Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De taal van Grauwbunderland.Ga naar voetnoot1)Tweemaal hebben de omstandigheden mij veroorloofd geruimen tijd in Grauwbunderland te vertoeven. Dit schoone bergland laat bij hen die het bezocht hebben onuitwischbare herinneringen achter van geestelijk en lichamelijk welbehagen: de lucht die men er inademt is zoo zuiver en licht; de groene dalen, door muren van sneeuwbergen ingesloten, doen ons schoonheidsgevoel zoo weldadig aan en werken zoo verheffend op onze stemming; de grootsche stilte op de toppen der bergen is zoo geschikt ons tot onszelven te doen inkeeren, en de kalme bedrijvigheid aan hun voet zet aan het landschap zulk een verkwikkende levendigheid bij! Diep beneden u de bruisende wateren van den Rijn of van den Inn; vóór u, bij elke kromming van den postweg, telkens nieuwe groepeeringen van pijnboomen, rotsen, sneeuwvelden, en, geheel in het verschiet, verblindend wit, ongenaakbaar hoog, de trotsche gletschers; overal rondom u een natuur die, zelfs waar zij de sporen van menschenhanden draagt, verrassend en schilderachtig is. En wanneer (helaas, dit is onvermijdelijk!) door een verblijf van langen duur het oog gewend is aan al die pracht en de geest niet langer, in dezelfde mate als aanvankelijk, door het natuurschoon wordt geboeid en nieuw voedsel zoekt, dan zal de plantenkenner niet tevergeefs trachten zijne collecties te verrijken in het land van het edelweiss, van de blauwe gentianen en van de grillige orchideeën; dan vindt de geoloog, in de verschillende formaties van den bodem, een ruim terrain van studie en nuttige gegevens voor de kennis der aarde uit verre, verre eeuwen; en dan vinden zij wier studie gericht is op den mensch, zijn uitingen en zijn ontwikkeling, in dit land een bevolking die een nadere kennismaking overwaard is. Want dit bergvolkje, langen tijd als afgesloten van de buitenwereld, heeft niet alleen hoogst eigenaardige instellingen; niet alleen bevat zijn geschiedenis merkwaardige bladzijden - zooals zij weten die Conrad Ferdinand Meyer's roman ‘Georg Jenatsch’ gelezen hebben - maar bovendien spreekt het een taal die, vooral wegens haar bijzondere ontwikkeling, den geleerden een belangrijk veld van waarnemingen aanbiedt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tusschen de drie deelen van Zwitserland waar, in het eene het Fransch, in het andere het Duitsch en in het derde het Italiaansch, getuigen van de herkomst der bewoners, heeft zich, in de dalen van Rijn en van Inn, een groep dialecten weten staande te houden. Gesteund door hun natuurlijke afzondering en door den vrijheidlievenden aard van het volk welks moedertaal zij zijn, hebben zij, als een keurbende van Spartanen tegenover de van twee zijden aandringende legerbenden van Xerxes, weerstand geboden aan hun, door politieke en sociale wapenen, machtige vijanden. Zullen zij ten slotte, evenals Leonidas en de zijnen, bezwijken? Dit is waarschijnlijk. Het is met de taal als met een modeartikel: noch de innerlijke schoonheid, noch de practische geschiktheid, noch de voorliefde eraan geschonken, beslist over het succes, maar het gezag van hem die er zich van bedient; het verschil tusschen beide is dat, voor de zegepraal eener taal, hoogere beschaving en ontwikkeling beslissend zijn, elementen van weinig belang waar het de mode betreft. Hoe zouden dan tongvallen, gesproken door eenige duizendtallen bewoners van betrekkelijk onvruchtbare dalen, boeren meest wier streven meer op de practijk dan op geestelijke ontwikkeling gericht is - hoe zouden zij niet ondergaan in den strijd met wereldtalen? Naar mijn ervaring te oordeelen, beschouwen de reizigers de taal van Grauwbunderland als een soort Italiaansch; hun verbazing was steeds zeer groot bij het vernemen van den waren stand van zaken: dat men hier te doen heeft met een afzonderlijke, veelgesplitste taal, die een voorwerp van nationalen trots is voor de bewoners dezer dalen. Thans, nu de strijd dezer taal met het Duitsch en het Italiaansch nog in vollen gang is, zal een bespreking ervan niet onwelkom zijn, dunkt mij, aan hen die Grauwbunderland bezocht hebben of gaan bezoeken en zich niet tevreden stellen met de korte - doch juiste - opgaven van hun Baedeker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.‘Romaansch’ zegt het volk, van ‘Ladinisch’ spreken bijwijlen inheemsche geleerden en schrijvers, en beide namen, echte patronymica, hebben het voordeel licht te werpen op de genealogie der taal van Grauwbunderland. Evenals de term ‘Rumeensch’ voor de taal die in het oude Walachije gesproken wordt, wijzen deze namen op de verwantschap van de dialecten van Grauwbunderland met de taal van het oude Rome, dat niet moede werd zijn kooplieden en soldaten in alle richtingen te verspreiden, en dat daardoor zijn taal tot op dezen dag heeft doen voortlevenGa naar voetnoot1). Daar evenwel alle volken voor welke het Latijn der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kooplieden en der soldaten een moedertaal is geworden, aanspraak op den naam ‘Romanen’ maken, meenden de geleerden dat deze niet kenschetsend genoeg was voor een bepaalde groep van ‘romaansche’ talen. De