee. Beesten gespecialiseerd als koeien. | |
[pagina 109]
| |
Ambachten en beroepen. Snijder, in algemene zin toepasselik op ieder die snijdt (nog wel gebruikelik als haarsnijder) werd al vroeg bepaaldelik van de kleermaker gebezigd, die kledingstukken snijdt (knipt.) Dak, hetzelfde als dek, oorspr. gezegd van alles wat dekte, omhulde (vgl. iemand op zijn dak komen, - geven) werd in de taal van de mannen-van-'t-bouwvak gespecialiseerd als dak van het huis. Wild duidde alle niet getemde dieren aan. Door jagers tot de betekenis beperkt van dieren waarop gejaagd wordt ter wille van hun vlees. Haak, aan de haak slaan voor vishaak. Drukken, zetten (voor letterzetten), uitgave, uitgever worden uit de taal van boekdrukker en boekhandelaar verklaard.
Wet en Recht. Vermaken is eigenl. iets overdragen in het bezit van een ander (vgl. iemand een som gelds overmaken). Gespecialiseerd als overdragen bij testamentaire beschikking. Uitspraak = het uitspreken. In de rechtstaal het uitspreken van een vonnis of rechterlike beslissing. (Ver)oordeling eigenl. uitdeling, toekenning. Bepaaldelik van een vonnis.
Krijgswezen. Soldaat is eigenl. ieder die sold (loon voor bewezen diensten, vergl. bezoldigen,) ontvangt. Gespecialiseerd: laagste rang in het leger. Bevorderen, vooruit laten gaan, vooruit doen komen (in rang). Werven. Oorspr. zich draaien (vgl. wervelwind), zich moeite geven. Gespec. zich moeite geven om personen tot het gaan in militaire dienst over te halen. Verlof. De algemene betekenis toestemming wordt beperkt tot ‘toestemming om zich te verwijderen.’ Dapper, oorspr. gewichtig, van betekenis, geducht (vgl. ‘dat jongetje heeft zich met eten, of zingen, dapper geweerd’). Beperkte betekenis: moedig. Geweer, eigenl. werktuig om zich mee te weren. Wapen (vgl. het oude zijdgeweer en schietgeweer). Gespec. als bepaalde soort van vuurwapen.
Uit enkele voorbeelden kan reeds blijken, dat de betekenis van een woord op meer dan één manier beperkt kan worden. (Glas - voorwerp van glas - lampeglas - drinkglas). Door het verband in de zin, en 't verband van die zin met voorafgaande zinnen bestaat er nochtans in 't minst geen gevaar voor misverstand. | |
[pagina 110]
| |
De beperkingen waar hier sprake van is, kunnen ook uit een ander gezichtspunt worden beschouwd. Heel dikwels heeft een specialisering plaats in goede en dikwels in slechte zin. In zulke gevallen worden de woorden goed, veel of slecht, lelik en dergelijke niet uitgedrukt, maar beschouwd als van zelf sprekend. Specialisering in goede zin. Hij is van famielie. - Iemand van naam. - Iemand van geld. - Hij heeft senten. - Een aardig kind (letterl. een kind met een aard. Betekenis aardig beperkt tot een goede, opgewekte, leuke aard hebbende). Zedig en zedelik, waarin zede een brave, goede (morele) manier van handelen aanduidt. Maat houden voor de juiste maat houden. Moed (vgl. ge-moed) bet. oorspr. stemming, gezindheid (vgl. houd maar goede moed; zachtmoedig; hoogmoed enz.). Gespecialiseerd als dappere moed, heldenmoed.
Specialisering in goede èn slechte zin. Door 't verband (en de toon van de stem) wordt duidelik wèlke specialisering bedoeld wordt. Koopje. Met 't Is een koopje kan zowel gemeend zijn: 't Is heel goedkoop als Het is 'n lamme geschiedenis. Gift. Betekent gave en vergift (beide van de stam van geven: het goede en het slechte, dodende, dat men geeft). Krijgen. Vgl. Als zijn vader het hoort, zal hij krijgen en Hij heeft op zijn verjaardag veel gekregen. Onbesproken. Vgl. iemand van onbesproken gedrag (d.i. niet besproken omdat het goed is) met dat boek blijft het best onbesproken (d.i. niet besproken omdat het slecht is).
