Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
Waarom nog niet algemeen aangenomen?Onder bovenstaand opschrift werd mij eenige dagen geleden een opstelletje van de hand van Dr. E. Bonebakker toegezonden door het Bestuur der Vereeniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal, voor welke vereeniging ik ongeveer een half jaar geleden de eer had te bedanken als gewoon lid. Het antwoord, dat de schrijver op de door hem zelf gestelde vraag geeft, komt in 't kort hierop neer: ‘De vereenvoudigde spelling en verbuiging dat (?) is iets nieuws - en veel mensen vinden 't nieuwe verkeerd omdat 't last geeft; ze komen onder de wapenen tegen het minste nieuwigheidje en bij het onderwijs zijn alle bestaande leermiddelen volgens de oude spelling en verbuiging geschreven.’ Het zij me vergund hier enkele andere bezwaren te berde te brengen, welke ik gedurende 5 jaren te vergeefs heb getracht te overwinnen, en die mij van oorspronkelijk candidaat-voorstander tot een verstokt tegenstander gemaakt hebben. Ofschoon ik alle respect heb voor het van oudvaderlandsche degelijkheid en spaarzaamheid getuigende spreekwoord ‘Lest best’, acht ik het hier geschikter met de hoofzaak te begínnen. Mijn hoofdgrief is, dat ik de vereenvoudigde spelling leelijk vind. Maar, geachte lezer, als het niets anders was dan dat ik deze spelling leelijk vond, dan zou nooit in der eeuwigheid een lettertje van dit opstel onder uwe oogen gekomen zijn; het ergste is evenwel: hoe meer op zijn Kollewijnsch uitgedoste geschriften ik onder de oogen krijg, hoe leelijker vind ik dat ‘eenvoudig’ gewaad. Het leelijkst van alles is de ‘ie’, in de oude spelling reeds eene eigenaardige voorstelling van de lange 1, maar daar te verklaren als eene herinnering aan den vroegeren tweeklank; thans zal ze evenwel ook dienst doen, waar nooit een tweeklank bestaan heeft en ze mijns inziens een droevig figuur maakt. Wie een beetje gezonde smaak heeft kan toch, dunkt me, woorden als: Russiese, kieniene, predikasie, iemagienasie, inkwiesiesie, adminiestrasie, mieniesterie, enz. nooit mooi vinden. | |
[pagina 200]
| |
Erg leelijk zien er ook zoovele bevallige françaises uit in haar Nederlandsch jurkje. De reinheid en zedelijkheid bedervende Fransche elementen kunnen we nu toch eenmaal niet weren en hunne uitwerking zal wel onafhankelijk wezen van het kleed, dat ze dragen. Ziehier enkele dier verminkte en bespotte parisiennes: zij schamen zich haast voor het voetlicht te treden: buro, vieziete, kado, sjokola, prinsiepes, dienee, brosjure, masjiene, sienjaal, tieran, sietroen, enz. enz. Nu is het wel waar, dat het ieder vergund is de oorspronkelijke spelling dier woorden te bewaren, maar dat neemt toch niet weg, dat je ze maar slikken moet als een ander ze je onder de neus duwt. We zouden er op den duur misschien wel aan gewennen, evenals we aan ‘kleur, font, publiek, poeder, kantoor, tafel, enz’ gewend zijn, maar ik zie niet in, waartoe het noodig is om die uitlanders zoo maar het volle burgerrecht te geven, voordat ze hun sporen in hun aangenomen vaderland verdiend hebben. Mijn tweede bezwaar is, dat bijna geene der gestelde regels consequent is door te voeren: 1o De e en o in opene lettergrepen worden enkel geschreven. We zouden allen zoo van harte wenschen, dat De Vries en Te Winkel nooit op de onzalige gedachte waren gekomen, hier het licht van uit het wetenschappelijk verschiet te doen doorstralen, maar dat neemt toch niet weg, dat woorden als ‘zee, thee, twee, enz.’ het onmogelijk maken den regel consequent door te voeren en volkomen eenheid te verkrijgen. 2o Eenheid zal er gebracht worden in de voorstelling van den toonloozen klinker, die we tot nu toe zien afgebeeld als: e of ij en een enkelen keer als i of u. Hoewel deze spelling niet de minste moeilijkheid oplevert is het streven naar eenheid op zich zelf nog zoo kwaad niet. Men schrijve: dageliks, huiselik, (waar aan ik trouwens ook nog maar niet kan gewennen), terwijl in stelen, eene, doove, bode enz. toch wel ten eeuwigen dage de e zal moeten blijven bestaan. Wij hebben hier dus eene wijziging in de bestaande spelling, die werkelijk de moeite, die het kost om er aan te gewennen, niet loont. 