en de felheid van zijn haat, met zijne ruwe scheldwoorden, zijn grimmigen spot en zijne bitterheid, is een hecht geheel welks deelen onderling harmonieeren en dat zelf in volkomen overeenstemming is met de gebeurtenissen die er de stof toe leverden evenzeer als met de toenmalige stemming des dichters die het schip. In de bewerking van 1652 mis ik zoowel de onderlinge harmonie der deelen als den samenhang met den tijd en met den persoon des dichters.’ De laatste opmerking geldt ook, zij het in veel mindere mate, de veranderingen, door Hooft in het werk zijner jeugd gebracht. Tijdens zijn verblijf in Venetië schreef de twintig-jarige jonkman in den aanhef zijner Chanson à Madame:
Soo'ck heb gemint, en min, en ongetroost moet blijven,
K'en blasphemeer daerom, u o Cupido niet;
K'en sal de delicate Venus niet bekijven,
Noch oock niet de Godin oorsaeck van mijn verdriet.
Den purist Hooft die deze verzen later herlas, mishaagden de bastaardwoorden in het tweede en derde vers en hij wijzigde die derhalve aldus:
K'en laster u daerom jonge Cupido niet;
K'en sal de tedersachte Venus niet bekijven,
maar hij zag voorbij dat die uitheemsche praalwoorden toentertijd bij zijn wezen pasten als de pluimen op zijn hoed, als de groote strikken aan zijne kniebanden en de rozetten op zijne lage schoenen. In die zwierige bastaardwoorden schuilt een deel van den jongen Hooft, dat door een uitgever m.i. niet mag worden verwezen naar aanteekeningen, waar zij onmogelijk denzelfden indruk kunnen maken als wanneer zij in den tekst waren opgenomen.
In den fraaien beurtzang: ‘Galathea, siet, den dach comt aen!’ dien Hooft waarschijnlijk vóór 1603, dus omstreeks zijn 20ste jaar, heeft gedicht, zien wij een minnaar en zijn liefje op het punt van scheiden na eene nachtelijke samenkomst. In de eerste redactie laat de dichter den Minnaar vragen:
Galathea, coom ick t'avont weer?
en het meisje antwoorden:
Och, mijn moeder mocht het hooren
Och, sij mocht het hooren, maer comt even seer.
Hoe aardig gevonden en schalk die laatste trek is, zal wel door ieder die eenig gevoel voor poëzie heeft, gevoeld worden. Dit lied is