Taal en Letteren. Jaargang 11
(1901)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Nieuw Middeneeuws proza.De schrijver van Middelnederlandsche Legenden en Exempelen liet in 'et Nederlands Archief voor KerkgeschiedenisGa naar voetnoot1) een vijftal M.E. geestelike proza-verhalen afdrukken over de geboorte van Jezus, na eerst met 'n inleidend woord 'et karakter van deze verhalen te hebben meegedeeld en daarbij te hebben aangewezen hoe de verschillende opvattingen in de voorstelling van deze gebeurtenis en van de daarbij passend geoordeelde omstandigheden eveneens hun vertegenwoordiging hebben gevonden in de schilderkunst van die tijd. Opmerkingen voorzeker, die onze kennis van 'et Middeneeuws geestesleven niet anders dan ten goede kunnen komen. De drie eerste ‘Kerstvertellingen’, de eerste uit 'et ‘Bonavontura-Ludolphiaansche Leven van Jezus’, de tweede uit 'et ‘Leven van Jezus’ (Handschr. Stadsbibl. Brugge no. 408), de derde uit ‘Die seven Blijscapen van Maria’ (Handschr. Kon. Bibl. Brussel no. 4604) zijn parafrazes van 'et Evangelie-verhaal, waarbij de in de omschrijving aangebrachte trekjes, die op zichzelf reeds niet in gebreke blijven de naïevieteit van 't M.E. geloof uit te drukken, ook de oorspronkelike kern van de Apostel-berichten in 't eigenaardig kader van de M.E. dogmatiek, met name in de Verzoeningsleer, plaatsen. De geboorte van Jezus valt juist op 'n Zondag in 't uur van middernacht, omdat ook de eerste Godsopenbaring, het eerste licht der wereld, 'n aanvang in 't middernachtsuur had genomen. De eerste kreten van 't kindje worden vertolkt in 'n klacht over de val: ‘Och Adam wat hebdij gedaen, dat ic om u misdaet aldus hier liggen moet?’ De ezel en de os die 't pasgeboren jongske ontwaren, buigen de knieën en aanbidden 'et, ‘zoals 't door de profeet Habakuk was voorspeld.’ Drie zonnen openbaren in de lucht 'et teken van de Drievuldigheid; de ster die de wijzen verschijnt, verbergt de gedaante van 'n kind met 'et kruis over de schouder, enz. Het vierde en vijfde verhaal zijn viesioenen, één van Hendrik Mande (naar 'n Handschr. Kon. Bibl. Brussel 388) en een van zuster Bertke (naar 'n Leids incunabel van 1518) en welk laatste verhaal uit twee delen bestaat, 'et tweede met de volledige beschrijving, 'et eerste in innige vurige taal die van 'et hoge | |
[pagina 76]
| |
moment zelf. De keuze van de volgorde waarin deze verhalen zijn gegeven, blijkt met opzet geschied. De eenvoudige verhaaltrant in 't eerste verhaal is in 't derde stuk door 'n warme innigheid tot 'n zeldzaam zielvol tafereeltje gedijd. Het record slaat echter zuster Bertke. De tekst is wel mystiezer, en door de gevoelde klank-continuïteit allicht spaarzaam geïnterpungeerd en daardoor minder verstaanbaar, maar de fijngevoelde emoties blijken in hun verklanking tot in zulk 'n reine zielssfeer verdiept, dat ze in haar jubelzang zich in de ruimte boven de toppen van onze hoogste stemmingen weet te houden. Wat zegt men van 'n bladzij als deze: ‘Doe dye ure na by was, dat Jhesus waerachtych God ende mensch geboren soude werden, doe ghevoelde die moeder Jhesu sonderlinge treckinge of suete eischinghe in haer, recht also na gelyc te setten of menigerley snaerspel waer, dat met sonderlinger kunst also gheruert worde, dat een hert, daer dat geluyt in viel, met soe grooter sueticheyt ende jubilacien vervult worde, dat alle die inwendyge crachten ende begeerten daer na neychden, om volcomelijcke te begrijpen dye melodye des sueten geluyds. | |
[pagina 77]
| |