3o Men schrijve na de t geen h, dus: tans, altans, tee, maar tuis? Neen dat zal niet gaan, daar de samenhang met huis nog te veel gevoeld wordt. Vreemde woorden bewaren de h: thema, theologie, theater, zoodat per slot van rekening alleen de spelling der drie bovenstaande woorden: tans, altans en tee eene wijziging heeft ondergaan. Ik geloof, dat de vraag hier niet ongepast zou zijn, of men hier is gaan vereenvoudigen dan wel de zaak meer samengesteld maken. 4o Men schrijve: voor de dag, aan de drank. Wie evenwel uitspreekt: voor den dag, aan den drank, mag ook zoo schrijven. Men aarzelt hier dus al weer, en terecht, voor consequente door- | |
[pagina 201]
| |
voering, welke aarzeling natuurlijk niets anders dan willekeur tengevolge kan hebben. Welke gevolgen de poging tot vereenvoudiging onzer spelling ook moge hebben, van één resultaat kan ze zeker zijn: willekeur. Behalve bovenstaande toegevendheid zal tot willekeur niet weinig bijdragen de vrijheid omtrent de spelling der vreemde woorden. En dan woorden als: polie(t)sie, justie(t)sie, predieka(at)sie? Men schreef eerst: polisie, prediekasie enz, maar ging schipperen, toen men er opmerkzaam op werd gemaakt, dat de beschaafde uitspraak dezer aan het Latijn ontleende woorden eigelijk niet anders was dan: polietsie, administraatsie. Om ongenoegen te vermijden met de HollandersGa naar voetnoot1) die men kwalijk onder 't oog kan brengen, dat ze zich nu en dan aan dialectische uitspraak schuldig maken, liet men ieder vrij deze woorden te spellen zooals men verkoos. De bovengenoemde Hollandsche pedanterie (sit venia verbo) is eene zaak, die we, mijns inziens, bij eene beschouwing over de vereenvoudigdigde spelling niet over 't hoofd mogen zien. Het begrip, dat Holland en Nederland hetzelfde is, paste misschien in de 17e eeuw, maar thans is het een anachronisme geworden, en toch zit dat idee er bij de Hollanders nog evenzeer in vastgeroest als twee eeuwen geleden. Onafscheidelijk hiermee verbonden is het begrip, dat ieder Hollander beschaafd Hollandsch, dus beschaafd Nederlandsch spreekt. Behalve poliesie, redenasie, mosie (toen ik dat woord voor 't eerst zag, dacht ik waarachtig aan ‘kleine Mozes’) hebben we hieraan te danken: ert, besje, Kersfeest, Kersmis. Ik stem toe, dat in sommige dialecten van ons land ten gevolge van eene slordige uitspraak de door de H.H. Kollewijn c.s. met den naam van ‘stomme medeklinkers’ betitelde consonanten niet meer gehoord worden, maar daarmee is volstrekt niet gezegd, dat iemand, die beschaafd Nederlandsch wil spreken, zich die vrijheid mag veroorlooven. Met hetzelfde recht, waarmee men ert = erwt mag schrijven, zou men ook het edele hert ert mogen noemen, want in ¼ ā ⅓ deel van ons land (o.a. in de Groninger veenkoloniën, Kampen, Enkhuizen, Helder) wordt de aspiratie weggelaten; de ‘eenvoud’ zou er waarlijk nog bij winnen ook. Dwaasheid zou het zijn, in bestje de t weg te laten, ook al werd ze in de beschaafde spreektaal niet meer gehoord, zoolang de vorm best (= oude vrouw) daarnaast voorkomt. Zoo men in kerstmis, kerstfeest de t gaat weglaten, stelt men er zich aan bloot, dat de geboortedag van den onvergetelijken Christus be- | |
[pagina 202]
| |
schouwd zal worden als een feest, waar men kersen eet, al is het midden in den winter. Waar evenwel aan zoovele hinderpalen het hoofd geboden wordt, zou dezekleinigheid ook nog wel uit den weg worden geruimd; een onoverkomelijk bezwaar zal het evenwel zijn, dat in deze woorden de t nog zeer duidelijk wordt uitgesproken; ware dat twijfelachtig, dan nog zou er niet de minste reden bestaan om de t weg te laten. Gemelde bezwaren zou men nog over 't hoofd kunnen zien, zoo onze tegenwoordige spelling eene onmogelijke was, en zoo erg is het, dunkt me, toch niet. Wel wordt er op de lagere scholen verbazend veel tijd zoek gebracht met spelregels, die de ‘vereenvoudigde’ overbodig zou maken, maar zijn die wel noodig voor kinderen van 10-13 jaar? De regels voor de spelling der e en o in opene lettergrepen worden er in gedrild, maar wat hebben ze er aan, de stumperds, die het medelijden der ‘Vereenvoudigers’ hebben opgewekt? Van de toepassing komt weinig terecht, en de van buiten geleerde regels vliegen er weer uit, zoodra