Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Over Vondel.
| |
[pagina 388]
| |
op die vraag kon hij niet voldaan zijn: voor alles was hij dichter en de onafwijsbare behoefte moest wel bij hem geboren worden om nu dat geheele geschiedverloop als 't ware in een greep te resumeeren en het beeldend voor te stellen in den hem zoo geliefden vorm van een drama. Dit werk zou dan de bekroning van zijn rijk kunstenaarsleven zijn.
Is de vooruitgangsleer een nieuwe leer, dan volgt daaruit, dat Vondel haar niet gekend heeft en zij hem niet kon dienen tot beantwoording van zijn vraag naar het wezen van het geschiedverloop. Vondel vindt zijn antwoord niet in wat de natuurwetenschap leert of schijnt te leeren - trouwens wat was die wetenschap toen, bij nu vergeleken? - maar èn in zijn eigen levenservaring èn in de studie der geschiedenis, beide verlicht, gevormd als gij wilt, door kerkleer en Grieksch-heidensche traditie. Noch die kerkleer noch die traditie kenden het denkbeeld van den vooruitgang: integendeel, in beide ligt de volmaaktheid niet voor, maar achter ons. De Grieken stelden in den aanvang aller dingen hun gouden eeuw, afglijdend tot de zilveren en verbasterend tot den ijzeren leeftijd. In den grond der zaak is dit hetzelfde denkbeeld als dat van den Christen-mythe van het Paradijs en den zondenval met zijn straf, de vervloeking, waar zoowel de zedelijke, als de stoffelijke wereld onder ter nederliggen. Evenwel, daar het Christendom de beteekenis en de bestemming van het menschdom niet in het eindige stelt, leidt de waarheid in den Christenmythe vervat, volstrekt niet als die in den Heidensche, tot troosteloos pessimisme. Integendeel. Zoo wordt niet alleen de geschiedenis van den enkelen mensch, maar evengoed de wereldgeschiedenis een eindelooze tragedie, de rustelooze worsteling van een oorspronkelijk schuldelooze menschelijke natuur met de woedende en sluipende furiën der hartstochten, welke uit de oerzonde zijn voortgesproten, of van die hartstochten onderling. En waar het de wereldgebeurtenissen geldt, treden onder die hartstochten vooral naar voren de twee, die volgens de oude moralisten de ergste zijn: hoogmoed en afgunst, welke beide elkander aanvullen, elkanders keerzijden zijn, zoodat men de eene den aristocratischen, den andere den democratischen hartstocht bij uitnemendheid zou kunnen noemen. De strijdende menschelijke hartstochten de oorzaken, de drijfveeren, het essentieele, de eenige elementen der wereldgeschiedenis, ziedaar het antwoord door Vondel gevonden op zijn vraag naar het wezen van het geschiedverloop. Nu kwam het er voor hem op aan, kunstenaar als hij was, die waaarheid te reproduceeren, buiten zich te zetten. | |
[pagina 389]
| |
Het kenmerkt hem als een dichter van den eersten rang, dat hij deze, ik zou haast zeggen, meest grandiose van alle stoffen, heeft aangedurfd en in die poging schitterend is geslaagd. Het zijn toch juist de zeer groote dichters, die zich tot het in beeld brengen van de groote wereldraadselen hebben geroepen gevoeld. Niet, naar u reeds gebleken is, dat Vondels opvatting van het geschiedverloop op zich zelf oorspronkelijk is, maar hij heeft haar op een oorspronkelijke en aan de stof adaequate wijze gesymboliseerd. Daartoe koos hij de uit enkele bijbelplaatsen opgebouwde oud-Christelijke sage van den opstand der Engelen, die rechtstreeks hun nederlaag en val en middellijk den zondeval der Paradijsmenschen ten gevolge heeft gehad. Die opstand, verwekt door hoogmoed en afgunst, is voor hem eerste oorzaak, tevens beeld en prototype der wereldgeschiedenis. Zoo ontstond het drama ‘Lucifer’, Vondels meesterstuk en tevens het schoonste product onzer litteratuur.