naam ‘Rumeensch’ was nu eenmaal ingeburgerd en onderscheidde zich door zijn bijzonderen vorm; anders was het gesteld met het hier bedoelde ‘Romaansch’. Sommigen verklaarden zich vóór ‘Ladinisch’, en in Italië is dit, door het voorbeeld van een der beste kenners van de ‘romaansche’ dialecten, Ascoli, de officiëele naam geworden; ook deze was evenwel niet geheel te verdedigen: vaak werd hij uitsluitend gebruikt voor bepaalde onderdeelen van het gebied dat wij beschouwen, en bovendien is ‘Latijnsch’ niet minder algemeen dan ‘Romaansch’. De term waarop ten slotte de meerderheid der stemmen zich heeft vereenigd is: ‘Retoromaansch’. ‘Retië’ toch was de naam dien de Romeinen, naar de oorspronkelijke bevolking, de Reti, gaven aan de provincie gevormd uit het hier door hen veroverde land, en het zijn de grenzen dier provincie welke aangeven tot hoever de Romeinen hier hun macht hebben uitgebreid en hun taal hebben gebrachtGa naar voetnoot1). Dit gemeenschappelijke romeinsche bestuur is de eenige band geweest die, in de wereldgeschiedenis, alle retoromaansche dialecten tot één geheel heeft vereenigd; tegenwoordig zijn de Retoromanen politisch gescheiden. Want niet alleen in Grauwbunderland wordt het Retoromaansch gesproken, men vindt de ‘Retiërs’ ook elders. Het gebied dat zij het hunne noemen kunnen, is, sedert de tijden van het oude Retië, zeer ingekrompen. Zoo werd, nog in de 9e eeuw, in Vorarlberg uitsluitend Romaansch gesproken, en eveneens, in de 7e en 8e eeuw, in Salzburg; tegenwoordig zijn deze beide landstreken duitsch. Men kan het gebied waarop tegenwoordig het Retoromaansch de heerschende taal is, in drie, duidelijk van elkander gescheiden, deelen splitsen; het eerste omvat het grootste deel van Grauwbunderland, het tweede behoort tot Tyrol en het laatste valt ongeveer samen met de italiaansche provincie Friaul. Van deze drie ‘taaleilanden’ bevat Friaul, de noordoostelijke punt van Italië, het grootste aantal der Retoromanen, n.l. 464.000, dus minder dan de helft van het getal inwoners onzer provincie Zuid-Holland; de gedeelten van Tyrol waar ‘Retisch’ wordt gesproken, tellen ongeveer 11.000 bewoners (evenveel als Hoogeveen), en in Grauwbunderland wonen 40.000 ‘afstammelingen van Retus’ (iets minder dus dan Leiden inwoners telt). Men houde bij het ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijken dezer cijfers het verschil van volksdichtheid in het oog: die van Zuid-Holland staat als 20:1 tot die van Grauwbunderland, om slechts dit te noemen. Gegeven nu het feit dat de bewoner van een dal in Tyrol een boer uit Flims in het Oberland niet of onvolkomen verstaat, dat in de kerken van het Engadin een andere Bijbelvertaling wordt gebruikt dan bij de godsdienstoefeningen in een gemeente van het Domleschgdal, dat zelfs een schrijver uit het Beneden-Engadin een andere taal gebruikt dan de redacteur van een bovenengadinsche courant, dan rijst de vraag: Hebben wij het recht van ‘het’ Retoromaansch te spreken als van een eenheid? Voorzeker neen, in den zin waarin wij ‘het’ Fransch, ‘het’ Italiaansch zeggen. Doch om duidelijk te maken waarin het onderscheid tusschen het Retisch en b.v. het Fransch bestaat, is een uitweiding noodzakelijk tot toelichting der begrippen ‘dialect’ en ‘schrijftaal’, welke wij tot kenschetsing van het verschil noodig hebbenGa naar voetnoot1). Daar de, van het wezen der taal onafscheidelijke, gestadige verandering der menschelijke spraak, bij ieder individu zelfstandig plaats grijpt, en daar elke verandering een onderling verschil tusschen de individuen veroorzaakt, omdat het ondenkbaar is dat zij bij allen gelijk zou zijn, zou men, ‘dialecten’ noemende de verschillende nuances die een taal aanneemt op het gebied waarop zij gesproken wordt, kunnen zeggen, dat er evenveel dialecten bestaan als individuen. Men spreekt evenwel eerst dan van een ‘dialectischen’ karaktertrek, wanneer deze, afkomstig van één persoon of spontaan bij meerdere ontstaan, zich over een grootere of kleinere groep van menschen heeft verspreid. En deze verspreiding behoort evenzeer tot het wezen der taal als de bovengenoemde neiging tot individueele afscheiding. Immers, de taal dient voor den omgang met anderen, en men zal dus zooveel mogelijk trachten zich verstaanbaar te maken voor hen met wie men verkeert, m.a.w. zijn taal zooveel mogelijk aanpassen aan die zijner omgeving. Er bestaan dus in de taal twee stroomingen die in een tegenovergestelde richting voeren: één die leidt tot oplossing der oorspronkelijke eenheid, en een andere die de ontstane verscheidenheden tracht op te heffen. Waar evenwel deze laatste niet werkt, d.i. waar twee individuen geen omgang samen hebben, is bij hen het uiteenloopen eener oorspronkelijk gelijke taal onvermijdelijk. En hetgeen waar is van twee personen, is ook juist wanneer het twee groepen van personen geldt, nemen wij b.v. twee dorpen. Blijven zij geïsoleerd, dan zal dezelfde taal zich, in deze beide plaatsen, op verschillende wijze ontwikkelen. Zoo moest het Volkslatijn, verspreid over een gebied dat arm was aan verkeerswegen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de verschillende punten waar het zich kwam