Vallen = Zijn.
In de uitgaaf van Asselijn's Jan Klaaz (Zwolsche Herdrukken, no. 12/13) is, ten gevolge van een vergissing bij de correctie, er niet op gewezen, dat vallen in vs. 360 koppelwerkwoord is: ze vallen ruijm van geweeten = zij zijn ruim van geweten. Vgl.:
Meest elc valt rebel, sijnt leecke of clercken,
Als wij wel aensien der menscen wercken.
Anna Bijns, Refereinen,
ed. Bogaers en Van Helten, bl. 17.
Ik val noch al vrij wat doofachtig, maar mijn Man is noch sterk nae zijn jaaren.
Asselijn, Kraam-Bedt, 1684, bl. 33.
Voorts viel de disch wel schrael en mager
Poot, Gedichten, 2e D. 1728, bl. 63.
welbewust hoe kiesch en grilligh de tegenwoordige werelt valt.
Poot, Gedichten, 1722, Aen den Lezer.
't voornaamste vleesch, dat hier gegeten wort, is schaapen vleesch dat hier ongemeen goed en vet valt; maar behalven dat hier zeer