Na het vierde bedrijf van den Lucifer is de oorlog tusschen de getrouwe Engelen en de aanhangers van Lucifer uitgebroken. Er heeft een veldslag plaats gehad, die op de wijze van de treurspelen van dien tijd door een bode Uriël, Michael's schildknaap in het vijfde bedrijf in heroische verzen geschilderd wordt. De uitslag was dat Lucifer en de zijnen verslagen werden en ze uit den Hemel in de diepste Hel werden neergeslingerd. Merkwaardig en hoogst zinrijk is wat er tijdens dien val geschiedt. Gedurende dezen veranderen de Engelen van gedaante. Zij worden in ijzingwekkende monsters herschapen. Zooals gij weet, telden de oude moralisten, en Vondel op hun voorbeeld, zeven hoofdzonden. Wij zagen reeds welke de voornaamste zijn: hoogmoed en afgunst. Dan verder: hebzucht, traagheid, wulpschheid, toorn en zwelgzucht. Volgens de naieve, hoogst dichterlijke oude opvatting heeft elk dezer ondeugden of hartstochten een dier tot zinnebeeld. Gij hebt straks reeds vernomen van die van hoogmoed en afgunst, den leeuw en den draak. Daar nu deze zeven hoofdzonden ten gevolge van Lucifer's misdrijf in de wereld gekomen zijn, wordt hij onder het vallen herschapen in een monster, dat op al die zeven zinnebeelddieren gelijkt. Gelyck de klare dagh in naren nacht verkeert,
Wanneer de zon verzinckt, vergeet met goud te brallen;
Zoo wort zyn schoonheit oock, in 't zinken onder 't vallen.
In een wanschapenheit verandert, al te vuil;
Dat helder aengezicht in eenen wreeden muil;
De tanden in gebit, gewet om stael te knaeuwen;
| |
[pagina 390]
| |
De voeten en de hant in vierderhande klaeuwen;
Dat glinstrend parlemoer in eene zwarte huit.
De rugh, vol borstlen, spreit twee drakevleugels uit.
In 't kort, d' Aertsengel, wien noch flus alle Englen vieren,
Verwisselt zyn gedaente, en mengelt zeven dieren
Afgryslyck onder een, naer uiterlycken schyn;
Een' leeu, vol hoovaerdy, een vratigh gulzigh zwyn,
Een' tragen ezel, een rinoceros, van toren
Ontsteken, eene sim, van achter en van voren
Al even schaemteloos, en geil en heet van aert,
Een' draeck, vol nyts, een' wolf en vrecken gierigaert.
Nu is die schoonheit maer een ondier, te verwenschen,
Te vloecken, zelf van Godt, van Geesten, en van menschen.
Dat ondier yst, indien 't de blikken op zich slaet,
En deckt met damp en mist zyn gruwelyck gelaet.
Met opzet leg ik nadruk op deze symbolieke inkleeding, omdat ik er een argument uit put tegen de opvatting van sommigen, als zou Vondel met zijn kunstrichting zich in lijnrechte tegenstelling bevinden met de dichters der middeleeuwen. Neen, hij behoort eigenlijk veel meer tot de Middeleeuwen dan tot den nieuwen tijd. Dergelijke symboliek is echt middeleeuwsch. M.i. is trouwens de scheiding, die men gewoonlijk op staatkundig, religieus, artistiek, wijsgeerig gebied tusschen Middeleeuwen en Nieuwen tijd maakt onjuist, of liever de grens is onjuist aangegeven. In den loop der 18de eeuw veeleer komt de groote omkeer in de denkbeelden, die een scheiding in afgezonderde tijdperken wettigt. Toevallig vond ik in het Rijksmuseum te Brussel een merkwaardig schilderij van Hieronymus Bosch, een schilder van begin 1500, dat den val der Engelen voorstelt en als 't ware een illustratie van deze passage van den Lucifer vormt. Het is een uitstekend schilderij, al lijkt het ons modernen misschien minder sympathiek. Ook moet men erkennen, dat de schilder een onovertroffen vaardigheid heeft in het bedenken van de meest verscheiden monsterachtige figuren.Ga naar voetnoot1)
Zwolle, Maart 1900. N.A. Cramer. | |
[pagina t.o. 391]
| |
|