nederzetten, noodzakelijk van elkander afwijkende vormen aannemen. Met deze algemeene taalwet werkte, tot de oplossing der oorspronkelijke eenheid in zulk een veelheid, samen het stamverschil der volken die hun moedertaal voor het Latijn lieten varen; reeds van het eerste tijdperk der ontleening was, door het verschillende accent waarmede het Latijn gesproken werd - vooral door de vrouwen, daar de mannen, als soldaten b.v., meer in directe aanraking met het romeinsche volk kwamen - het uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling ervan niet hetzelfde in de verschillende middelpunten van latijnschen invloedGa naar voetnoot1). En eindelijk, in de romeinsche kolonies, het krachtigste element van romaniseering, is niet overal terzelfder tijd het nieuwe leven van het Latijn begonnen, zoodat, behalve plaatselijke, ook chronologische verschillen aanleiding hebben gegeven tot een groote verscheidenheid van vormenGa naar voetnoot2). Er ontstonden dus, om eenige brandpunten van verkeer, verschillende taalgroepen. Bij het toenemen der beschaving waren deze met elkander in aanraking gekomen en hadden zich - krachtens de tweede taalwet waarvan wij boven spraken - in meerdere of mindere mate aan elkander aangepast: het was natuurlijk de omvang van het verkeer die den graad van aanpassing bepaalde. Daar waar zich niets tusschen beide stelde, werd de overgang van het eene dialect in het andere geleidelijk gemaakt door wederzijdsche ontleening van taalvormen, met of zonder behoud van eigen goed. En alleen dan bleven naburige dialecten zelfstandig, wanneer natuurlijke beletselen, hooge bergen of zeeën of volken die zich tusschenin schoven, ze volkomen van elkander afsloten. Het is dus zeer moeielijk, uitgaande van den tegenwoordigen toestand der taal, waarin geleidelijke overgangen de grenzen der oorspronkelijke taalgroepen grootendeels hebben uitgewischt, deze te herkennen. Wetenschappelijk gesproken kan men thans slechts drie romaansche talen onderscheiden: het Rumeensch, het Sardisch en de massa der, uit het Latijn voortgekomen, dialecten van West-Europa. Om het geheele gebied van deze laatste naar behooren te splitsen, zou men de middelpunten moeten kennen van waaruit het Latijn er zich heeft uitgebreid; de schaarschte der bronnen voor locale geschiedenis beperkt onze kennis daarvan tot die enkele plaatsen waarvan wij weten dat zij centra van verkeer en beschaving waren, en dus waarschijnlijk ook van taalinvloed; voor het oogenblik is een wetenschappelijke indeeling der dialecten van West-Europa dus nog onmogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch heeft men zulk een indeeling gemaakt en onderscheidt men niet alleen ‘talen’, zooals het Spaansch, het Italiaansch, maar zelfs ‘dialecten’, b.v. het Picardisch in het Noorden van Frankrijk, het Bourgondisch enz. De vraag is: Waarop berust die indeeling? Welke waarde heeft zij? Bespreken wij eerst de verdeeling van een gebied in dialecten. Deze heeft slechts belang voor de praktijk, daar zij het overzicht over het geheele terrein vergemakkelijkt. Kenmerk voor de samenvoeging van eenige taalgroepen tot één dialect, zijn haar geographische samenhang en haar overeenstemming in enkele klankontwikkelingen; men houdt dan opzettelijk geen rekening met het onvermijdelijke feit dat enkele deelen van die vereenigde stukken andere klankontwikkelingen gemeen hebben met taalgroepen welke niet behooren tot het kunstmatig samengestelde dialect. Zoo hebben b.v. deelen van het Picardisch taaltrekken gemeen met den normandischen tongval en, nam men die trekken tot basis eener dialectindeeling, dan zouden genoemde deelen niet tot het Picardisch, maar tot het Normandisch gerekend moeten worden; de verdeeling in Picardisch en Normandisch steunt daarentegen op andere gronden, en wel op klankontwikkelingen waarin die deelen samengaan met het picardisch of met het normandisch taalgebied. Men gevoelt echter dat de keuze der klankontwikkelingen waarop men een dialectindeeling wil gronden, niet van willekeur ontbloot is. Nu is evenwel, door den verschillenden graad van aanpassing tusschen aan elkander grenzende dialecten, een indeeling niet overal even moeielijk. Met name in de retoromaansche landen - en hierin hebben wij een eerste onderscheid tusschen de talen van dit gebied en b.v. het Fransch - gaan, tengevolge van het slappe verkeer dat tusschen de verschillende landsdeelen bestaat en altijd bestaan heeft, de locale talen niet zoo geleidelijk in elkander over als in de zoo nauw verbonden stukken van Frankrijk. En nu de indeeling in ‘talen’. Voor de vorming van deze is beslissend geweest het feit dat, over staatkundig verbonden landstreken, zich één spraak heeft uitgebreid, die, de nuancen der locale taalontwikkelingen bedekkende met een effen kleed, nationaal goed is geworden van een geheel volkGa naar voetnoot1). Door haar worden de ontwikkelde inwoners van een staatkundig vereenigd gebied in staat gesteld onmiddellijk met hun landgenooten te verkeeren, ook wanneer deze, als moedertaal, een anderen tongval spreken dan zij zelven. Als algemeene taal fungeert overal de locale taal - zooals de beschaafden die spreken - van een