Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Middelnederlandse romans.
| |
[pagina 322]
| |
was, en dit aan z'n zoons uitrusting besteed. En veel van dat oude noch, bleek bij gebruik, van deugdelike makelei te zijn. Veel verder dan men gewoon was, reed de jongeling de vorstelike ‘sale’ binnen, om de koning te begroeten;Ga naar voetnoot1) maar Artur, even heus als altijd, sprak hem vriendelik toe en gaf hem de gelegenheid z'n woord te doen. ‘Ik heet Ferguut,’ zei de vreemdeling;Ga naar voetnoot2) ‘ik heb de toorn van m'n vader en 't verdriet van m'n ‘moeder doorstaan, om u te volgen en u te dienen. Neem mij op heer, en verwaardig mij uw raadsman te zijn!’ Toen was het dat Keije, ouder gewoonte, had gespot.Ga naar voetnoot3) ‘Wel jonkie, 't is waar ook, je lijkt presies op 'n koninklik raadsheer. Leve de man die je stuurde; we zaten net met de handen in 't haar. Zo waar is 't wat er staat: God vergeet de zijnen niet. En als God je bewaart, zullen we veel aan je hebben. - En wat 'n volmaakt ridder ben jij! Van stukje tot beetje, kant en klaar, ook in wijsheid en zo. Wat 'n helm! Prinselik inderdaad, de stand van de speer, de houding van 't schild, de dracht van het zwaard! Hij mag wel oppassen, de reus die je tegen komt. De nar heeft het al gezegd te voren, dat hier de ridder zou komen die de sluier en de horen van de zwarte rots zou halen. Heer, houd hier die man, geloof me, dan kan hij morgen de horen halen, en de zwarte ridder verslaan, dan krijgt hij lof en eer, en wordt hij hier 't ventje!’ Zo zei Keije. Maar de ridders werden boos; Walewein voer zelfs tegen hem uit; 't meest vergramd evenwel was Ferguut zelf.Ga naar voetnoot4) ‘Wees dankbaar,’ zei hij, ‘dat de koning hier is; anders was je spot al gewroken! Om hier te komen, heb ik vier roovers verslagen; twee van hun koppen hangen aan 't zadel! - Waarom, koning, neemt U me niet op! Vergun me uw raadsman te zijn, en morgen haal ik de sluier en de horen.’ - Eerst weifelde de koning, maar ten slotte gaf hij toe, en smeekte de bescherming des hemels over de jongeling af.Ga naar voetnoot5) Daarop maakte deze zich verblijd op om zich toe te rusten tot het gevaarlike werk, dat door velen was beproefd, maar waarin tot nu toe niemand was geslaagd. Hij wiens dapperheid dit vermetele waagstuk volbrengt, moet in z'n geheel met al de voortreffelikheden van 'n volmaakt ridder toegerust zijn. En Ferguut is op 't uur dat hij aan 't hof komt, noch iemand die 't gebruik van sporen niet eens kent.Ga naar voetnoot6) De boerezoon moet eerst 'n metamerfoze ondergaan. Een van de kamerheren des konings, 'n biezonder hoofs man, onderricht de onbedreven jongeling in de riddergebruiken, en wijst hem op de | |
[pagina 323]
| |
noodzakelikheid van 'n nieuwe uitrusting.Ga naar voetnoot1) Ferguut, hoe node ook, moet van z'n verouderde wapens scheiden: hij trekt 'n nieuw stel kleren aan, en wordt de volgende dag door z'n gastheer noch eens naar 't hof gebracht om de ridderslag te ontvangen. Nu, beter uitgedost en hoofser gemanierd, trekt hij aller bewondering;Ga naar voetnoot2) want Ferguut is 'n zeer schoon jongeling. Op de stille aanwijzing van de kamerheer valt hij de koning te voet, en vraagt de ridderslag. De koning, die hem in 't eerst niet eens herkend heeft, zoekt hem noch van z'n al te stout voornemen af te brengen;Ga naar voetnoot3) ook Walewein, die voor 'sjongelings leven vreest, biedt zich als z'n deelgenoot aan;Ga naar voetnoot4) alles om niet: Ferguut is besloten, en de koning eindigt met hem de bewapening van 'n ridder te brengen.Ga naar voetnoot5) Walewein reikt hem de helm aan; Percheval het zwaard, ('n geschenk van de kamerheer,) dat de koning zich zelf verwaardigt hem aan te gorden; de kamerheer spant de nieuwe ridder z'n linker spoor, Lancelot de rechter; Ywein helpt hem te paard stijgen; kortom, nooit was aan 's konings hof aan 'n vreemde ridder meer ere geschied, maar ook nooit was er zulk 'n volmaakt ridder aan het hof geweest.Ga naar voetnoot6) De koning was opgetogen. ‘God moge Keije tot schande brengen, dat hij door z'n spot zulk 'n ridder van 't hof heeft verdreven!’ zei hij.Ga naar voetnoot7) En de nar riep er overheen:Ga naar voetnoot8) ‘Heer word niet boos; nooit werd 'n ridder eervoller bejegend. Binnen kort ziet ge hier de zwarte ridder met gebroken schild komen, en u geknield aan uw voeten de sluier en de horen aanbieden!’ Dit zei de nar, en Keije wond zich tot berstens toe van ergernis op.Ga naar voetnoot9) Wat de nar heeft voorspeld, gebeurt. In Cumberland ergens, lag, steil oplopend, de zwarte rots; boven op stond 'n kapel, en in de kapel 'n ievoren leeuw; om de hals van die leeuw hingen bewaakt door 'n berucht ridder die de omtrek beheerste, de befaamde sluier en de horen. Aan de voet van die rots komt Ferguut.Ga naar voetnoot10) Z'n paard bindt hij aan 'n boom vast, en met het zwaard in de vuist, beklimt hij de steilte. Zwaar valt hem de beklimming door 't gewicht van z'n rusting. Soms mist z'n voet; soms valt hij op z'n knieën terug; aan ruwe dorens zoeken z'n handen 'n steunpunt. Geen lid aan z'n lichaam of 't doet hem pijn. Op 't laatst kan hij van moeheid niet verder meer komen; hij gaat zitten en kijkt om zich heen: voor hem liggen EngelandGa naar voetnoot11) en Cornwallis. Waar blijft dan eindelik de leeuw? Komt dat dier nu noch niet, en was, wat aan 't hof verteld werd, een | |