Specialisering in slechte zin. Iemand iets wijs maken wil eigenl. zeggen: iemand wetende maken omtrent iets. Krijgt de betekenis: iemand opzettelik valse, onjuiste kennis bijbrengen. Zich houden. Eigenl.: een houding aannemen, zonder bijgedachte aan vals of onwaar (vgl. hij hield zich rechtop). Wordt gespecialiseerd als: zich aanstellen. Hij houdt zich dom. Hij houdt zich slapend. Glossen. Behalve de oorspr. bet.: verklarende opmerkingen tussen de regels of aan de kant van de bladzij, beduidt glossen nu: hatelike gezegden over iets. Je moet daar niet altijd glossen op maken. Klikken. Met klikkend, klakkend geluid tegen iets aanslaan. Vandaar: waarschuwen. Gespecialiseerd als: aanbrengen; de onder- | |
[pagina 111]
| |
wijzer waarschuwen tegen een medescholier; een kameraad verraden; iets leliks van hem overbrieven. Waan. Oorspr. een vermoeden, dat wel niet waar hoeft te zijn, maar het toch wezen kàn. Tegenwoordig geeft waan steeds iets onjuists te kennen. Hoogmoed, hoge moed, hoge, verheven stemming. Gespecialiseerd als: te hoge mening van zich zelf. Handtastelikheid. Eigenl. het betasten met de hand. Tegenwoordig alleen in ongunstige zin. Ik zal je wel vinden. Vinden, om iets onaangenaams aan te doen. Woeker. Oorspr. opbrengst. Eerst later krijgt het, van kapitaal gebruikt, de tegenwoordige slechte betekenis. List (in etym. verband met leren) bet. oorspr. het weten, de wijsheid, de slimheid. Wordt nu alleen in ongunstige zin gebruikt. Achterbaks eigenl. achter de rug. Tegenwoordig alleen in ongunstige zin.
Als een specialisering in minder gunstige richting kan het beschouwd worden, wanneer uitdrukkingen nog maar alleen van dieren worden gebezigd en niet meer, als vroeger, van mensen ook. Dieren alleen vreten (veel beschaafden vermijden het woord ook als ze van dieren spreken, omdat het plat klinkt). Vroeger vraten de mensen ook. Voer, voeren (voederen) zegt men ook niet meer in betrekking tot mensen (vgl. even wel het voeren van een klein klind, van een lamme). Kop wordt bij voorkeur van dieren gebezigd. Snuit, neus (vgl. het werkw. snuiten) tegenwoordig bijna uitsluitend van dieren. Hetzelfde geldt voor muil (vgl. meesmuilen. De betekenis van dit mees is niet met zekerheid bekend).
Van het standpunt van specialiseringen in goede en slechte zin kunnen wij ook een blik slaan op die fijnere onderscheidingen waardoor verschillende woorden van oorspronkelik gelijke betekenis tot de hogere of de meer alledaagse taal gaan behoren. Ros en paard betekenen 't zelfde. Maar ros is bijna alleen gebruikelik in de schrijftaal, vooral in dichterlike taal. In de middeleeuwen was ros meer bepaaldelijk het strijdpaard; paard het lichtere rijpaard (ook damespaard). Langzamerhand werden paard en ros door elkaar gebezigd, toen verdrong paard het andere woord uit de dagelikse taal. Klepper, vroeger het rijpaard dat gebruikt werd op reis, komt uitsluitend voor in wat ouderwets getinte, dichterlike taal. Vrouw en wijf. Vrouw was in de middeleeuwen de titel van de | |
[pagina 112]
| |
gehuwde adellike dame, met wijf werd in 't algemeen een vrouwelike persoon aangeduid. Later werden vrouw en wijf zonder verschil van betekenis gebruikt, tot wijf (en vooral ook het meervoud wijven) verachtelike bijbetekenis kreeg. Dat verachtelike ligt niet in het verkleinwoord wijfje (niet alleen van dieren gezegd, maar ook liefkozingswoord voor gehuwde vrouw). Vergel. verder nog hoofd en kop; schoon en mooi (schoon meer schrijftaal-, mooi meer spreektaalwoord; getrouw (schrijftaal) en trouw; beminnen en houden van.