landstreek die door beschaving of politiek een overwicht over de andere deelen van het staatkundige geheel heeft gekregen. Alleen dus voor degenen die tot den nauwen kring behooren waaruit de ‘algemeene taal’ is voortgekomen, bestaat er weinig of geen verschil tusschen deze en hun moeder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal; voor de minderbeschaafden en voor hen die niet behooren tot de streek die zich de taalhegemonie heeft verworven, wordt het verschil grooter en is de ‘algemeene taal’ in zekeren zin een vreemde taal, die zij moeten aanleeren. Men denke aan de Friezen, die zich op de scholen het Hollandsch eigen maken en zich ervan bedienen met een correctheid welke alleen mogelijk is bij het spreken eener vreemde taal. Eigenlijk is het verkeerd te zeggen dat een bepaalde locale taal gekozen wordt om als algemeene taal dienst te doen: zoodra aan deze behoefte wordt gevoeld, dringt zij zich op: wanneer het plan opkomt een algemeene taal te scheppen, is er reeds een begin van uitvoering aan gegeven door het overwicht dat een locaal idioom heeft gekregen. Zulk een ‘algemeene taal’ nu bestaat er voor alle landen van het Retoromaansch niet, omdat men er nooit behoefte aan heeft gevoeld. En ziedaar een tweede verschil tusschen het Retisch en b.v. het Fransch. De ‘algemeene taal’ kan tevens als ‘schrijftaal’ dienst doen, en zij wordt als zoodanig bij alle beschaafde volken gebruikt. In de retische landen heeft zich wel niet één algemeene schrijftaal gevormd, maar is er toch, door de pogingen van letterkundigen in de 16e en 17e eeuw, voor sommige deelen een opgesteld. Behoudens de twee punten van verschil die wij vermeld hebben, verkeeren die deelen onderling, ten opzichte der schrijftaal, in denzelfden toestand als Frankrijk in de Middeleeuwen. Want de algemeene schrijftaal voor het geheele rijk is aldaar van betrekkelijk jongen datum, hetgeen begrijpelijk wordt, als men bedenkt dat vooral de boekdrukkunst waarde gaf aan gelijke taalvormen voor alle deelen van het land; in de Middeleeuwen namen, onder de handen van den afschrijver, de manuscripten als vanzelf de taal aan van het speciale gebied waarvoor zij bestemd waren, kleedden zich als vanzelf in het gewaad van hun nieuwe woonplaatsGa naar voetnoot1). In het Frankrijk van vóór de 15e eeuw heerschten, evenals thans in Grauwbunderland, verschillende schrijftalen, en als, in 1180, de dichter Quenes de Béthune, geboortig uit Artois, zich beklaagt dat men hem te Parijs verweet niet goed Fransch te schrijven: ‘... men langage ont blasmé li Franchois’, dan is de oorzaak hiervan deze, dat de taal waarin hij schreef, feitelijk een andere was dan die van het Isle de France, welke eerst later de gewestelijke schrijftalen zou verdringen. Juist zoo zal een Oberlander slecht engadinsch schrijven - doch hij zou daarover niet klagen: het gevoel van gelijkgerechtigheid leeft te sterk in hem. Bovenstaande beschouwingen - en hiermede komen wij tot ons punt van uitgang terug - brengen ons tot het besluit dat, wetenschappelijk gesproken, het Retoromaansch, een groep van dialecten die onmiddellijk aan andere romaansche dialecten grenzen, geen eenheid vormt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat tevens een kunstmatige indeeling die, door het bestaan eener algemeene taal, groepen tot één verbindt als b.v. ‘het’ Fransch, ‘het’ Italiaansch, hier onmogelijk is. De vereeniging der retische dialecten onder één vlag, heeft dus slechts beteekenis voor de praktijk en berust op deze overwegingen, dat er eenige taaleigenaardigheden zijn die bijna dit geheele gebied kenmerken, in tegenstelling tot andere romaansche talen, en dat deze tongvallen noch tot het Fransch, noch tot het Italiaansch, noch tot welke andere grootere taalgroep, ook kunnen gerekend worden. Zooals de titel van ons opstel reeds zegt, hebben wij, uit den geringen samenhang tusschen de retoromaansche landen, het recht geput slechts een gedeelte ervan te behandelen. Maar het is het gewichtigste deel. Want, op Friaul na, waar een weinig beteekenende literarische beweging valt waar te nemen, zijn alleen de talen van Grauwbunderland een schrijftaal en een letterkunde rijk. En hoewel de taalvorscher zich bij voorkeur bezighoudt met de spontane evolutie der levende dialecten, verdient in dit geval bovendien de schrijftaal onze aandacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Beschouwen wij vooreerst de geographische uitbreiding der taal van Grauwbunderland en haar groepeeringGa naar voetnoot1). Het zal, na al hetgeen hierboven omtrent dialectverdeeling is gezegd, duidelijk zijn dat daar waar het verkeer het slapst was, de afscheiding der dialecten het grootst is. En daar alleen in een doorloopend dal de communicatie onbelemmerd is, ligt het voor de hand dat de hoofdverdeeling der taal samen moet vallen met de geographische splitsing van Grauwbunderland in de dalen van den Rijn en zijn armen, en het Inndal. Wanneer men, op den grooten postweg van Chur naar Andermatt, uitstijgt bij het dorpje Trins, halfweegs tusschen Chur en Flims, heeft men, op de ruïne die zich aldaar op een steile, in het dal vooruitspringende, hoogte verheft, een goed