Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Opvoedende kracht van de oude talenEt staat bij me vast, dat 'n jongen veel helderder voorstelling van de oudheid krijgt door er veel over te lezen of liever nog te hooren spreken, dan door grieksch of latijn te lezen; et zou, als men inzicht in de klassieke gedachtenwereld wenscht bij te brengen, veel beter zijn de lektuur tot bijzaak en de bespreking tot hoofdzaak te maken dan omgekeerd. Et schrappen zelfs van latijn en grieksch als onderwijsvakken zou ik 'n bizonder verstandige maatregel vinden; nog niemand heeft et me ook maar waarschijnlijk gemaakt, dat de studie van die talen als paedagogikum,Ga naar voetnoot1) als excitans van schoonheidszin, weetgierigheid, plezier in begrijpen en nauwkeurigheid, als middel derhalve tot vorming van wetenschappelijke mannen, die bovendien ook smaak en kunstgevoel hebben, niet met voordeel zou kunnen vervangen worden door grondiger studie van nieuwe talen en òf zooveel wiskunde, dat niet te moeilijke astronomische en physische berekeningen begrijpelijk worden, òf enkele hoofdstukken uit de biologie. Wilde men dan et inzicht in ethnopsychologische ‘denk’ beperktheid (begrensdheid van de voorraad begrippen en van de samengroeiingswijze daarvan tot gekompliceerde gedachten) nog levendiger maken dan et door nauwkeurige lexikografische behandeling van nieuwe talen en syntaktisch trouwe reproduktie van et gelezene wordt, dan zou men in de hoogere klassen enkele punten uit de psychologie kunnen behandelen, desnoods toegelicht door voorbeelden van oud-indische, grieksche of latijnsche voorstellingsaaneenschakeling, en zoodoende zeker even veel bereiken. Vooral wie, zooals de heer Gunning, meent dat antieke begrippen 'n jongen van veertien jaar toch niet bij te brengen zijn, zou, wat oefening in begripssplitsing betreft, de vervanging van latijn en grieksch door nieuwe talen niet betreuren. En waarom et vertalen van Livius geprezen als zoo bizonder verstandscherpend, en logika en kennistheorie genegeerd? Door et verdwijnen van de klassieke schrijvers zou men tijd winnen voor de behandeling van enkele hoofdstukken uit die allergewichtigste vakken; et is volstrekt niet noodig alle kwesties die zich daarbij voordoen, te bespreken, om de jongens belangstelling te doen krijgen in die vragen, | |
[pagina 314]
| |
waarvan ten slotte toch onze heele wereldbeschouwing afhangt. Ook zonder zich te verdiepen in voor jongens onbegrijpelijke hypothezen, kan men door de methodische behandeling van wat wel binnen hun bereik ligt, hun deze dubbele dienst bewijzen; ten eerste, hen attent maken op et bestaan van 'n probleem, dat onze wereldopvatting voor 'n groot deel beheerscht (waardoor hun vermogen tot verwondering, hun begeerte naar begrijpen, hun inzicht in de noodzakelijkheid van de pijnlijkste nauwkeurigheid allicht meer zal groeien, dan door et zoeken, waar dat adjektief bij hoort); ten tweede, hen innig doen begrijpen, diep laten voelen wat wetenschappelijke methode is, nu is et alleen de wis- en natuurkunde, die hun eenig idee van methode geven kan. En vindt men de laatst genoemde onderwerpen te moeilijk, dan hebben we nog altijd keus genoeg. Dat de keus zoo groot is, zal juist de oorzaak zijn van 'n nog vrij lange doodstrijd van de klassieke opleiding. Men kan zegevierend vragen: waardoor zullen we de oude talen vervangen? omdat men zeker weet, dat er zooveel antwoorden zullen inkomen, dat et heel moeilijk zal zijn et eens te worden. We lijken allemaal op de schermmeester en de muziekonderwijzer uit Le bourgeois gentilhomme, die ieder z'n eigen vak aanprijzen als et gewichtigste; en dat waarborgt de dooie talen 'n lange, rustige levensavond. Dr. J.A. dèr Mouw, Dr. J.M. Hoogvliet's Opvatting van Taalstudie en methode van Taalonderwijs. |
|