Somtijds hebben woorden die vroeger alleen tot een dialekt behoorden, door opneming in de taal van de dichters een edeler of deftiger kleur gekregen dan hun meer alledaagse synoniemen. Zo de oorspronkelik friese woorden aterling (oorspr. onecht kind; later schurk), fnuiken, stoer.
Doordat een woord in verschillende dialekten niet dezelfde klank heeft, of wordt overgenomen uit 'n vreemde taal terwijl 't in enigszins andere vorm reeds bestond, ligt het voor de hand dat men in de algemene taal nu en dan tussen een paar wisselvormen te kiezen had. Werden beide vormen erkend als ‘beschaafd’, dan ging de taal, die afkerig van overtollige weelde is, zulke woorden toch dikwels min of meer onderscheiden, of beter gezegd: de sprekers gingen onwillekeurig het ene woord in wat andere zin gebruiken dan 't andere. Zo ontstonden dubbelvormen, wisselvormen, doubletten. Dat wij ook hier met specialisering of beperking van de betekenis hebben te doen, ligt voor de hand. Zo vinden we meid naast maagd, boedel (inboedel) naast boel; uur naast het dichterlike ure, ambt naast ambacht; vers naast fris; ruw naast ruig, Rooms naast Romeins; de mens naast het mens; de stof naast het stof; bladen naast bladeren; spelen naast spellen; letters naast letteren enz.
Ook de eigennamen zijn - wat hun oorsprong betreft - uit beperking of specialisering ontstaan. Aanvankelik waren het soortnamen, die - eerst in een zeer kleine kring - op 'n enkele persoon of enkele zaak werden toegepast. Vader, moeder, Pa, Ma, duiden in 't huisgezin één persoon aan en vormen een overgang tot de eigennamen. Karel (= kerel) bet. eigenlik man. Mulder, Smid (Smit, Smitt, Schmidt enz.), Snijder, Schreuder (kleermaker), Kuiper, Brouwer duidden eerst een beroep aan, daarna de persoon die 't beroep uitoefende. Andere namen geven de afkomst van de persoon te kennen: De | |
[pagina 113]
| |
Vries, van Zweden, van den Broek (broekland), ter Beek; of wijzen op persoonlike hoedanigheden: Zwart, de Wit, de Lange enz. enz. Met aardrijkskundige namen is het 't zelfde: Zutfen (Zuidveen), Venlo (veenbos), Rozendaal enz.
