| |
| |
| |
Kleine mee-delingen over boekwerken.
The Practical Study of Languages. A Guide for teachers and learners by H. Sweet. London, Dent & Co., 1899.
Menig Nederlands leeraar zal met verlangen naar een exemplaar van dit boek uitgekeken hebben of naar een aankondiging er van, om te zien wat andere er van denken. Het zou mij zelfs niet verwonderen als vele, op de tietel afgaande en op de naam van de schrijver er zich reeds een ex. van hadden aangeschaft. Sweet heeft nu eenmaal 'n goeie naam onder de Nederlandse leraars en - we kunnen de bekende spreekwijze 't binnenste buiten keren: gelukkig de wolf die in 'n goed gerucht staat! Ik zelf, overtuigd dat dit werk, hoewel natuurlik voor Engelsen geschreven, ook door onze leraars en onderwijzers niet dan met groot voordeel zou gelezen worden, had mij terstond bij Dr. Hettema aangemeld om 't werkje te mogen aankondigen, maar nu blijkt 't dat die taak verre van zo aangenaam is, als ik me had voorgesteld. 't Boek is me nl. 'n grote teleurstelling geweest. Zeker, - er is menig belangrijke bladzijde in te vinden, maar 't boek is niet alleen zo over vol van meer dan betwistbare punten, maar ook als boek zo slecht in elkaar gezet en zo onaangenaam van toon en Jantje van Leiden-achtig in zijn krietiek, dat 't nut er van - in mijn ogen altans - nauweliks tegen deze nadelen opweegt.
Als ik niettegenstaande dit alles mijn recht op de voorbehouden plaats in T. & L. niet laat varen, is dit 't beste bewijs dat ik meen dat 't boek toch zijn nut kan stichten, als - en hierop spesiaal moet de aandacht van mijn lezers gevestigd worden - als men 't maar met de nodige scherpe krietiek wil bestuderen en niet als evangelieleer aannemen wat er staat.
Wat nu de door mij aangeduidde bezwaren betreft, - ik geloof dat ik mijn eisen niet te hoog stel als ik in 'n boek met die tietel hoop te vinden: een prakties sisteem voor de studie van vreemde talen met of zonder krietiek van andere sistemen. Om dit laatste punt nu 't eerst te behandelen, - krietiek vinden wij er, maar wat voor krietiek! Voornamelik bestaande uit enige hatelikheden aan 't adres van genoemde of niet genoemde andersdenkenden - waarbij we vooral
| |
| |
de taktvolle wijze bewonderen, waar op Sweet gestorven geleerden als Freeman en Zupitza 'n beminnelikheidje naar 't hoofd slingert; zie p.p. 229 en 230 - en uit beschouwingen die grotendeels zo oppervlakkig zijn dat ik verklaar niet te begrijpen, hoe Sweet, die toch zeker 'n man met verstand is, ze heeft kunnen drukken. Om slechts één voorbeeld te noemen: Grammatica moet de leerlingen in 't begin slechts weinig ingegeven worden, maar, lezen we dan op p. 115: ‘Sommige hervormers gaan verder.’ En dan krijgen we de volgende schitterende karikatuur van de deduktieve metode, - die Sweet zijn lezers waarschijnlik als de genuine article wil laten slikken: ‘Sommige gaan zo ver de grammatika geheel en al af te schaffen, ten minste in het begin stadium en de leerling er toe te brengen de taalwetten - de regels van de grammatika - zelf uit de teksten die ze lezen af te leiden. Een in 't oogvallend bezwaar tegen deze metode is de tijd die dit zou kosten. De meest praktiese wijze om materiaal voor grammatiese onderzoekingen te verzamelen, is elk citaat op 'n apart stukje papier te schrijven, de nodige opschriften er bij te schrijven en dan de papiertjes onder die hoofdopschriften te rangschikken. Ik hoor dat onze grote Engelse lexicografen met minachting op zulk materiaal neerkijken als er noch niet 'n paar duizend pond bijeen gebracht zijn; een ding is zeker: als de jongens aan hun honderd pond toe zijn, zullen ze er wel genoeg van hebben en als de leraar dit werk van 'n niet eens overtalrijke klas heeft nagekeken, heeft die er zeker ook genoeg van....’