oriëntatiepunt. De voet van den heuvel waarop men staat, wordt bespoeld door den Voorrijn, welken gij, aan uw linkerzijde, bij het dorp Reichenau, ziet samenvloeien met den Achterrijn, die komt aanstroomen uit het heerlijke Domleschgdal, dat zich vlak vóór u opent, aan den ingang als het ware verdedigd door de burcht Hohenrätien, die met haar rood dak scherp afsteekt tegen het groene dal. Rechts van u, aan den kant vanwaar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorrijn tot u komt, strekt zich het Oberland uit. Van uw hoog standpunt beschouwt gij aldus twee dalen, die elk een onderdialect vertegenwoordigen der Rijntaal: het Surselvisch aan uw rechterhand, het Sutselvisch links en recht vóór u, in het Domleschgdal. Ja, zelfs nog verder strekt zich het Sutselvisch uit. Want aan het einde van het Domleschg, terwijl het zich rechts, bij Thusis, verlengt in de sombere Via Mala, opent het zich links door den Schynpas in een ander gebied van retische dialecten. Het is het dal van de Albula, die naar den Achterrijn stroomt en zich in het Domleschg met dezen vereenigt. De dialecten nu, in het Albulagebied gesproken, vertoonen teekenen van verwantschap met die van het Domleschg en het overige sutselvische gebied en worden daarom, evenals deze, tot de Rijndialecten gerekend. Met één naam noemt men deze laatste: het ‘Oberlandsch’. Deze naam is evenwel dubbelzinnig en men houde in het oog dat hij, in engeren zin, gebezigd wordt voor den surselvischen tongval. Men kan zelfs beweren dat hij vooral in de laatste beteekenis voorkomt en ook eigenlijk alleen past voor het Surselvisch, de taal van ‘het Oberland’. Vervolgen wij onzen weg door het Albulagebied. Na door den Schynpas het Domleschg verlaten te hebben, houden wij de route van den Albulapas en komen, over Tiefenkasten en Bergün, bij Ponte aan in het Engadin, het dal van den Inn. Evenals nu deze weg over den Albulapas als het ware een brug is tusschen het Rijn- en het Inndal, evenzoo zijn de Albuladialecten een verbinding tusschen het Oberlandsch en de taal van het Engadin. En dit is de tweede hoofdgroep die wij in de talen van Grauwbunderland gaan onderscheiden. De tongval van het Inndal kan, met het oog op sommige verschilpunten tusschen twee deelen ervan, onderling gesplitst worden in de taal van het Boven-Engadin en die van het Beneden-Engadin, zoodat ook hier de taalgrens met een geographische grens samenvalt; daar evenwel de beide dalen zonder belemmering in elkander overgaan, houde men het betrekkelijke van zulk een taalgrens goed in het oog. Het Boven-Engadinsch strekt zich uit van de bronnen van den Inn, bij Silvaplana, tot Zernez, en het middelpunt van dit taalgebied is Samaden. Van Zernez tot Sent spreekt men het Beneden-Engadinsch (hoofdplaats Schuls) en van Sent tot de Oostenrijksche grens vindt men een dialect dat als een aanhangsel van het Beneden-Engadinsch kan beschouwd worden. Het spreekt vanzelf dat wij ons hier, waar wij den lezer een denkbeeld willen geven van den afstand die de verschillende dialecten van Grauwbunderland van elkander scheidt, tot enkele grepen moeten bepalen. Trouwens, zelfs bij een volledige behandeling der stof, zou men de stijlleer en de woordvorming buiten bespreking kunnen laten. Immers kenschetsende syntaxisregelen zijn onze dialecten niet rijk: hun stijlleer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is die van het Duitsch of die van het Italiaansch, en dit is begrijpelijk, daar de schrijftaal van Grauwbunderland zich onder den invloed van deze beide talen gevormd heeft. Eigen kracht tot het scheppen van nieuwe woorden, b.v. door toevoeging van een uitgang aan een bestaand woord, ontbreekt hier eveneens bijna geheel. Daar bovendien vooral de klanken een goede ‘test’ zijn voor een dialectische indeeling - want alleen voor overeenstemming in klankontwikkeling is onmiddellijk verkeer noodzakelijk, terwijl eigenaardigheden van syntaxis moeielijker zijn thuis te brengen - willen wij ons beperken tot de bespreking van eenige klankverschillen en een beknopte vergelijking van den woordenschat. In het volgende lijstje breng ik eenige woorden bijeen in den vorm dien zij in Samaden, Tarasp en Flims hebben aangenomen, van welke plaatsen de eerste tot het Boven-Engadin, de tweede tot het Beneden-Engadin en de derde tot het Oberland behoort. Ik voeg bij elk woord den correspondeerenden franschen vorm en heb de klanken op hollandsche manier geschreven, zoodat men slechts zijn eigen uitspraak bij het lezen der woorden behoeft toe te passen, om deze juist weer te geven.
