Hoe velen ‘auteur’-en.
Een gehuwd beeldhouwer, die er met een model van door gaat, is wel een aardig vondstje voor een auteur, waarmee hij zijn slag kon slaan. Een handig schrijver maakt er in minder dan geen tijd een boeiend romannetje van, dat in alle leesgezelschappen en in bibliotheeken van, naar emotie snakkende, dames hoogst welkom zal zijn, of, is die auteur dramatisch aangelegd, dan krijgen we een spannend tooneelspel, waarnaar het publiek met het grootste geduld een uur of twee, drie zal zitten luisteren. Nietwaar, in 't eerste bedrijf schildert men bijvoorbeeld het huiselijk geluk van het echtpaar, dat tot nu toe door hoegenaamd niets onderbroken is, alhoewel de beeldhouwer (natuurlijk een beroemde, anders zijn ze niet interressant!) zich reeds een beetje ongerust begint te gevoelen over de liefde, die hij voor zijn model bij zich gevoelt ontwaken. In 't tweede bedrijf wordt die schuldige liefde natuurlijk sterker en sterker, ja, onbedwingbaar; de echtgenoote ruikt lont, een hevige scène van jaloezie volgt, de vrouw is radeloos, de man redeloos, het model een reddelooze; en in 't derde bedrijf hakt men den knoop eenvoudigweg door, door de twee verliefden de vlucht te laten nemen, terwijl de echtgenoote weenend achterblijft met de handen in 't haar of, naar believen, beschermend op de hoofden harer twee beelderige kinderen. Desnoods plakt men er nog een vierde bedrijf aan vast, waarin de beroemde kunstenaar berouwvol terugkeert, vergiffenis verkrijgt en alles loopt tot ieders genoegen af: de man is tevreden, de vrouw is tevreden, de kinderen en het publiek zijn tevreden, behalve natuurlijk het model, dat echter eene veile deerne is, die het op het verleiden van gehuwde heeren toelegt, en dus niet beter verdient.
Een aardig geschiedenisje, nietwaar? En zoo eenvoudig, zo begrijpelijk voor ieder!
Joh. W. Broedelet, Naar aanl. van Hendrik Ibsen:
‘Wenn wir Toten erwachen’; Gabriele d'Annunzio: ‘Gioconda’.
in De Nieuwe Gids, Augustus 1900.