voertbrenghen, baren soude die hoge, diepe, verborgen, ewige, godlike reden van al dat grote, goede, volcomen, ewige, onwandelbare woert Gods, ‘fons et clausula.’ Dese gloriose glorioselic verheven met hogen love, wert oec hoochlic gepresen van den hogen salighen geesten, die dyepe, hoghe bescouwers in der verborgentheyt der verwandelbaerheyt der overster waerheyt, in dien dat die enige, ewighe geest des vaders ende des soens, God selve, eewelijck behaachde, dat gedeilde te vergaderen, te geliken, te vereenigen al geheel dat selve met hem selven in hem ewich God mensch God mensch volcomen God sonder begin inden beginne onbegripelic volcomen was, wonderlijc te openbaren te verclaren dye verclaerde, op dat sonder duysternisse in haer ende doer haer geopenbaert soude werden dat hoge, dyepe, wonderlike godlike werck dat nyemant wercken en mochte dan God, dat in haer volbracht was.Ga naar voetnoot1) Met dit proza heeft de celbewoonster bij de Buurkerk te Utrecht, - want zuster Bertke heeft zich voor haar sterfdag, in 1514, 57 jaar van de wereld afgesloten gehouden, - kunnen tonen, hoe door 'n mystieke inleving als 'n wereldverblijdende heuchlikheid bezongen is kunnen worden, wat blijkens de drie eerste door Dr. De Vooys uitgegeven verhalen, de gemoederen heeft beziggehouden als 'n tafereel gehuld in 'n waas van hulpeloze armoede en van barmhartigheid inroepende bekommernis. Want de opvatting van die tijd gaf aan de verhalen 'n zwaarmoedige tint. Straks ja, als 'et kind door Jozef aan z'n hart wordt gedrukt, dan daalt de blijdschap de hemel uit; dan heerst onder de engelen zulk 'n vreugde ‘dat daer niet uut te sprecken en was’, en 'et ‘loven der ynghelen gheen ynde nam, omdat wy weer verlost waren’; dat ‘de mensch tot noch toe viant tegen God was maer nu de peys al ghemaect is,’ etc. Maar vóór al die drukke drukte onder 'et hemelenheir, voor dat boodschappen aan de herders en 'et gauw gesnel ‘tot de vaderen in 't voorgeborcht der hellen,’ is 'et toneel te Betlehem, 'et vernietigen van de Godheid tot 'n ellendig, schreiend, wichtje voor onze ogen 'n beklagenswaardig en tot tranen toe bewegend voorval geworden. Wat dat lijden van God-zelf in de koude winternacht, en dat lijden van de Moeder Gods, verjaagd van 't ene huis naar 't andere, en dat smekend rondwaren van Jozef om 'n geschikte plaats van ligging voor z'n lieve Maria, dat moet de mensen snijden door de ziel, opdat ze levendig zullen voelen hoe duur de prijs is geweest, waarmee God van 't eerste moment hier op aarde af, onze zondelast heeft gekocht. Lijden zal hij, en om zo ontvankelik mogelik voor 't leed te zijn, zal hij teerder en hulpelozer zijn dan alle andere klenen. Lijden zal hij nochmaals: en de wind zal waaien door de gaten en de opene wanden. Lijden zal hij weer: daar is geen bed en geen bank; de mensen wijzen hen af, Jozef z'n hardheid verwijtende | |
[pagina 78]
| |
om met z'n vrouw in barensnood op reis te durven gaan. Jozef weent, en zij die 't verhaal hoorden, hebben mee geweend. Maar toch zijn ze wenende niet opgestaan in hun gemoed; en ze zijn in hun gevoel niet hard en scherp geworden tegen de druk van 'et lot: maar wel hebben ze berusting geleerd van Maria, en ootmoed en geduld in de uiterste nood: van haar de moeder Gods, de liefelike de zachtzinnige en Gods verkorene.... Want miste aan haar woord ooit de troost? ‘Doen sprack Maria: ‘O lieve vader, en wilt hier in niet verslagen sijn. Ic heb eenen, daar ic deesen nacht bij rusten sal, die mij verwermen sal van binnen ende van buyten, dat mij noch couwe noch mist hinderen en sal, maer ic ghevoele mijn hertte alsoe ghenuchlijck, dat ic u dat niet en soude connen wtghespreeken.... Daer om sijt wel te vreede, want God willet aldus hebben, opdat een yeghelijc exempel der armmoede daer af nemen mach. Aldus trooste sij hueren man, die seere met huer begaen was. | |
[pagina 79]
| |
werdicht hebt, tot ons te comen, niet om ons te verdoemen, maer om ons te verlossen.’Ga naar voetnoot1) In 'et kindergeschrei ligt voor de gelovigen de voorbestemming voor de passie. Niet voor niet staat op de gekleurde houtsnede, die 'et handschrift versiert, rechts van de groep der aanbiddende herders om 't kind geknield, een kruis waaraan de lijdende Christus hangt. De middernachtelike hemel boven Betlehems stal wordt versomberd door de schaduwen van Golgotha's kruis.
