wakker genoeg, van alle markten thuis, zooals menzegt: ik dorschte, ik wande, ik maakte schoon. Toen ik acht jaar was, wist ik in welke vore en hoe ik zaaien moest; toen ik tien was, wist ik de paarden in de weide te brengen en ze er uit terug te leiden. Eens sloeg een paard achteruit tegen mij aan; ik viel en sinds ben ik mank.
Wat boeken aangaat, ik ben geheel niet geletterd: maar ik ben begenadigd met de gave. Alles wat ik hoorde, kende ik en zegde het na. Eens bij een bruiloft, ontbrak de ween-vrouw. De menschen zagen elkaar verslagen aan en iemand zei: “Maar Irene is er.” En ik weende de tranen van de bruid, die haar ouders huis verlaat.”
Irene huwde op negentienjarigen leeftijd. Na tien gelukkige jaren stierf haar man in den Kerstnacht. Een jaar daarna hertrouwde zij.
In 1867, toen haar naam reeds wijd en zijd verbreid was, wilde een folklorist, die door Uchutcha reisde, uit haar mond eenige gedichten verzamelen, die zij kende (lyrische zangen, fragmenten van heldendichten, godsdienstige liederen, ongeveer 60.000 verzen). Zij maakte groote zwarigheden, zeggend, “dat zij niet bekend was met de heeren,” dat zij voor de boeren zong.
Toen zij later de belangrijkheid ingezien had om die zangen te bewaren, welke anders bestemd zouden zijn om teloor te gaan (want elk rhapsode, die lezen leert, verliest, volgens de overlevering, het geheugen en het onderwijs begint zich in de provincie Olonetz te verbreiden), leende ze zich tot al wat men wilde, dicteerde en gaf inlichtingen. Haar laatste levensjaren heeft zij doorgebracht te Sint-Petersburg, waar de heer Philippow, de welbekende folklorist, haar gastvrijheid verschafte.’
Bovenstaand stukje is een vertaling van een artikeltje in de Illustration van 20 Januari 1900. Jammer dat het daarbij afgedrukte typische portret van de zangeres niet tevens kon worden overgenomen. Mijns inziens is het artikeltje - hoe blijkbaar onvolledig, en wellicht hier en daar onjuist de feiten er in medegedeeld zijn - overwaardig, dat vrienden der litteratuurgeschiedenis er kennis mede maken. Wellicht vindt een onzer beoefenaars van het Slavisch zich geroepen om ons van de merkwaardige Irene en van haar levensberoep iets meer degelijks mede te deelen.
Wat in West-Europa tengevolge van de zg. beschaving reeds sinds lang gestorven is, treft men in Oost-Europa vaak nog springlevend aan. Zoo schijnt het medegedeelde licht te werpen op den oorsprong van veel in de West-Europeesche litteraturen: heldendichten, heiligendichten, bruiloftzangen, lijkzangen, enz.
N.A.C.