[pagina 324]
| |
sprookje?..... Daar ziet hij de kapel, en vóór de kapel 'n kolossus van 'n ridder met 'n geduchte metalen hamer in z'n hand. ‘Zeg mij waar de leeuw is!’ roept de held. Maar de reus antwoordt niet. Nu neemt hij 'n steen, en werpt die naar de reus; een van z'n armen breekt en de hamer valt naar omlaag. Ferguut bedreigt hem opnieuw; maar ziet tot z'n verbazing dat hij slechts met 'n beeld heeft te doen; hij snelt de kapel binnen, en neemt van de hals van de eveneens onbewegelike leeuw de sluier en de horen. Driemaal laat hij, zodat het vijf mijl in de rondte klinkt, z'n viktoriekreet horen. De mensen uit de landstreek schrikken voor hem. ‘De rampzalige!’ zeggen ze, ‘is hij z'n leven moe?’ Zo zeker achten ze hem verloren. En zie, beneden gekomen, en na z'n paard van de boom losgemaakt te hebben, hoort hij in 't bos 'n vreselik rumoer, en ziet hij de zwarte ridder, 'n nikker gelijk, te voorschijn komen.Ga naar voetnoot1) Eerst bespotten ze elkaar, tarten malkaar, en rijden tweemaal op elkaar in, zonder beslissing. Geprikkeld door de weerstand van z'n tegenpartij, wordt de zwarte ridder woedend; en er ontstaat 'n verbitterde kamp met het zwaard. Ze stonden elkander, als twee leeuwen. Nooit waren er twee smeden, die beter slag op 't aanbeeld hielden, dan deze twee. Elk sloeg de andere grote stukken van z'n hoofdhelm af. Hun schilden lagen gebroken. Geen van bei zou het ooit opgegeven hebben, maar de zwarte ridder sloeg z'n zwaard in stukken, en hij moest genade vragen. ‘Ga’, zei Ferguut, ‘tot koning Artur; breng hem de sluier en de horen, en vertel hem wat hier is gebeurd!’ - ‘Heer, dood mij, liever dan dat de koning mij radbraakt; ik heb hem zó menig man gedood, en hij heeft over mij zó menige klacht gehoord!....’ - ‘Wees niet bevreesd; zeg hem wie u gezonden heeft, en hij zal u vergiffenis schenken: breng hem ook mijn groet, en groet van mij alle ridders, alleen groet Keye niet; want hij heeft mij bespot, en die spot zal hem tot leed zijn!’ Toen verdween de ridder, en bracht de sluier en de horen naar koning Arturs hof.
Met het volvoeren van z'n veroveringstocht heeft Ferguut zich van z'n belofte aan de koning gekweten, en het verhaal had met 'n herinnering aan Keije's beschaming of met het verhaal van 'n nadere genoegdoening, gevoegelik 'n einde kunnen nemen. Dit nu is niet het geval: de avontuurlike beklimming van de Zwarte rots is slechts het begin van 'n reeks andere even avontuurlike | |
[pagina 325]
| |
waagstukken. Daarbij zijn er ook, die zoals in de Torec, los in 't verhaal zijn geplaatst, om onze bewondering in te roepen, maar vooral, om koning Artur verbaasd te doen staan over de voortreffelikheden van deze dolende held. Elke keer namelik, als Ferguut één of meer ridders de baas wordt, stuurt hij de begenadigden naar 't hof met de boodschap: ‘Kompliement van Ferguut, en hier ben ik om boete te doen.’ Ieder ridder krijgt 'n groet, en elke keer wordt er bijgevoegd: ‘Groet Keije niet, want hij heeft mij bespot!’ Maar ook elke keer roept de overwonnene voor 'et aangezicht van Artur uit: ‘Nooit zagen onze ogen zulk 'n held en zulk 'n volmaakt ridder!’ Zodat de koning hoe langer hoe spijtiger wordt, en de Tafelridders hoe langer hoe nijdiger. ‘'t Is Keije's schuld dat hij weg is!’ roepen ze. En allen gaan op 't koninklik bevel er op uit, om de vurig begeerde held te zoeken en naar 't hof te voeren. 't Is vruchteloos: ze vinden hem niet. Trouwens, Ferguut heeft z'n eerste koers verlaten, en vervolgt nu 'n ander doel. Er is een zij in 't spel gekomen, en de ‘vrouw’ is zoek. Het hof met de koning raakt op de achtergrond; het leven is nu voor en om de geliefde. Waar haar te zoeken? Ergens op de wereld, - heeft 'n dwerg hem georakeld, - wordt 'n helblinkend wit schild bewaard; en eerst als Ferguut zich van dat schild weet meester te maken, zal hij de bezitter worden van haar, met wie z'n gedachten zich onverpoosd bezig houden, en wier bezit hem nu des te begeerliker voorkomt, omdat hij haar aangeboden liefde, - toen hij z'n woord aan Artur noch moest lossen, - versmaad had als liggende buiten de scherp getrokken lijn van z'n zaak van eer, gedreven en geprikkeld als hij was door Keije's spot en eigen beledigde trots.