Elk hiergenoemd woord moet als vertegenwoordiger beschouwd worden van een grooter of kleiner aantal andere termen, waarin dezelfde oorspronkelijke klanken in dezelfde positie voorkomen. Op één der verschillen wil ik hier den nadruk leggen. Als men de groep Samaden vergelijkt met de groep Tarasp, d.i. ongeveer het Boven-Engadin met het Beneden-Engadin, dan ziet men dat aan een franschen e, zooals in clef, in het eerstgenoemde gebied een e, in het tweede een a beantwoordt. Welk een diepe kloof daardoor tusschen deze beide dialecten ontstaat, kan men beseffen, indien men bedenkt dat in Engeland eveneens de geaccentueerde a in e wordt veranderd in de uit het Fransch ingevoerde woorden, en indien men dan nagaat welk een verschillenden indruk, aan den éénen kant pâle, je déclare, lac, en, aan den anderen, pale, I declare, lake op ons makenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovenstaande voorbeelden mogen voldoende zijn om den lezer de overtuiging te geven dat wij hier met verschillen te doen hebben, grooter b.v. dan die tusschen het Stadsfriesch en het Hollandsch, en dat de indruk dien men, zoowel bij het hooren als bij het lezen, van deze tongvallen krijgt, is: dat zij verwant, maar toch zeer verschillend zijn. Deze indruk wordt nog versterkt, wanneer men het verschil in woordenschat nagaat dat tusschen de dialecten bestaat. Niet alleen hebben dezelfde woorden soms in naburige dialecten een verschillende beteekenis, maar niet zelden vindt men voor dezelfde begrippen verschillende woorden gebruikt. Zoo hebben de twee taalgroepen van het Engadin ieder een afzonderlijken term voor: 1) nog, te veel, vandaan; 2) lui, zachtmoedigheid, lichtzinnigheid; 3) akker, weefstoel, brandende kolen, muis, long, wagenkussen, wagenladder, sport van den wagenladder, bandspijkers (van het wiel). En ziehier eenige begrippen of voorwerpen die in het Oberland door een ander woord aangeduid worden dan in het Engadin: 1) na, bij, niet, slechts; 2) geloof; 3) rots, heuvel, kapel, haan, schaap, woud, boom, bliksem, schotel, oom, borst, geel; 4) haten, zoeken, rukken, schreeuwen. Deze lijst zou in niet geringe mate kunnen worden uitgebreid door de vele duitsch-geromaniseerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden die in het Oberland worden aangetroffen en in het Engadin ontbreken. Ik heb deze woorden voor de hand weg gekozen en maak voor mijn opsomming geenszins aanspraak op volledigheid. Trouwens, het feit dat voor de taal van het Oberland andere woordenboeken bestaan dan voor die van het Engadin, bewijst voldoende hoever zij van elkander afstaan. Het zijn talen die men, ieder afzonderlijk, moet leeren, al kan een vergelijking, steunende op de kennis van het Latijn, de studie van het Oberlandsch b.v. vergemakkelijken voor hem die reeds het Engadinsch machtig is, en omgekeerd. Voor de beide dialecten van het Engadin bestaan geen afzonderlijke dictionnaires, maar in het bekende woordenboek van Pallioppi worden, bij elk bovenengadinsch woord de afwijkende vormen van het Beneden-Engadin en van het Münsterthal aangegeven of, zoo noodig, het woord dat, in deze tongvallen, beantwoordt aan den bovenengadinschen term. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Toen ik hierboven zeide dat in Grauwbunderland geen algemeen gesproken taal bestaat, heb ik met opzet geen rekening gehouden met het feit dat, wanneer zij deftig willen spreken, de bewoners van het land zich bedienen van de schrijftaal, die, daar zij boven de verschillende volksdialecten een eenheid vormt, in zekeren zin hier dus als algemeene spreektaal dienst doet. ‘In zekeren zin’ zeg ik, want er bestaat verschil. In de eerste plaats gebruiken zelfs de meer ontwikkelden die ‘deftige’ taal hoogst zelden, nooit in het dagelijksch verkeer, zelfs niet wanneer zij met personen uit een ander dorp samenkomen, en bovendien blijft een algemeene spreektaal in nauwere aanraking met den tongval waaruit zij is voortgekomen en leeft met dezen mede, hetgeen met een gesproken schrijftaal niet het geval is. Het is de school die deze laatste tracht te verbreiden; men zou haar kunnen vergelijken met de taal van iemand die, zich correct willende uitdrukken, zou zeggen: ‘Ik ben eenigen tijd daar geweest’, met een duidelijk hoorbaren n in eenigen, alsof die letter niet reeds lang, ook uit de algemeene spreektaal, verdwenen wasGa naar voetnoot1). Een gids dien ik opmerkzaam maakte op de omstandigheid dat zijn taal zooveel verschilde van die welke ik in de boeken had geleerd, verontschuldigde zich dadelijk, door te zeggen dat hij niet de ‘goede’ taal sprak, die hij op de school had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleerd. Ik deed natuurlijk vergeefsche moeite hem aan het verstand te brengen dat, als er van een ‘goede’ taal sprake was, het dan alleen zijn eigen dialect kon zijn. Maar uiterst leerzaam was het voor mij te vernemen hoe den man, niet alleen van taalvormen, maar vooral van woorden, een schat van doubletten ten dienste stonden, kunstwoorden naast volkswoorden, die toonden hoe goed men op de scholen onderwijst, maar tevens welk een fout men begaat door een schoolmeestersjargon voor ‘goede’ taal te verslijten. Zonder de verhoudingen uit het oog te verliezen, zou men kunnen zeggen dat deze toestand in vele opzichten te vergelijken is met dien van het Griekenland onzer dagen. Dat tusschen volkstaal en kunsttaal ook elders in Grauwbunderland niet zuiver onderscheiden wordt, blijkt uit een poging tot het scheppen eener algemeene schrijftaal voor alle retische bewoners van Bündnerland, welke in 1867 door J.A. Bühler, leeraar aan de Kweekschool van Onderwijzers te Chur, tevens bekend dichter, is gewaagd. Groot patriot als hij is, wilde deze tegen de steeds verder voortdringende vreemde talen een dam opwerpen