Taal en Letteren. Jaargang 10
(1900)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
De kerkelijke twisten te Amsterdam 1626-1631.
| |
[pagina 152]
| |
echter tegen waren. ‘Nu is 't zoo’ - schrijft Hooft in een brief aan Joost BaekGa naar voetnoot1) - ‘dat zyne Vorstl. Doorl. achtervolghende haer aenvangen, by zich heeft ontboden de H.H. van de twee Hoven van gerechte, om zich te dienen van hunnen raedt. Ende gezeten zijnde, staetlijker ende plechtigher wijze, tusschen de twee Hooftraeden ende d' andere Heeren ter wederzijden op een' rye, heeft tegens zich over doen plaets neemen de Heeren Gemaghtighden van de Ridderschap ende Steden: daer nae 't voors. stuk met zeer voeghlijke welsprekenheit voorgedraeghen, ende de bedenkingen daer op vallende gehoort. Alwaer de H. Burgermeester Bikker meer als een' volle ujre 't woort gevoert, ende van punt tot punt, tijdt tot tijdt, aengewezen heeft, in welker wijze Smoutius zich, zoo tegens de hooghe Overigheit als onze bondtgenooten, met argherlijke, verwaende, ende hatelijke redenen heeft verloopen.’ - Eindelijk lieten de Staten van Holland den Prins in deze zaak uitspraak doen. 20 December 1630 bepaalde hij ‘dat Burgemeesteren en Regeerders der stad Amsterdam, de gemeene zaak ten beste, den tyd van een jaar, van heden af te rekenen, zouden vertoeven, met het neemen van zitting in den Kerkenraad, en het regt, welk hun anderszins toekwam, voor zo lang, niet gebruiken; dat Adriaan Smout Predikant zyn en blyven, gaadje genieten, en overal beroepelyk zyn zou; doch zig onthouden van te komen binnen Amsterdam.’Ga naar voetnoot2) De vroedschap van Amsterdam, in aanmerking nemende, hoe veel moeite de Prins had gedaan om de kerkelijke onlusten daar ter stede bij te leggen, was van oordeel dat het niet voegde zich tegen deze uitspraak te verzetten. Ook de Statenvergadering van Holland nam er genoegen in. Maar de Noordhollandsche Synode, die in Maart 1631 te Enkhuizen vergaderd was, kon zich er niet mee vereenigen en trok partij voor de kerkelijken tegen de Amsterdamsche regeering. Het is naar aanleiding hiervan dat Vondel zijn vijandig Blixem van 't Noordhollandsche Synode dichtte. De kerkelijke partij in Amsterdam bukte toch eindelijk een weinig. De voorgenomen zitting in den kerkeraad had dan ook nog in het jaar 1631 plaats, duurde eenige jaren en werd toen gestaakt. Maar Smout, die sedert nergens weer beroepen werd, onthield zich buiten Amsterdam, en kreeg, hoewel niet zonder moeite, zijn jaarwedde als predikant. Ondertusschen werd de rust in de stad langzamerhand volkomen hersteld. De predikanten schikten zich, in zoo verre, naar de begeerte der wethouderschap, dat Jacobus Laurentius, die zelf altijd zoo gematigd geweest was, | |
[pagina 153]
| |
zoo zelfs, dat hij door sommigen van zijn medebroeders, voor een vleier van de Heeren gehouden werd, naderhandGa naar voetnoot1) zeer kwalijk nam, dat Hugo de Groot de Amsterdamsche kerkelijken in zeker geschrift oproerig genoemd had. Men hield hem voor ‘dat de Groot alleenlyk zag op de Kerkelyken van 't jaar 1619, en tien jaaren laater, niet zo zeer op die der volgende tyden; dat Trigland naar Leiden vertrokken, Smout der Stad uit gezet, Kloppenburg gevlugt was; dat 'er ook eenigen overleden waren; en dat men de tegenwoordigen voor gemaatigder hieldt, 't zy men zulks den Kerkenraad, of der voorzorge van de Wethouderschap hadt dank te weeten.’ Hiertegen had Laurentius niets in te brengen.Ga naar voetnoot2) Wagenaar in zijn Geschiedenis van Amsterdam voegt hier aan toe: ‘Wy hebben deeze byzonderheid alleenlyk willen aanroeren, om te doen zien, hoe de Kerk de burgerlyke Overheid, allengskens, volgde in gemaatigdheid.’ 5 September 1631 had zelfs de vroedschap besloten, dat het vernieuwen en uitvoeren der plakkaten tegen de Remonstranten onbestaanbaar was met de rust der stad. De Remonstranten genoten dus voortaan zoo veel vrijheid als ze maar wenschen konden. In October 1634 richtten ze zelfs te Amsterdam een Kweekschool op, waarin Episcopius, die tot dien tijd in Rotterdam gewoond had, de eerste lessen gaf in de Godgeleerdheid. K.P. de Vries. |
|