Zij, die na de onderwerping van de Zwarte ridder de nieuwe lijn spant, waarom Ferguuts schitterende daden zich moeten kristallieséren, is Galiene, de nicht van 'n hoofdridder, wiens kasteel in Cumberland nabij de Zwarte rots ligt, bij wie Ferguut de nacht vóór de avontuurlike beklimming doorbrengt, en waar heen hij, op verzoek van z'n minzame gastheer, ook na z'n overwinning weer terugkeert. Zodra hij, voor de eerste maal, het slot was binnengereden, had Galiene de stijgbeugel gegrepen om hem bij 't afstijgen behulpzaam te zijn.Ga naar voetnoot1) Ferguut zelf had, indachtig aan het voorschrift van de kamerheer, om ook aan de dames ere te doen, bij de verwelkoming 'n vriendelik gelaat getoond;Ga naar voetnoot2) en toen hij, van z'n rusting ontdaan, in z'n wapenrok. | |
[pagina 326]
| |
met z'n welgevormde leden zich aan haar ogen vertoond had, had Galiene haar gelaat niet van hem kunnen afwenden.Ga naar voetnoot1) ‘Toen zag de Min,’ zegt het verhaal,Ga naar voetnoot2) ‘dat het tijd was om in haar hart door te dringen en haar in liefde te ontsteken. Ze nam een pijl op haar boog, en schoot de jonkvrouw door 't oog zó diep in het hart, dat geen heelmeester hem er ooit uit kon krijgen, en hij er voor altijd moest blijven zitten.’.... ‘Laat niemand mij dat kwalik nemen,’ vervolgt de verteller,Ga naar voetnoot3) ‘omdat ik zeg dat de Min pijlen kan schieten; och heer, 'n man in 'n sterk kasteel, geharnast en wel, wordt wel doorschoten, als ze er op mikt!’.... Galiene was dus verliefd;Ga naar voetnoot4) en toen zij voor de maaltijd in de zaal waren gegaan, en beide naast elkaar op 'n rustbed hadden plaats genomen, zeiden ze beide niets: Galiene niet, omdat ze uit vrees voor oneer geen woorden van liefde over haar lippen wou laten komen, en Ferguut niet, omdat hij niet wist waar hij 't over hebben moest. Zo zaten ze en zwegen stil; en iemand had, zegt het verhaal, al de tijd dat ze zwegen, wel 'n grote mijl ver kunnen lopen. In de nacht lag Galiene al vroeg wakker. Ze dacht aan Ferguut en zuchtte. ‘Ach Ferguut,’ peinsde ze, ‘hoe weinig weet je wat ik lijd, m'n geliefde! - Geliefde?.... Zottin die ik ben! Eenmaal noch maar, zag ik hem, en morgenvroeg rijdt hij weer weg. Wat zou hij aan mij denken! Deed hij 't overal, met alle dames, hij had wel werk!..... Maar als 't nu eens m'n dood is, en hij wist 'et, zou hij dan zo onbeleefd zijn mij z'n liefde te weigeren? Maar hoe zal hij 'et weten als ik het niet zeg? En als ik 'et zeg, waar blijft dan m'n eer? Wat moet ik doen? Vluchten mischien, naar anderen uitzien, en hem vergeten! Ik moet immers volgens m'n vaders wil, 'n koning trouwen of 'n hoge prins, noch schoner dan hij!.... Noch schoner, zeg ik? Als of dat kon! Hij zou zelfs als hij die smaad over hem hoorde, mij nooit kunnen beminnen!.... Wat zeg ik? Hij heeft me nù al in 't minst niet lief. Want hoe ging 't gister? Hij zat in z'n eentje naast me, en zei geen woord. Had hij me lief gehad, dan had hij wel gesproken! Of zou hij 't niet bij machte zijn te zeggen! Maar wat hèb ik dan aan zo'n man. En dan, morgen bij het grauwen van den dag gaat hij al heen, en z'n schoonheid is toch verloren voor mij! Ben ik eigenlik wel zo'n uitnemend man waard! Mogen die moed en die kracht wel voor mij zijn! Zou 't mij geen leed doen, zo ik ze hem afnam! Waarlik, veeleer zou ik z'n gaven willen verhogen!’Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 327]
| |
In de Moriaen vermeit zich de bewerker in het uitspinnen van 'n tweestrijd in de boezem van 'n gastheer, die, ook niet tegenover de moordenaar van z'n zoon, het gastrecht wil schenden; een tegenhanger van dit fragment is bovenstaande analyse van de zielsfasen van de verliefde Galiene. Het geheel, dat men - het trekje valse smaak aan 't slot vooral niet uitgezonderd, - allerminst zou verwachten in 'n M.E. Ridderroman en veeleer dat aan de Renaissance-tijd doet denken, doet ons zien, dat onder de schaarse proeven van psychologiese arbeid, op loffelike bewerkingen valt te wijzen. Galiene is zozeer de speelbal van haar aanvechtingen, dat haar gedachten tussen hoop en vrees niet minder heen en weer slingeren als zij zelve onrustig op haar legerstee woelt. En de dichter laat haar niet los; onbarmhartig drijft hij ze tot over de grens van maagdelike schaamte en eergevoel. ‘Dus gelt die Minne achter lande Den ridder haer saut menegerhande Der joncvrouwe heft sijs oec gegeven(:)’Ga naar voetnoot1) In 't kort, Galiene staat op en kleedt zich; zij gaat naar Ferguuts kamer; ze keert terug, en gaat noch eens. Zij wringt haar handen, zucht en schreit, omdat het haar oneer dunkt. En toch, hoe kan zich