Waarschijnlik hebben mijn lezers er nu ook genoeg van; de liefhebber kan op de aangehaalde pagina noch meer er over vinden. 't Is werkelik beneden Sweet's waardigheid zo iets voor krietiek te durven uitgeven.
En 'n sisteem van Sweet zelf heb ik in zijn boek niet gevonden. We horen wel hier en daar iets waaruit blijkt dat Sweet er een heeft, maar duidelik en samenhangend is 't hier niet uitéen - of liever in elkaar gezet. De belangrijkste bladzijden in dit opzicht zijn de ‘General considerations’ van Hfdst. XIX. Hoewel ook hier veel voorkomt dat weinige zullen kunnen onderschrijven. Hoe ik b.v. de uiting ook draai en bekijk, dat de studie van de fonetiek in de nursery beginnen moet, - ik kan 't niet anders dan ongewenst vinden, om geen sterker woord te bezigen. ‘De tijd zal komen’ zegt Sweet, ‘dat men onwetendheid wat praktiese fonetiek betreft, als voldoende reden zal beschouwen om 'n kinderjuffrouw onbevoegd te verklaren’. Zal die tijd werkelik komen, dan zal dit weldra moeten zijn, noch voor 't jaar uit is, want voor zulke wijsneuzige fin-de-siècle mannetjes als déze voorspelling voor ons geestesoog doet verschijnen, zal, hoop ik, aan 't begin van de 20e eeuw geen plaats zijn.
Maar dit brengt me op 'n andere leemte in Sweet's boek. Voor
| |
| |
welke leerlingen is 't boek eigelik bestemd? Want, niet waar? 't is 'n ‘guide for learners’ volgens de tietel. We krijgen wel hier en daar 'n wenk - zie b.v. p. 121 waar van drie en vijf-jarige studie sprake is - maar duidelik wordt 't ons niet. En ook welk doel Sweet als bereikbaar ideaal voorzweeft krijgen we niet dan bij stukjes en brokjes te weten. Op p. 238 b.v. lezen we daarover enige opmerkingen: wat onder perfect knowledge verstaan moet worden, en dat 't volstrekt volkomen aanleren van een tweede of derde taal misschien slechts dan mogelik zal worden als onze onderwijsmetoden verbeterd zijn. Maar wat we spesiaal van Sweet hadden willen horen is met welke trap van volkomenheid of liever van onvolkomenheid we ons nu tevreden moeten stellen en hoe we die zullen bereiken.
Sweet redeneert met 't oog op iedeaal-leerlingen en denkt zich niet genoeg in 't grote probleem in, waar elke leraar voor staat: de beschikbare tijd. Vandaar dat zijn boek iets zo zwevends en onreëels krijgt dat we 't bijna A theoretical Study of Languages zouden kunnen noemen. Ik meende te weten dat Sweet ook prakties onderwijs gegeven heeft, maar ik moet er aan gaan twijfelen.
Er zijn veel praktiese wenken in dit boek te vinden die, meer dan de punten die ik tot noch toe op 't oog had, 'n sisteem vormen, maar die kant van de kwestie had ik eigelik minder in 'n boek met onze tietel verwacht. Ik meende daarin te zullen vinden hoe 'n onderwijzer zijn kennis aan de man moet brengen. Veel meer dan dit, horen we hoe 'n boekenschrijver zijn boekje in moet richten. Zie b.v. p.p. 141 (waar we ons de ogen uitwrijven als we lezen dat de New English Dictionary tot die woordenboeken behoort ‘die van geen prakties belang zijn’ - Such dictionaries have no practical interest!) en Hfdst. XX ‘Original investigation,’ dat eigenlik geheel en al buiten ons onderwerp valt. Behoort het ontsijferen van Hittite inscriptions en hieroglyphen tot de Practical Study of Languages? Op p. 268 lezen we dat zij die materiaal verzamelen ‘zich moeten aanwennen altijd 'n rand te laten’ en Sweet vindt 't nodig hierbij te voegen dat dit gebeuren kan door 't papier om te vouwen. Zulke raad is misschien bestemd voor de Nursery waar we straks van hoorden; in elk geval horen dergelijke détails eerder thuis in 'n - gelukkig noch te schrijven - Manuel du parfait grammairien dan in 'n werk aan praktiese taalstudie gewijd.
