verklaard, waarom het gebruik van sommige beperkt bleef tot ons vaderland. Voor die, van Nederlandsche schrijvers afkomstig, is het duidelijk, waarom ze elders niet voorkomen; er kan misschien soms een antwoord worden gevonden op de vraag waarom de andere niet verder kwamen dan onze enge grenzen. Wij noemen: In het veen ziet men op geen turfje.
Spreekwoorden te verdeelen in groepen naar hunne beteekenis kan alleen nuttig zijn, indien men die van verschillende volken tegelijk behandelt en komt dan ook alleen te pas in een werk over ‘het’ spreekwoord, zoo algemeen mogelijk. Daarin zou men kunnen handelen over spreekwoorden met betrekking tot de vrouw, het huwelijk, den dood, de ijdelheid van al het aardsche, gierigheid, leugenachtigheid, hygiëne enz. enz. In zulk een werk zou moeten worden gewezen op de wanhopig makende algemeenheid van sommige vooroordeelen en de nuchterheid tegenover het ideale der spreekwoorden van nagenoeg alle volken, daaronder begrepen de Oosterlingen. Eene gedachte moet al heel laag bij den grond zijn om in het spreekwoord te kunnen voortleven gedurende eeuwen. Men late zich niet misleiden door den soms verrassenden vorm, waarin (bijv. door de Chineezen) erg nuchtere dingen worden gezegd. In den grond zijn de spreekwoorden aller volken nagenoeg gelijkwaardig en als verzamelingen even onsamenhangend. De vrouw is een verachtelijk wezen, maar ook het heerlijkste wat men kan begeeren; de gierigaard is hatelijk, maar slim is de man, die op de dubbeltjes past; de jaloersche echtgenoot is bespottelijk, de nooit ergdenkende eveneens... onzinnig zijn de hygiënische spreekwoorden overal: melk op wijn dat is venijn, wijn op melk is goed voor elk. En dat noemt men in Frankrijk La sagesse des nations!! daar, waar men toch ook heeft, van oudsher, hetzelfde: Vin sur lait c'est souhait; Lait sur vin, c'est venin en waar men aan niet minder nationale domheden in het spreekwoord een lang leven schenkt dan wij.
Worden er nog spreekwoorden gevormd?
Het komt ons voor dat op deze vraag geen beslissend antwoord is te geven. We weten het niet en we kunnen het niet weten. Dat de menschen zich minder van spreekwoorden bedienen dan vroeger is wel zeker. 't Is geen mode meer; het staat ouderwetsch en dus komiek. Laat iemand in een kluchtspel maar veel spreekwoorden gebruiken, desnoods niet eens te onpas, en hij kan er zeker van wezen dat het publiek lacht. Spreekwoorden in onze gesprekken schijnen uit den toon. Men hoort ze nog het meest van oude lieden, dienstboden, boersche menschen. Ge hoort ze trouwens maar zelden meer in hun geheel gebruiken: Wie lest lacht...; Beter ten halve gekeerd... enz. Van al het nieuwe, in de laatste eeuw tot stand gekomen, maakt het spreekwoord geene melding. Dat het nog gedeeltelijk zijne bekoring houdt komt, schijnt het, door zijn ouderdom. Tracht maar eens te ver-