de ridder over haar ontfermen, zolang hij niet weet wat ze lijdt, en zij 't hem zelf niet gezegd heeft! Er is geen andere weg: zij nadert en wekt de jongeling, en klaagt dat ze heur hart heeft verloren. ‘Waar is het, m'n liefste; kom, geef het mij! Zeg niet: ga heen; maar houd het en bewaar het; want 't is geheel tot uw dienst, en ik geheel aan uw wil onderworpen. Zonder u weet ik niet wat blijdschap is; om u lijd ik last, gij zijt de meester over m'n leven en over m'n dood!’Ga naar voetnoot2) De lezer make zich niet ongerust; de auteur weet goed wat hij doet; hij mag Galienes' hartstocht 'n oogenblik laten vieren, maar houdt haar vast aan de koord. Ferguut wordt namelik zo tam als 'n eend gehouden; hij weet van geen hart, zegt hij naïef; had hij het, hij zou 't niet vóór hem houden; en voor 't overige neemt de ridder van de Zwarte rots zozeer z'n hoofd en z'n hart in beslag, dat hij niets anders kan zeggen, dan dat Galiene maar op z'n terugkomst moet wachten; dan pas zal hij tijd hebben om met haar over de liefde te handelen.Ga naar voetnoot3) Galiene, tegen haar verwachting afgewezen, keert vol schaamte en hartzeer naar haar kamer terug, en als de volgende morgen vroeg de jongeling is vertrokken, verlaat zij heimelik het slot, en gaat naar haar vaders woning, haar oom in grote onrust achterlatende.Ga naar voetnoot4) Haar neiging kan zij evenwel niet onderdrukken; voor altijd blijft de liefde vast in haar hart geworteld. | |
[pagina 328]
| |
De lezer begrijpt reeds, dat Galiene's schoonheid, - die uitvoerig en met voorliefde beschreven wordt,Ga naar voetnoot1) - en haar nachtelik aanzoek als verlokkingen bedoeld zijn, die Ferguut van z'n fiere tocht moeten afleiden, en die hij zelfs zo sterk is zonder enige strijd van zich af te wijzen. Aan de andere kant is Galiene's radeloosheid en haar geheimzinnige vlucht, het gewicht, dat het raderwerk van 't tweede bedrijf in beweging houdt. Zodra met het bedwingen van de Zwarte ridder, aan de eer van Ferguut en van de Tafelronde is voldaan en Keije's spot is beschaamd, verlaat de draad z'n koers, en neemt ze 'n andere wending. 't Is nu Ferguut zelf, met wie moet worden afgerekend. In 't kasteel LiddelGa naar voetnoot2) teruggekomen hoort hij de wenende en klagende ridders en jonkvrouwen grote rouw bedrijven;Ga naar voetnoot3) de burchtheer treurt over de verdwijning van de ongelukkige Galiene; en van stonden aan wordt het Galiene, die Ferguuts doen en z'n laten beheerst. Wil de troosteloze gastheer door 'n wending van het gesprek aan z'n smart 'n afleiding geven, dan komt Ferguut weer op de jonkvrouw terug; beproeft de een nadere inlichtingen over de gelukkige volbrachte veroveringstocht op de rots te krijgen, de andere hoort nooit genoeg biezonderheden over de verdwijning van Galiene. Ferguut eindigt met boos op zich zelf te worden: dat wat z'n handen grijpen konden, heeft hij met z'n voeten vertreden! Nu wil hij weg, en haar zoeken, waar ook, al is 't in wouden en zeeën. Nooit zal hij het opgeven; alles zal hij er voor doorstaan. De dood zal hij tarten, zal hij zoeken. Ja, scheurde maar 'n vijand z'n hart uit het lijf, dan was hij vrij van z'n smart!.... Van zulke bittere gevoelens vervuld, gaat hij de wereld in, met het zwaard in de vuist, ridders en rovers bespottend, tartend, bekampend, dodend of opzendend naar Artur, en ondertussen weeklagende over Galiene, z'n schone. Ja hij zou ten slotte noch uitgeteerd zijn, hij en z'n paard, zo de wonderbron ruiter en ros geen nieuwe krachten terug had gegeven.Ga naar voetnoot4) Aan die bron is het dat plotseling de dwerg verschijnt, (en even plotseling weer verdwijnt,) en hem als de voorwaarde tot Galiene's bezit de vermeestering van 't witte schild oplegt.Ga naar voetnoot5) Natuurlik gaat hij er op uit, het witte schild te zoeken. Waar en waarheen, is 'n tweede vraag. Maar wat is ook 'n ridderleven zonder vaagheid? Het dolen hoorde er bij! Na lang rondtrekken komt hij aan 'n water; maar dit is geen beletsel; hij gaat er over.Ga naar voetnoot6) De visschers of schippers in de boot blijken rovers te zijn; ze vallen hem aan. | |
[pagina 329]
| |