En Sweet, die zo veel plaats geeft aan dergelijke overbodige zaken en die ons vertelt hoe schrijvers voortaan hun boeken zullen moeten inrichten, schijnt 'n voornaam punt niet genoeg in overweging genomen te hebben, nl. de rol die de leraar te spelen heeft. Zeker, we horen veel over hem als boekenschrijver en ook als medium tussen in te pompen kennis en de vol te pompen leerlingen, maar dat de leraar aktief in kan grijpen en moét grijpen om moeilikheden uit
| |
| |
de weg te ruimen, daar horen we maar al te weinig van. Dat blijkt al b.v. uit wat ik hierboven over de Deduktieve metode citeerde. Dat de leraar hier zijn leerlingen tot gids moet zijn en kan zijn, - zou Sweet dit werkelik niet gezien hebben? Maar als hij gezien heeft, - dat zijn heel betoog hier mee valt? waarom heeft hij 't dan niet gezegd? En men leze eens de beschouwingen (op p. 219) over de weg die mét de leraar de leerlingen te bewandelen hebben om tot de vreemde literatuur toegelaten te worden. Eerst 't gewoonste moderne proza, dan hogere rhetoriese en meer beeldrijke proza en dan pas archaistiese proza en poezie. Goed! Heel goed, - in theorie! Maar voor welke weinige uitzonderingen - hoeveel tijd, denkt U wel dat de meeste leerlingen hebben, meneer Sweet? - kan dit werkelik tot de Practical Study of Languages behoren? En kan niet hier juist 'n leraar, en móet niet hier juist 'n leraar goed ingrijpen? Ik begin te vermoeden dat Sweet 't oog heeft op 't - niet geheel en al lochenbare feit - dat ‘je’ leraar nu noch niet altijd even ‘perfect’ is. Maar laat Sweet dit dan zeggen. Dán zou de korte inhoud van z'n boek zo samengevat kunnen worden: ‘Neem 'n goed onderwijzer, dan zal de zaak wel in orde komen.’ Ik voor mij geloof dat - hoezeer we 't ook op goeie metoden aan moeten sturen - 'n goed onderwijzer, met minder goeie metoden betere resultaten krijgt dan omgekeerd. De rol van de onderwijzer wordt door Sweet bepaald sterk onderschat.
Zo min als ik op de verschillende onderdelen, waar ik 't niet met de schrijver eens ben, in ben gegaan, zo min kan ik op die vele verschillende punten ingaan waar ik mijn instemmingstekenen op de rand plaatste. Om een paar punten te noemen, vestig ik de aandacht op de ‘significant sound-distinctions’ (p. 18); op de zeer juiste en zeer ‘inhaltschwere’ opmerking (p. 55) dat grote gelijkenis tussen twee talen de studie van de een voor de sprekers van de andere eerder moeilik maakt dan gemakkelik - wat vele als 'n ketterij beschouwen; maar ik kom hier in Zuid-Nederland dageliks de wandelende bewijzen er van tegen - en vooral de gulden woorden (op p. 230) over de studie van de ouwe talen. Sweet gaat op die brandende vraag niet in, - die komt dan ook minder te pas in zijn boek; maar m'n lezers die met mij over de voorgewende zo misterieus in de ‘klassieken’ verborgen ‘hersengimnastiek’ glimlachen, zullen Sweet's woorden met genoegen lezen. Ik wil nu hier alleen noch bijvoegen dat noch in één opzicht de lezing 'n genot is geweest: Sweet's taalopvatting is in en ín gezond en 't werkt rustig om weer 's 'n boek te lezen waar men zich niet ergert aan ongelofelik naieve taalketterijen.
H. Logeman.
Gent, 13 Jan. 1900.
| |
| |
| |
Geschiedenis van den Godsdienst der Germanen vóór hun overgang tot het Christendom, door Dr. P.D. Chantepie de la Saussaye, Hoogleeraar te Leiden. - Haarlem, Erven F. Bohn. 1900. - (f 2.25.)
Dit werk is een gedeelte van het oorspronkelike van een boek over germaanse mythologie, dat aan het einde van dit jaar als het derde deel der Handbooks on the history of religions ed. prof. Morris Jastrow Jr. te Philadelphia, bij Ginn & Co te Boston (Amerika) 't licht zal zien. In hoofdzaak is, 't voor een ieder - dus niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats voor de vakgeleerde - bestemd, die belang stelt in 't behandelde onderwerp. En ik weet bij ondervinding, dat het aan die bestemming ten volle beantwoordt: men leest 't, eenmaal er mee begonnen, in eens, d.w.z. in een paar dagen, ('t zijn een goeie 300 blzz.) met 't meeste genoegen uit.