Maar wij kunnen hier niet lang bij stilstaan. Zodra een woord tot eigennaam is geworden, ontwikkelt zich zijn betekenis (in de regel) niet meer. Als levenloos of altans verstijfd taaleigendom wordt het verder gevoerd. (Wordt vervolgd.) R.A. Kollewijn. | |
Artistieke arbeid.De indruk, die een kleiner of groter deel van menselik indieviedueel leven of van menselik samenleven op een kunstenaar maakt, is verschillend al naar den aard van die kunstenaar. In de een wordt opgewekt een beeld van enkel het uitwendige der dingen; in de ander omvat dit beeld tevens aandoeningen, senzasies en wordt dus een afbeelding van het uit- en inwendige; in een derde voegen zich daarbij onmiddellik aanschouwde verbanden van oorzaak en vervolg, waaruit het beeld oprijst, die 't in stand houden, waardoor het te niet gaat. Het spreekt van zelf, dat hier niet gedacht moet worden aan drie streng afgescheiden soorten van artiesten. Veeleer loopen deze soorten ineen als de kleuren van een spectrum. De artistieke arbeid van een kunstenaar bestaat in het reproduceeren van die indruk: d.i. in het opwekken van een analoge indruk in anderen. En nu is er geen reden om hem voor te schrijven minder in zijn werk te leggen dan hij zelf waarneemt. Wordt ook door sommigen het weergeven van een verband van oorzaak en gevolg gewraakt, als zijnde dit niet te verkrijgen met enkele waarneming uit de zuivere ontleding van een indruk, maar een rezultaat van wijsgerige overdenking, toch komt het mij voor, dat deze wraking ongerechtvaardigd is, zolang de bedoeling van de auteur zuiver artiestiek blijft: doen zien, doen gevoelen, doen begrijpen, doen meeleven. Een schrijver mag, ja, moet dieper zien, dieper mee gevoelen, in het algemeen dieper doordringen in zijn stof dan een gewoon toeschouwer zou doen en het kunstgenot bestaat juist daarin, dat zijn arbeid ons aan zijn dieper zien, dieper voelen laten deelnemen. Het neerleggen in de verschijnselen van een waargenomen oorzakelik verband kan - mits het niet ontaardt in een wetenschappelike verhandeling - de | |
[pagina 114]
| |
inhoud van een kunstwerk slechts rijper maken, de waarde er van slechts verhogen. En het doet er voor de artistieke waarde niets toe, of de lezer onder de verschijnselen een ander verband onderstelt, daar een schrijver te geven heeft zijn persoonlike kijk op het leven. Gaat evenwel de wijsgerige overdenking zo ver, dat er een les wordt getrokken en dat men die les ook door anderen wil doen trekken, dan wordt er arbeid verricht, die niet meer op kunstgebied t'huis hoort die zelfs voor het artistiek gehalte van een werk het grootste gevaar oplevert en krijgt de zaak dus een bedenkeliker aanzien. Immers, wat de kunst in de eerste plaats moet zoeken en trachten te geven, is waarheid, zij 't dan ook subjectieve waarheid. Wanneer de artistiek onontwikkelde, allerlei mistekeningen over het hoofd ziende, een binnenhuis of een landschap mooi noemt; wanneer een artistiek wel-ontwikkelde dergelike fouten niet acht, ter wille van een fijne stemming, een uitdrukking van atmosfeer, een weergeving van stof of wat ook, dan eisen toch beiden, dat het schilderij weergeve wat zij als natuurwaarheid hebben waargenomen. Men wil in kunst het leven herkennen. Ter loops zij hier aangestipt, dat ook door middelen, die onnatuurlik, onwaar schijnen, in de fantazie van de toeschouwer een levenswaar natuurbeeld of de essens er van opgeroepen kan worden. Zo is 't mogelik, met wit en zwart hard metaal, zachte wolken, damp en licht uit te drukken; zo wekken Maeterlincks drama's emosies in ons op, die wij ook in spannende levensogenblikken ondervinden; zo kan een schilderij in zijn geheel krachtig de impressie weergeven van de natuur in een bepaald moment, terwijl elk deel afzonderlik beschouwd niets meer dan een verfvlek lijkt. Kunst kan waarheid geven en toch geen zuivere nabootsing van de werkelikheid zijn. Maar kunst kan geen waarheid meer geven, wanneer de begeerte om te doen aanschouwen, gevoelen en meeleven wat is, plaats maakt voor de lust, om te doen zien wat behoorde te wezen. Al de lessen, die een schrijver zijn medemensen zal kunnen voorhouden, moet hij halen uit de aanschouwing en bestudering van het levensproses in en om hem. Zij liggen daar in opgesloten; maar al doet een kunstenaar de waarheid noch geen geweld aan door bij de reproduksie van een levensproces tevens te doen uitkomen wat er volgens hem de onzichtbare kern van is, zodra hij in beeld wil brengen, hoeveel beter dit levensproces er uit zou zien, indien men een ontvangen les in toepassing had gebracht, verliest hij de werkelikheid geheel uit het oog en daarmee elke waarborg voor het behoud van waarheid in zijn werk. Marc. Emants. De Vlaamsche School, April-Mei-Junie 1900. |
|