Ook dit is geen bezwaar: de rovers worden gedood, op één na, die naar Artur gestuurd wordt.Ga naar voetnoot1) Eindelik is dan aan de overkant de burcht gelegen, die 't witte schild verbergt.Ga naar voetnoot2) Een reuzin met 'n zeis, moet eerst worden gedood;Ga naar voetnoot3) dan verspert 'n vuurspuwende draak z'n weg, die ook verslagen wordt;Ga naar voetnoot4) ten slotte komt de reus zelf, die twee en twintig voet lang is en boomstammen als knodsen hanteert. Hier neemt het epos bizarre afmetingen aan; en 't opgedreven hoogtepunt in deze avonturen-reeks vraagt hier 'n krietieke toestand bij 'n weifelende kans. De reus verplettert met 'n slag van 'n boom, zo maar zadel en ros; de stam dringt wel acht voet diep in de grond, en terwijl de man rukt en trekt, slaat Ferguut hem 'n arm af; met de andere arm neemt de reus nu Ferguut, en loopt er mee weg om hem te verdrinken; de gevangene werkt zich los en vlucht; een wedloop begint; daar slaat de held de reus de andere arm van 't lijf; gelukkig scheidt hij met 'n flinke houw het hoofd van de romp; en 't zware lichaam dat vier sterke paarden niet van z'n plaats zouden krijgen, ligt ontzield aan z'n voeten.Ga naar voetnoot5) Ziedaar de hoofdtrekken in deze worsteling, die, naar de Middelnederlandse bewerker meende, van 'n te grote betekenis was, om voor de geschiedenis verloren te mogen gaan; en om de wezenlikheid waarschijnliker, en de herinnering gemakkeliker te maken, gaf hij tot steun, aan de reus de naam LokifeerGa naar voetnoot6), en aan de reuzin de naam Pantasale.Ga naar voetnoot7) Doch laten we zo eerlik zijn te bekennen, dat we geen andere afloop hadden mogen verwachten, bij de aanwezigheid van 'n schild, dat blinkend van ievoor, keurig gepolijst, en met edelstenen bezet, niet alleen midden in de nacht drie mijlen in de rondte de omtrek verlichtte, maar dat z'n drager onoverwinnelik maakte en hem het vermogen gaf, z'n tegenstanders uit het zadel te lichten en zelf van de zwaarste wonden te herstellen.Ga naar voetnoot8) Nu door de dood van de reus, Ferguut van 't bezit van 't schild verzekerd is, laat het zich horen, dat hij in staat is grote dingen te doen, en als 't er op aan komt, gehele legerafdelingen kan staan. En voor het werk dat er noch overblijft, en dat de bekroning moet worden op al wat er tot noch toe gebeurd is, mag dan ook wel wat buitengewoons gevergd. Een jonkvrouw als Galiene kan zo maar niet klakkeloos de prijs van 'n veroveraar worden. Het epos behoudt daarom z'n forse trekken; alleen, om de stoute lijnen slingeren zich bevallige bloemen. In 't slot van de reus zitten sedert twee jaar twee jonkvrouwen gevangen,Ga naar voetnoot9) die | |
[pagina 330]
| |
de welkome Ferguut met tedere zorgen overladen, en hem, als hij vermoeid en gewond uit z'n moeielike ekspediesies terugkeert, opnieuw bemoedigen en opvroliken, z'n wonden zalven, en z'n tafel voorzien. Deze dames blijken ook in staat te zijn, hem - schoon toevallig - inlichtingen te verschaffen omtrent z'n geliefde; zeven mijlen van haar kasteel, - delen ze op z'n verlangen naar avonturen mede,Ga naar voetnoot1) - is voor 'n ridder, belust op strijd, roem en eer te behalen. Daar verweert zich in haar stad, tegen 'n koning die haar tot vrouw begeert, de landsvrouw van Rikensteen, en deze koningin draagt de naam van Galiene. Ferguut besluit haar te helpen, en de tochten die hij van z'n kasteel uit tegen de koning onderneemt, komen haar biezonder te stade: de belegeraars wijken terug, en de belegerden krijgen nieuwe moed.Ga naar voetnoot2) Evenwel verdwijnt hij 's avends, na overdag de nieuwsgierige aandacht van Galiene te hebben getrokken, weer spoorloos in 't bos. Belangrijke diensten bewijst hem in z'n gevechten z'n nieuw strijdros Pennevare; 'n paard van de reus, dat geruimen tijd in 'n onderaards verblijf gevangen is gehouden, maar dat nu opnieuw door Ferguut getemd, door z'n voortreffelike eigenschappen, het verlies van z'n eigen, uit 't ouderlik huis medegebracht ras ten volle vergoedt.Ga naar voetnoot3) Het verhaal, dat met de weder-ontdekking van Galiene's nieuwe faze wordt binnengeleid, wordt aldoor belangwekkender. Bij een van z'n tochten, waarin hij de koning op de vlucht drijft, wordt hij door vijf honderd ridders omsingeld; de vijanden, wel beseffende wat ze met z'n dood zullen winnen, beijveren zich hem onschadelik te maken, en slagen er in hem uit het zadel te werpen. Pennevare, hollende over het slagveld, verkondigt aan de belegerden hoe hun onbekende bondgenoot in gevaar verkeert. Hachelik inderdaad is z'n toestand; z'n helm is gekloofd; hij bloedt uit vele wonden; maar met het schild aan de arm en het zwaard in de vuist, houdt hij zich noch staande en velt menigeen neer; eindelik komt er hulp van uit de stad; men brengt hem z'n paard; Ferguut bestijgt het, en houwt zulke gaten in de drom van z'n vijanden, dat het daardoor onmogelik geworden is, - zegt het verhaal, - al deed men er noch zo veel moeite op, om z'n dapperheid in woorden te beschrijven.Ga naar voetnoot4) De toeleg van heel deze scène, Troje's velden niet onwaardig, is geweest om met goed fatsoen Ferguut uit de omgeving van Rikensteen te verwijderen; en deze afwezigheid, waarbij vooral niet aan 'n vlucht gedacht mocht worden, moest gerechtvaardigd worden door de overmacht van de ridders des konings. | |