't Werk geeft rezultaten van de germaanse mythologiese wetenschap, daarbij hier en daar eigen standpunt of mening niet verzwijgend....
Dit schreef ik voor een paar dagen neer, en kan nu niet beter doen, dan 't bovenstaande aan te vullen met een paar aanhalingen uit 't Museum van 1 Maart, waarin B.S. [prof. B. Sijmons], die de arbeid van zijn leidse kollega ‘voor de uitgave heeft onder het oog’ gehad, het werk karakteriezeert en aanbeveelt.
‘Het... boek is niet een fragment, maar een zelfstandig geheel. Het behandelt het historisch gedeelte van de Germaansche mythologie en godsdienstgeschiedenis. Achtereenvolgens worden de onderwerpen besproken, die men passend zoude kunnen samenvatten als ‘Inleiding op de Germaansche mythologie en godsdienstgeschiedenis,’.... elk vergezeld van een zorgvuldige opgaaf der bronnen en der belangrijkste litteratuur: de geschiedenis der wetenschap, de resultaten der archaeologie, de geografische en ethnografische gegevens, de bebetrekkingen tusschen Germanen en Romeinen, de invoering van het Christendom, de mythische bestanddeelen in de heldensage, de Angelsaksische en Skandinavische bronnen voor de kennis van het Germaansche heidendom, de geschiedenis en de litteratuur van Noorwegen en IJsland, de folklore en ten slotte de ‘Sittengeschichte.’
Dit uit de beknopte karakteristiek.
En uit de aanbeveling citeer ik:
‘In 't bijzonder hopen wij, dat onze jonge philologen het boek ter hand zullen nemen. Voor onze Neerlandici kan het dienen als heilzaam tegengif tegen hunne zoo goed als uitsluitend linguistische germanistische vorming. En de classici kunnen er misschien ook nog wel iets uit leeren....’
Want, voeg ik er aan toe met de woorden van de schrijver: ‘Om geheel andere redenen dan de klassieke oudheid, maar in niet mindere mate, verdient de germaansche de algemeene belangstelling.’ (Voorbericht) Immers ‘de
| |
| |
oude Germanen’, ‘zij zijn onze stamvaders, van wie wij zoowel veel van onzen aanleg als allerlei voorstellingen en gewoonten geërfd hebben.’ (blz. 1).
Maar genoeg.
Aan ieder, die ‘belang stelt in de wording van zijn nationaliteit’ (prof. Sijmons, t.a. pl.) is deze ‘Geschiedenis van den Godsdienst der Germanen’ zeker ten zeerste ter lezing aan te bevelen. -
J.G.T.
| |
De Studie van de Slavische talen. Openbare les, gehouden door Dr. J.H. Kern Hz. op 8 Nov. 1899, ter opening van zijn lessen als privaatdocent in de Slavische talen a/d. Rijks-Univers. te Leiden. - Leiden, Boekh. en drukk. vrh. E.J. Brill. 1900.
We halen uit deze openingsrede 't volgende aan:
‘Dat Engelsch en Duitsch, dat de Skandinavische talen voor ons Germanen makkelijker zijn, spreekt vanzelf; wat de Romaansche betreft, - voor het Spaansch en het Italiaansch kan veilig als regel worden aangenomen dat degeen die ze leert, Fransch of Latijn kent, dus halfweg is als hij begint; en het Fransch is een verkeerde maatstaf, omdat we het telkens onder oogen krijgen en omdat we het op een geheel andere manier hebben geleerd.
Wat nu het karakter van die talen zelf aangaat, is het aantrekkelijk? Dat is een vraag van smaak, die ieder voor zich moet beantwoorden. Om eerst het uitwendig karakter te nemen: den een zal de klank van een taal behagen, den ander niet; en over de inwendige bekoringen van een taal, waarover men trouwens pas kan oordeelen als men ze goed kent, valt evenmin te twisten. Ze hebben iets warms, iets vleiend innemends, iets droomerigs vaak.