door een samensmelting van alle dialecten. Het is hier niet de plaats al de phasen welke zijn voorstel heeft doorloopen, in het breede te vermeldenGa naar voetnoot1). Wij willen slechts opmerken dat, indien het al bijna onmogelijk is om een algemeene taal te stichten voor een gebied waarvan sommige deelen reeds hun eigen schrijftaal hebben die in de naaste behoeften voorziet, dit zeker nooit kan geschieden op de wijze, voorgesteld en in practijk gebracht door J.A. Bühler. Ziehier zijn redeneering: daar geen enkel retisch dialect aanspraak kan maken op de hegemonie, zoo moet men de goede vormen en woorden van verschillende dialecten combineeren. Wat hij onder ‘goede’ vormen en woorden verstond, werd niet verklaard; het zouden natuurlijk zeer subjectieve overwegingen zijn geweest, die hem bij zijn keuze zouden hebben geleid. Immers, zoodra een vorm eenmaal in een dialect bestaat, heeft hij ook recht van bestaan en evenveel recht van bestaan als welke parallelle vorm dan ook uit een ander gebied; het middel nu om, van twee gelijkwaardige zaken, het beste te kiezen, is niet zoo heel gemakkelijk te vinden. Inderdaad zien wij dan ook dat Bühler hoogst merkwaardige klankontwikkelingen als ‘onjuist’ verwerpt, omdat zij hem op het eerste gezicht minder regelmatig voorkomen: hij bedenkt niet dat, in de taal, onregelmatigheid juist het kenmerk van het echt overgeleverde is. Zoodat zijn poging om op deze wijze eenheid van taal in Grauwbunderland te krijgen, als mislukt kan beschouwd worden; zijn locaal ‘volapük’ is trouwens nooit populair geweest. Doch de taak waartoe hij zich, voor zijn vaderland, geroepen achtte, was tweeledig; er zou niet alleen een algemeene schrijftaal komen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar deze zou bovendien gezuiverd worden van wat hij noemde ‘die ellendige verduitsching’. Grijpen wij deze gelegenheid aan om, met enkele woorden, de rol te bespreken die het Duitsch in de retoromaansche landen speelt. Op twee wijzen wint deze wereldtaal steeds veld: vooreerst onmiddellijk, doordat de sociale omstandigheden haar uitbreiding begunstigen, maar tevens middellijk, door de romaansche taal te germaniseeren. Vermoedt de vreemdeling die in het Engadin of het Oberland verpoozing komt zoeken, dat hij zijn steentje er toe bijdraagt om de taal van het land waar hij verblijft en waaraan de bewoners gehecht zijn, uit te roeien ten gunste van een andere, die misschien niet eens zijn moedertaal is? En toch is het niet anders. De Romanen van Grauwbunderland - zoo niet alle, dan toch de de meeste - zijn wel verplicht Duitsch te leeren, om zich verstaanbaar te maken voor de talrijke bezoekers van hun land, op wier geld zij terecht zeer gesteld zijn; en steeds gebiedender wordt die noodzakelijkheid, daar het vreemdelingenverkeer steeds toeneemt. Niet minder groot is de invloed die uitgaat van wat men noemt de ‘duitsche taaleilanden’: geheele gemeenten, door koloniseerende Duitschers midden tusschen de romaansche bevolking gesticht, als waren zij gezonden om, evenals de romeinsche ‘deductiones’, hun taal in een onderworpen land te verspreiden. Terecht wordt op de scholen rekening gehouden met de steeds gebiedender eischen van het Duitsch, maar daardoor worden ook zij krachtige propaganda-middelen. Vooreerst zijn de eenige leerboeken die in het Retoromaansch zijn geschreven, leesboeken; zonder duitsche werken is het den jeugdigen Romaan onmogelijk zijn kennis verder dan tot de allereerste beginselen uit te breiden. Vervolgens is, in de laatste jaren, de leeftijd waarop het onderwijs in het Duitsch aanvangt, telkens vervroegd, en steeds meer tijd wordt aan dezen tak van onderricht besteed, ten koste van het Romaansch. In Flims is de toestand aldus: op hun 5e jaar op de school gekomen, vangen de kinderen reeds op hun 6e jaar aan met het Duitsch; om de jeugdige leerlingen ontvankelijker te maken voor de vreemde taal, streeft men er naar, gedurende de eerste twee jaren van het Duitsch-leeren, alle onderwijs in het Surselvisch op te heffen; in de hoogste klassen wil men dan de studie van de moedertaal hervatten, opdat de leerlingen in staat zullen zijn, althans een courant of een brief daarin te lezen. Het ligt voor de hand dat, met deze achterstelling van het Retisch in de gemeenten - die, gelijk men weet, autonoom zijn in onderwijszaken, behoudens enkele rechten van de kantonale regeering, die, voor sommige vakken, niet voor het Retoromaansch evenwel, maxima en minima van leertijd aangeeft - rekening wordt gehouden op het Lehrerseminar te Chur. Nadat, tengevolge der patriotische beweging, in 1867 door Bühler e.a. in het leven geroepen, de uren, aan het Romaansch gewijd, waren vermeerderd, is dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderwijs sedert steeds meer ingekrompen. En kenmerkend is het volgende: toen ik te Tarasp informeerde naar iemand die mij onderricht in het Beneden-Engadinsch zou kunnen geven, werden mij dadelijk vier personen genoemd, waaronder drie leerlingen van het Lehrerseminar en tevens een man van hoogen leeftijd, een geacht burger van Schuls; ik helde er toe over een der jongeren te verzoeken mijn meester te willen zijn, doch