[pagina 331]
| |
Terwijl toch de jonkvrouwen op het kasteel weer heel wat te zalven en te baden hebben gekregen,Ga naar voetnoot1) is de koning door de ondervonden tegenspoed tureluurs geworden, en heeft hij, ook op aanraden van z'n grote heren, besloten de plaats te bestormen.Ga naar voetnoot2) Galiene moet in 't nauw worden gebracht; het verhaal wil 'n ontknoping; de koning stelt zich dus aan 't hoofd van z'n troepen, en maakt het, geholpen door Ferguuts afwezigheid, de belegerden zo bang, dat Galiene zich haast, 'n schorsing van de vijandelikheden voor te stellen, en op 's konings hernieuwd aanzoek om haar hand, alleen deze uitweg voor haar geopend vindt, dat zij de beslissing van haar lot in de uitslag van 'n kampstrijd legt. Wat de koning zeer aannemelik moet voorkomen, is, dat één door háár aan te wijzen ridder het zal moeten opnemen tegen de vorst zelf en een door hem te kiezen strijdgenoot. De vraag is nu, welke ridder de ongelijke kans zal wagen! Galiene gaat zoeken, maar vindt er geen. De gestelde termijn van veertig dagen zal spoedig verstreken zijn; Galiene zal zich moeten haasten. Ten einde raad, wendt ze zich tot koning Artur. Lunette, een van haar edeldames, reist naar 't hof, om aan de koning om 'n dapper ridder te vragen, die Galiene zou kunnen ondersteunen. Maar Arturs paladijnen zijn uit, om 'n verdwenen held op te sporen, en Lunette moet na eenige dagen wachtens, ongetroost heengaan. Straks is, met de afloop van 'et bestand, de kans verkeken; wat zal dan 'et lot van haar meesteres zijn? Dodelik bedroefd neemt zij de terugweg aan, en komt zonder hulp bij Galiene. Geen uitkomst! Alleen, deelde ze mee, had haar 'n ridder met 'n wit schild in 't bos aangesproken, en haar naar de reden van haar bekommering gevraagd; en deze ridder had haar dan verzekerd, dat haar meesteres op zijn hulp kon rekenen. Die belofte was de enige hoop en troost, die Lunette kon brengen. Maar daar had Galiene niet aan, zei ze. ‘Juist hij die m'n hart heeft, kijkt niet naar me om; en wat de ridder betreft daar je van spreekt, die heeft dat zeker maar voor de leus gezegd, om je verdriet te verzachten. Laten we opstaan, tot het gebed! De Heer is onze Helper. Moge hij, zo het naar z'n wil is, onze rampen lenigen!’ De dag van het kampgevecht nadert. Vóór de poort van de stad vertonen zich koning Galarant en z'n neef Macedone; de koning vol moed en hoop, omdat nu het ogenblik zal aanbreken, dat hij Galiene z'n vrouw zal kunnen noemen. Beide mannen zijn gewapend met de beste en de schoonste rusting; nergens ter wereld waren er praalvoller ridders. - ‘Kom op, Galiene, met uw kampieoen. Hij zou immers hier zijn, en 't is al noentijd. | |
[pagina 332]
| |
Zou ik langer wachten? Uw land, uw slot en uw hand zijn toch de mijne. Kom liever u géven, dan dat ik u met geweld moet winnen. Doe open de poort, en haal uw genade van hier!’ Vergeefs roept Galiene: ‘'t Is noch geen vesper, heer koning! Mijn ridder kan noch komen.’ Er kòmt geen ridder, en Galiene, bedroefd en verontrust, roept haar raadslieden bijeen. Ook deze zien geen licht, en raden haar aan zich over te geven. Zo wordt dan besloten; alleen, men zal noch wachten tot de dag voorbij is. De ongelukkige Galiene, van elk verlaten, gaat naar haar vertrek, sluit de deur, en geeft zich aan de wanhoop over. Liever, roept ze uit, wil ze zich doden, dan zich buigen voor Galarants wil! En ondertussen vordert de dag, en nadert de avend. Wat raad!..... Daar komt, omstraald door 'n blinkend licht, de Witte ridder.Ga naar voetnoot1) Haastelik komt hij, want 't is laat op den dag: Pennevare galoppeert in grote sprongen over het slagveld. Altijd noch staat Galarant voor de poort, roepende: ‘Doe open, of ik hang je allemaal op! Waar dient dat vele roepen toch voor!’..... Maar daar komt de Witte ridder, en zegt: ‘Wat voor praatjes zijn dat toch! Als die vrouw u niet hebben wil, moet u ze dan met geweld zien te krijgen? Laat ze met vrede, en keer terug naar uw land!’ Koning Galarant vraagt hem alleen of 't hem in z'n bol scheelt, en of hij verkiest door te gaan. Neef Macedone ook, scheldt hem uit, en zegt dat hij dan maar Galiene's kampvechter moet worden. ‘Goed,’ zegt Ferguut, ‘ik hoop het klaar te spelen, en voor we van hier gaan, je 't bluffen ook af te leren.’ Dat hoorden de mensen in de stad, en Galiene ook, dat de vreemde ridder voor haar wou opkomen; en ze baden God en Onze Lieve Vrouwe, dat zij die hoofse ridder mochten zegenen, en z'n eer mochten verhogen. En nu hun harten waren verlicht, werden ze ook nieuwsgierig. Galiene zelf vroeg: ‘Wie is toch die ridder! Kent iemand hem ook?’ Menigeen keek uit met aandacht, maar allen zeiden: ‘We kennen hem niet, maar aan de uitrusting zouden we zeggen dat het dezelfde helper is als van onlangs. Maar hoe het zij, z'n naam kennen we niet!’ Daarop zagen ze de kampstrijd beginnen. De Witte ridder kreeg het hard te verantworden. Een geduchte schok wierp hem bijna uit 'et zadel. En ondertussen snoefden en scholden z'n tegenstanders om 'et hardst. Hevig vertoornd schoot Ferguut op Macedone toe, en wierp hem van het paard, zodat hij 't bestierf. Nu zong de koning 'n lager toontje. ‘Ach lieve neef, klaagde hij, ‘m'n troost, m'n schild en m'n speer! Hoe weerloos lig je voor m'n voeten. M'n hart zal | |
[pagina 333]
| |
breken, zo ik je dood niet vergelden kan!’ En de koning sloeg Ferguut op z'n helm, dat hij er door bedwelmd werd; en onophoudelik gejaagd en verontrust, begon het de Witte ridder alles behalve gekheid te worden. Maar hij verzamelt opnieuw z'n moed, werpt zich op Galarant, en slaat toe; de houw mist de koning, maar doodt zijn paard. Het gevecht wordt nu verder te voet voortgezet. Want de koning was 'n stout en geweldig krijgsman. ‘Meen niet,’ zei hij, ‘dat ik verwonnen ben; ontkomen doe je me niet; hier is de plaats waar je blijven moet!’ En als 'n ongenadige en geduchte zwaardvoerder, sloeg hij Ferguut door z'n helm en z'n helmhoed 'n gat in 'et hoofd; zodat deze mismoedig werd en z'n einde nabij waande. Verbitterd dat de dag zó voor hem moest aflopen, stiet Ferguut toe; hij wierp de koning omver, en wilde hem onder z'n voet doodsteken. Maar dit mocht niet: Galarant moest om genade smeken. ‘Ridder,’ zei hij, ‘laat mij, zo ge 't doen kunt, door uw genadige goedheid leven. Ik lig verwonnen en afgestreden. Gaarne zal ik uw dienstman worden, en draag u mijn goed op als leen!’ - ‘Goed,’ zegt Ferguut, ‘ga naar de koningin van Rikensteen, - zo heet immers Galiene? - en doe haar uw hulde; wees haar 'n raadman en bewaar haar voor onspoed. Onder die voorwaarde moogt ge leven. Doe dan dit: ga naar Artur te Londen, en geef u gevangen. Zeg hem dat ge verslagen zijt door 'n ridder met 'n wit schild, dezelfde, wien Keije bespot heeft. Groet allen aan 't hof, alleen Keye niet; zeg hem alleen dat ik noch met hem heb af te rekenen. Als ge dit doet zal ik u de vrijheid geven!’
Deze kamp, - de laatste om Galiene's behoud, - had, zou men zo zeggen, Ferguut en de jonkvrouw voor goed tot elkander kunnen brengen. De jonkman wist van Lunette, dat Galiene's hart noch altijd aan hem behoorde;Ga naar voetnoot1) en hij had zich alzo maar op Rikensteen te vertonen, om dadelik daarop de nodige beschikkingen voor z'n bruiloft te kunnen maken. Doch niet alzo. Ferguut verdwijnt na z'n overwinning, ouder gewoonte weer in 't bos, tot grote teleurstelling van de wrevelig geworden belegerden, die gaarne de hulpvaardige held binnen hun muren zouden hebben ontvangen.Ga naar voetnoot2) Niet Rikensteen evenwel, moeten we aannemen, maar Kardoel of Londen, of waar ook Arturs hof mag vertoeven, moet de plaats van de ontknoping zijn. Zo was 't ook in de Torec, en in de Moriaen. Middelpunt is de Tafelronde; in háár midden vragen de dapperen 'n plaats. Dapper is hij, die al de ridders van de Tafel overwint. En zo zal ook in de Ferguut alleen | |
[pagina 334]
| |
'n toernooi 'et bevredigende slot mogen zijn. De vraag is nu, op welke manier dit toernooi moet worden verzonnen, en de loop van 't hoofdverhaal, hoe Ferguut door alle moeielikheden heen Galiene weer terugvindt, tijdelik moet worden gestremd of afgeleid. Men voelt het, er komt 'n kronkeling in de lijn. Het stuk verspringt. De franse bewerker vond er dit op: aan 't hof van Artur zoekt men noch altijd tevergeefs naar Ferguut; eindelik vindt men 'n middel hem te voorschijn te roepen; 'n groot toernooi wordt afgekondigd; en zie, ook Ferguut verschijnt; hij overwint, en nu vraagt Galiene, - die ook mee de hand in de list heeft gehad, in de hoop hem in de Witte ridder terug te vinden, - aan Artur, om haar de moedige kampieoen als echtgenoot te willen geven.Ga naar voetnoot1) Anders doet de Nederlandse bewerker.Ga naar voetnoot2) In strijd met z'n vorige beweringen, dat Galiene haar liefde nooit zou kunnen onderdrukken, laat hij haar hartstocht verkoelen, om haar gevoegelik naar de koning te kunnen laten gaan, en hem 'n dappere ridder tot echtgenoot te kunnen vragen. De koning, die haar gaarne de waardigste geeft, houdt 'n toernooi; aan de winner zal Galiene dan toebehoren. In 