Naast de beoefening van de Slavische talen om huns zelfs wil of hun beteekenis voor de beoefening van de taalwetenschap in 't algemeen en de Germanistiek in 't bizonder, om hun letterkunde en kunst, om de voortbrengselen van Slavische wetenschap, beschavingsgeschiedenis en volkskunde, is er nog een stoffelijk praktisch belang, dat aanspoort tot kennismaking met die talen. De kennis van een of meer Slavische talen kan voor handelslieden hoogst nuttig zijn.’
B.H.
| |
Nieuwe boeken:
Dr. Jan ten Brink, Romans in Proza. 3e Afl. - Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden. |
A.J. Polak, Ueber Zeiteinheit in Bezug auf Konsonanz, Harmonie u. Tonalität. Beiträge zur Lehre der Musik. Leipzig, Breitkopf & Härtel. Gr. 8o, m. 8 lith. Taf. M. 4.- |
Émile Faguet, Histoire de la littérature française illustrée d'après les mss. et les estampes conservés à la Bibliothèque nationale- Tome I et II. Paris, Paris, E. Plon. Nourrit & Cie. In-8. Le vol. 6 fr. |
| |
| |
Nataly von Eschstruth, Verzamelde werken. Amsterdam, N.J. Boon. 8o. Per dl., bij inteek f 0.75; geb. f 1.25. Afz. dln. geb. f 1.50. IV/V: Hazard. Een roman. Naar het hoogduitsch. 2e dr. 2 dln. (256, 231 blz.). |
Litterair Universum. Verzameling der beste romans en novellen van hedendaagsche schrijvers. Haarlem, Gebr. Nobels. Kl. 8o. Per jrg. (24 nrs.) f 4.80. Afz. nrs. f 0.25. No. 16: Mark Twain, Het bankbillet van een millioen pond en andere verhalen. (118 blz. m. afb.). |
| |
Inhoud van Tijdschriften:
De Nieuwe Gids, jrg. 5, Maart 1900, o.a.: Jeanne Rcyneke van Stuwe, Een liefdes-geschiedenis I. - Willem Kloos, Liefde. - Laster. - Dr. J.B. Schepers, Bragi. |
Tweemaand. Tijdschr., 6e jrg., 2e afl., Maart 1900, o.a.: Stijn Streuvels, Zomerzondag. - M.A. Rabbie, Rozefee. - W.L. Penning Jr., Liederkrans. - Ary Prins, De Heilige Tocht (vervolg). - |
De Gids, No. 3, Maart 1900, o a.: Cyriel Buysse, Grueten Broos. - Dr. D.C. Hesseling, Nieuw letterkundig leven in Griekenland. - Zwijgen is goud, of Stilblij is ook een woord, door een Vrijstater, met inleiding van Dr. H.P.N. Muller. - P.C. Boutens, Verzen. - |
Elzevier's Geïll. Maandschr., afl. 3, Maart 1900, o.a.: † Anna Koubert, Moeder Wassink (Amsterdamsche schet), slot. - Hèléne Lapidoth-Swarth, Sneeuwsonnetten. - Ger, Verzen. - Nomeo, Wiegekleedje (Aan een kind). - |
De Tijdspiegel, No. 3, Jan. 1900, o.a.: Mr. J.E. Banck, Het Tooneelverbond en de Tooneelschoool. - |
Volkskunde, Tijdschr. v. Ned- Folklore, 12e jrg., afl. 6 en 7, o.a.: Dr. L. Knappert, Overeenkomst tusschen Oudbabylonisch en Germaansch bijgeloof - A. Van Werveke, Het huwelijk. - A. De Cock, Spreekwoorden en zegswijzen afkomstig van oude gebruiken en volkszeden. - A. De Cock, Tooverij en Liefdezaken. (Minnedranken). - O. Van den Daele, Peerdemafooi. - Kroniek. - Boekbeoordeelingen. - |
De Navorscher, 50ste jrg., afl. 1, 1900, o.a.: Treinen. - Leven in de brouwerij. - Ad libitum episcoporum. - De blauwe taal - Bastiaan. - Het Venedy - Soraïsme. - Zuid-Afrik. gedichten. - |
Tijdschrift voor Onderwijs en Handenarbeid, 4e jrg., no. 3. o.a.: S. de Vries Szn., ‘De Oostenrijkse methode. - |
|
|