van alle kanten ried men mij aan, mij tot den ‘Herr President’ te wenden, omdat deze ouder was en ‘dus’ meer van het Engadinsch afwist dan de anderen. Ten opzichte van deze sociale uitbreiding van het duitsche element staan het Oberland en het Engadin gelijk, want, hier gelijk daar, zijn het vooral Duitschers die het land bezoeken en leest men voornamelijk duitsche boeken en couranten. Wat evenwel de germaniseering der taal aangaat, deze is in het Oberland sterker dan in het Engadin. In alle romaansche talen komen woorden voor van germaanschen oorsprong; de duitsche woorden welke het Retoromaansch met de zustertalen gemeen heeft, moeten, als niet kenschetsend, hier buiten bespreking blijven. Voor de speciaal, deels aan het geheele retoromaansche gebied, deels aan Grauwbunderland of stukken ervan, eigen germaansche woorden en zinswendingen, moet men natuurlijk een onderscheid maken tusschen de volkstaal en de schrijftaal; bij deze laatste hangt de germaniseering veel af van den schrijver en hebben de syntactische germanismen de overhand. Anders dan men zou verwachten, komen in de volkstaal meer duitsche woorden voor dan in de schrijftaal: zoo is b.v. in eenige sprookjes, uit den mond des volks opgevangen en vöör weinige jaren uitgegeven, de germaniseering zoo sterk als men ze zelden in gedrukte boeken aantreft. Alleen een uitvoerige mededeeling van feiten zou in staat zijn te doen zien hoever het Duitsch hier reeds om zich heeft gegrepen. Ik bepaal mij tot de opsomming van eenige duitsche woorden die, in min of meer geromaniseerden vorm, in het Retoromaansch voorkomen. Voorop stel ik een woord dat, juist wegens zijn algemeen gebruik, kenschetsend is. De gids over wien ik daareven gesproken heb, noemde zijn kinderen ‘ils bups’ (‘die Buben’), of ‘ils kinders’, doch voegde er met een lachje bij: ‘Eigenlijk moest ik hen “ils mats” of “ils mattuns” noemen, want dat is echt romaansch’. Dat men nieuwe uitvindingen, machines b.v., met duitsche namen bestempelt, is begrijpelijk, maar dat men voor een zoo gewoon begrip als ‘kinderen’ een vreemd woord bezigt, dat moet ons hoogst zonderling voorkomen. Ziehier verder eenige andere duitsche woorden die, in enkele streken van Grauwbunderland of in meerdere tegelijk, voorkomen: bauen, buchstabe, gast, reue, kegel, aber, bauen, bettlen, blatt, fleiss, dampf, begehren, gerne, gewalt, grob, mangel, meinen, nützen, oder, pflug, ratte, sauber, schaffen, tafel, tier, braut, bald, bitter, brust, eigen, frei, leute, meister, schon enz. enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze woorden behooren alle tot de volkstaal. In de boeken vertoont de invloed van het Duitsch zich vooral in den vorm eener letterlijke vertaling van uitdrukkingen en samenstellingen, die vaak alleen te verstaan zijn door ze weer in het Duitsch terug te vertalen; zoo vinden wij in alle boeken woordelijke overzettingen van: wohlgefallen, wohlstand, fensterglas, dadurch, aufgeben, auslegen (verklaren), ausgeschrieen werden für, ausstehen (dulden), beistehen, zugeben. Bovendien blijkt de germaniseering uit woordvormingen als Ils Rhetiers, ils Helvetiers en uit constructies als ‘sie seien wo sie wollen’, ‘unter einander’, die, evenals vele andere, trouw nagevolgd worden. En zeer merkwaardig is de invloed, door het Duitsch op de beteekenis van sommige woorden geoefend: zoo wordt het werkwoord audir, dat oorspronkelijk - evenals het Fransche ouïr - slechts ‘hooren’ beteekent, sedert de 17e eeuw, onder den invloed van het duitsche ‘gehören’, ook in den zin van ‘passen, betamelijk zijn’ gebezigd. Wat eindelijk betreft het gebruik of misbruik van duitsche woorden door retoromaansche schrijvers, er bestaat hierin een te groot verschil tusschen deze onderling, dan dat wij een algemeene beschouwing over dit punt kunnen geven. Daar voor puristen een taal des te schooner is naarmate er minder vreemde woorden in voorkomen, begrijpt men dat het streven der Bündnerpatriotten moest zijn: uitroeiing van al wat duitsch is. Dit was evenwel een zeer delicate zaak: die woorden, zij mogen dan oorspronkelijk duitsch zijn, maken thans toch een levend deel van de taal uit en men kan wel zeggen dat, waar de invloed van het Duitsch zóó langdurig heeft gewerkt - overgeleverde liederen uit de 15e eeuw bewijzen dat - afsnijding van alle germanismen levensgevaarlijk zou zijn. En wanneer men ze al uitsluit, waardoor zal men ze vervangen? In elk geval door een latijnsch of italiaansch woord van dezelfde beteekenis; er staat geen andere weg open. Zoo het een zuivering der schrijftaal betreft, heeft deze verwisseling geen bezwaar, maar hoe wil men in de volkstaal woorden invoeren die het volk vreemd zijn, die het niet begrijpt? Men dringt een volk geen woorden op, of, indien dit een enkele maal mogelijk is, dan alleen aan een volk van een geraffineerde beschaving, voor hetwelk academies en salons toongevend zijn - zoo Frankrijk, waar woorden in de 17e eeuw uitgedacht door een Chapelain, een Ménage, een Balzac, een Corneille, thans in de omgangstaal gebruikt worden. Maar zeker niet bij een volk waar de letterkunde steeds een ‘hors d'oeuvre’ gebleven is.
Leiden. Salverda de Grave. |
|