't kort, in de eerste bewerking dient het ridderspel er voor om Ferguut op te roepen, met de vereniging van beide gelieven tot gevolg; in de tweede bewerking dient het spel om Galiene uit te huwen, en wordt Ferguut, - alleen wegens z'n dapperheid, - de gemaal van Galiene. Zo wordt echter het verband te los. Vermoedelik heeft de Nederlander reeds in het franse gedicht het afbreken van 't hoofdverhaal te ongemotieveerd gevonden, en de afdwaling naar het koninklik hof willen rechtvaardigen met het verslappen van de liefdesbetrekking tussen Ferguut en Galiene, vervolgens naar dit nieuwe schema het oorspronkelike gedicht gewijzigd, en is zodoende nolens volens van Scylla in Charybdis vervallen. Wat voor dit vermoeden mag pleiten, is z'n streven, om trouw aan z'n vinding, ook noch bij de toewijzing van Galiene aan Ferguut, haar de onverschillige te laten spelen: al lezende krijgt men de indruk, dat de bruid, zuchtende over 't noodlot, in 's konings beschikking berust.Ga naar voetnoot3) Evenwel, de tegenzin blijkt zo groot niet te zijn, en zo de ‘verzuchting’ verdacht is, de ‘verkoeling’ is minstens gezocht. Wat de Middelnederlander er bij won, is, dat hij Ferguut binnen de grenzen van diens ‘karakter’ houdt; zijn kracht is 't, die hem Galiene doet winnen; niet, zoals in 't Franse verhaal, kon hij Ferguut laten òpvragen door Galiene. Niet de maagd, maar de koning beschikt! - Overigens is de verplaatsing van 't verhaal naar Arturs hof hierom te billiken, omdat | |
[pagina 335]
| |
de roman oorspronkelik ook van 't hof is uitgegaan, en de brede queste Ferguut-Galiene, hoe node ook af te breken, in elk geval toch diende besloten te worden door de bestraffing van Keije. In het toernooi nu vallen beide eindpunten samen. Galiene's trouwverzaking wordt in onze bewerking goed gemaakt door de aandikking van Ferguut's riddereer. Keije, de eerste, die opkomt, valt door de Witte ridder bevochten, met 'n gebroken been in een modderpoel; 's avonds na de afloop klaagt de held over 't verlies van Galiene: 'n nieuwe prikkel tot noch groter daden; Percheval wordt uit 't zadel gelicht; Walewein wil nu in 't krijt, om de nederlaag der Artur-ridders te wreken: allemaal trekken, die in de Franse tekst veel minder krachtig getekend zijn.Ga naar voetnoot1) Met Walewein eindigt de ‘jeest’.Ga naar voetnoot2) Ferguut wil hem, die eertijds z'n voorspraak geweest is, niet bevechten; veel liever wil hij hem z'n strijdros aanbieden, als teken van z'n onderwerping. Walewein wordt bevreemd, en nu maakt de Witte ridder zich bekend als Ferguut. De verloren ridder wordt nu naar 't hof gevoerd; z'n terugkomst wordt feestelik gevierd, en 'n bisschop zegent z'n huwelik met Galiene in. De ridders brengen de jonggehuwden naar Rikensteen. Daar mocht Ferguut, die jaren lang naar z'n bruid had gezocht, haar z'n hele leven lang behouden.Ga naar voetnoot3)
Eén lofuiting in 't stuk blijkt voor ons gevoel, aan z'n keerzijde, 'n onkiesheid te zijn. Artur zegt, dat indien Ginevra dood ware, hij zelf Galiene tot vrouw zou nemen.Ga naar voetnoot4) Voor 't overige worden de dames met ere bejegend. Van verboden verhoudingen merkt men niets. Ferguut leeft met de twee jonkvrouwen op 't kasteel, als 'n broer met z'n zusters. Lunette's ontmoeting in 't bos met Ferguut heeft iets naïefs en idillies. Het landschap heeft zachter kleuren, de vrouw komt naar voren, en toont haar waarde en moed. Galiene is 'n heldin; niet minder Lunette. Voor de moeder van Ferguut, ontbloten we het hoofd. Even eerlik zijn noch immer de rovers en ridders; ze doen wat ze zeggen, gaan goedmoeds naar 't hof en lopen niet weg. 't Zijn allen heren en dames met hoge eisen en fiere karakters. Maar 't hoogst opgeheven wordt Ferguut. Door 't hele stuk roept z'n stem: ‘Spot niet, al lijk ik 'n boer, want ik ben meer dan 'n ander!’ Wat hij doet, doen z'n eer en z'n liefde. Eerst z'n eer, dan z'n liefde. En al de edelen des konings, gezegd de Tafelridders, de mannen en de helden, ze hebben, - uitgezonderd de boze geest Keije, - eerbied getoond voor de jongeling met de boerse ouderwetse wapendracht, die tot voor de voeten van de koning rijdt, en als antwoord op | |
[pagina 336]
| |
'n anders spot, dadelik uit wil om de Zwarte rots te beklimmen; ze hebben hem z'n wapens aangegespt en hem doortocht gelaten; ze hebben hem gezocht en ingehaald, en hem als de Witte ridder Galiene, de prijs voor z'n dapperheid, toegeschikt. Zulke hoofse heren waren het, die Tafelridders van Artur, en zulke heldenharten eisten ze in de mannen, boeren of geen boeren, om opgenomen te kunnen worden in hun koninklike kring. J. Koopmans. |
|