Bij 'et lezen van de hier besproken verhalen zal men opmerken dat de verschillende voorstellingen van de plaats der geboorte in hoofdzaak zijn terug te brengen tot 'n open stal (ook 'n doorgang of open huis) en 'n spelonk in 'n berg. We zien er ook uit dat men bij 'et uitwerken van de vage gegevens, die de Evangeliën verstrekten, zich vooral toelegde om de diepste armoede van de tijdelike stalbewoners te laten uitkomen. ‘Wat sueken wij, arm wormen ende slijck der erden, rijcdommen, daer die coninghinne des hemels ende een vrouwe der weerlt soe arm heeft geweest!’ In 't volkslied heet 'et dan ook: ‘Dat huis dat hadde so menich gat;’ in 't Bonaventura-Ludolphiaanse Leven van Jezus is de stal ‘een ghemeyn huys, dat boven niet overdect en was, daer de menscen te sitten plagen in ledegen tijden om tijtkortinge ende om locht te rapen’; in 't Brugse handschrift is, in overeenstemming wat 'et lied en met de voorstelling in Memlinc's ‘Aanbidding der drie koningen’, ‘haer herberge seer coudt ende al vul gaten ende ne vinden daer noch vier nog hout’. Bij Mande evenwel vinden we 'n soort van overgang: ‘een open huys aen eenen berg van steenen’, terwijl we bij 'n andere schrijver der M.E., bij onze Boendale namelik, ontmoeten wat ook 'et Protevangelium Jacobi ons geeft: 'n spelonk, waarin Maria door Jozef geleid wordt, waar 'n geroepen vroedvrouw bijstand verleent en de wereld van 'et wonder der geboorte getuigt, terwijl de Heiland z'n komst aankondigt door 'n helder schijnsel, dat heel de grot verlicht en dat hoe langer hoe meer in sterkte toeneemt. Maar hoe komt 'et nu dat Maerlant b.v. in z'n Bijmbijbel zich aan de eerste voorstelling houdt: ..... in enen ghemeenen dorganc,
Tusschen II husen, te maten lanc,
Daer I decsel boven was,
Ende daer poorters in plaghen, alsict las,
Dor hitte or dor dachcortinghe
Comen spreken onderlinghe.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 80]
| |
en hoe blijft Boendale b.v. bij de duistere spelonk die door 'n Goddelik licht wordt bestraald. Dadelik voegen we er bij dat al die variërende voorstellingen ook later terugkomen: Memlinc (te Brugge) geeft 'n open stal waar 'n koude scherpe wind door waait; van der Goes (te Florence) geeft 'n tafereel van glans en aanbidding, waar scharen van hemellingen met de knielende engelen en herders de Heiland eer bewijzen en 'et denkbeeld van 'n stal slechts zwak door de nauweliks zichtbare os en ezel wordt aangeduid; evenzo geeft van de Italiaanse meesters Filippino Lippi (in de Aanbidding der drie koningen, te Florence) 'n geïmprovieseerd afdak tegen 'n verbrokkelde muur ergens op de ruimte, waarbij de ternauwerdood merkbare koppen der dieren 't denkbeeld van 'n stal moeten oproepen, terwijl Boticelli (ook te Florence,) z'n afdak, dat ondertussen in 't geheel niet aan 'n stal doet denken, binnen 'n bebouwd terrein tussen de huizen plaatst en zich dus eerder aan 'n ‘doorgang’ of iets dergelijks houdt. Blijkbaar hebben we hier te doen met twee aan 't Westen overgebrachte overleveringen; die van 'n stal, welke z'n herkomst vindt in de Apostel-berichten, en die van 'n grot die z'n oorsprong neemt uit 'n apokrief evangelie met name dat van Jacobus. En dat 'n schrijver als Boendale, blijkbaar steunende op 't Protevangelium, evenzeer als Mande, - aan dit hoewel apokrief bericht de voorkeur heeft gegeven boven 'et voor echt verklaarde, kan, daargelaten de bekoring van 'et verleidelike Licht, en de zucht naar tekenende trekjes, als van de vroedvrouw, die in hun gedetailleerdheid voor de waarheid van 't hartverheffende feit moesten pleiten, - z'n grond ook hebben gehad in de legenden die de pelgrims uit 't Oosten meebrachten omtrent de plaats en de omstandigheden van Christus geboorte. Te Betlehem konden vrijwel de eerste bedevaartgangers, die uit deze streken de gewijde plaatsen bezochten reeds afdalen langs de wenteltrap in de diepte onder 'et hoofdaltaar van de door Justinianus gestichte kerk der Heilige Geboorte, en thuis gekomen vertellen aan de aandachtige toehoorders van de pracht der wanden en de tekenen op de vloer, fantasties verlicht door 'et schijnsel der heilige altoosbrandende lampen. J. Koopmans. |
|