herhaling voor een korten tijd achterwege wordt gelaten. Zoo het toch noodig is, dat al die regels er reeds op de lagere school worden ingepompt, dan zou er zeker veel verbetering in de methode kunnen worden aangebracht, hetgeen gelukkig op vele scholen reeds heeft plaats gehad. Wat toch kan men zich voorstellen als minder paedagogisch dan het gebruik van termen als: zacht volkomen, scherp helder, enz., woorden, die voor een volwassene erg taai maar voor ieder kind absoluut onverstaanbaar zijn? En het gevolg van het inprenten en leeren gebruiken van dergelijke termen, die toch door alle spraakkunstenaars met voorliefde gebezigd worden, zal honderdmaal erger zijn dan het ontglippen der regels aan het kinderlijk geheugen: de kleinen zullen er aan gewoon geraken om iets van buiten te leeren en op te zeggen, waarvan zij niets begrijpen, en dat is doodend voor het verstand der kinderen, waarvan men eens zelfstandig nadenken en vrij onderzoek zal eischen. En dan die afwisseling met Duitsche a, i, u, Eng. i, ú, Fr. au, ja zelfs 't Latijn wordt er bij gesleept! En dat voor kinderen, die nog nooit een woord Duitsch of Engelsch gezien hebben en nooit Latijn zullen zien! Waarom niet liever ong. op de 3e klasse gymnasium of H.B.S. zoo eenvoudig mogelijk aangetoond, hoe men aan de hand der nu reeds geleerde talen bijna altijd kan weten, of men de e en o enkel of dubbel moet schrijven? De grootste moeilijkheid, de keus tusschen ei en ij, kan door geene vereenvoudiging der spelling vermeden worden. Dat ieder, die in zijn jeugd geen dialect geleerd heeft, waarin de ij | |
[pagina 203]
| |
als i wordt uitgesproken, hiermee de grootste moeite heeft, blijkt wel hier uit, dat leerlingen van Hoogere Burgerscholen de eenvoudigste woorden verkeerd schrijven: berijken, streiken, enz. Onlangs schreven er bij gelegenheid van het admissie-examen voor de R.H.B.S. hier ter stede 38 van de 48 rijkhalzen. Dat deze moeilijkheid ook op rijperen leeftijd kwalijk te overwinnen is, kunnen we zelfs bij de beste schrijvers waarnemen; o.a. komt in de ‘Kleine Johannes’ herhaaldelijk wijfelen voor, terwijl Kloos in een klein gedicht 5 keer zijsen schrijft. Ook de geslachtsregels met hunne uitzonderingen, die de regels zelf vaak bijna tot nul reduceeren, in proza of ‘in maat en rijm gedragen’, zijn niets anders dan een hoop nuttelooze ballast. De enkele praktische regels zijn in een zeer kort bestek saam te vatten, terwijl sommige achterwege kunnen worden gelaten, omdat er nooit tegen gezondigd wordt. Ieder Nederlander brengt het niet zoover, dat hij het Nederlandsch zuiver kan schrijven, maar dat zal met de vereenvoudigde spelling evenmin het geval zijn; en dat wel om de eenvoudige reden, dat de meesten zich geen rekenschap kunnen geven van hetgeen zij uitspreken, en voor dezulken zal er wel geene spelling denkbaar zijn, die aan haar doel zou beantwoorden. Iemand, die met kennis des onderscheids over dit onderwerp handelt, kan niet denken aan de mogelijkheid van eene phonetische spelling, maar zal toch inzien, dat iemand onmogelijk zuiver kan schrijven, in welke spelling ook, die niet weet, wat hij zegt. Voor ververs- en snijdersrekeningen zal wel geen kruid zijn gewassen. Nederlanders, van wie wij verwachten, dat zij precies weten, welke klanken zij voortbrengen, en voor hen alleen kan de vereenvoudiging der spelling bedoeld zijn, hebben ook wel eenigen tijd aan 't Fransch besteed, zoodat de spelling der bastaardwoorden niet de minste moeite voor hen zal opleveren; tevens kan men van dezulken verwachten, dat ze zooveel gelezen en geschreven hebben, dat voor hen de spelling van De Vries en Te Winkel slechts zelden moeilijkheden zal opleveren. Alles saamgenomen: het leelijke der vereenvoudigde spelling, de onmogelijkheid om de regels consequent door te voeren en de willekeur, die daarvan het noodzakelijk gevolg is, vele idiotismen, die in de Hollandsche pedanterie hun oorsprong vinden, en ten slotte het weinig noodzakelijke der verandering, kom ik tot de gevolgtrekking, dat de H.H. Kollewijn c.s. met hunne pogingen tot vereenvoudiging onzer spelling hun vaderland geen dienst hebben bewezen.Ga naar voetnoot1)
Helder, 23 Nov. '99. Dr. T.D. Detmers. |
|